Spring naar de content

Leegloop is beschaving

Politici maken zich zorgen over de leegloop van het platteland. Terwijl dat al leegloopt sinds de uitvinding van de landbouw. door Bart de Koning

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Stel dat er tienduizend jaar geleden al journalisten en politici zouden hebben bestaan. Die zouden zich dan flink opgewonden hebben over een nieuwe ontwikkeling die razendsnel om zich heen greep, de zogenaamde ‘landbouw’. Boeren in nieuwerwetse dorpen verdrongen in hoog tempo mensen met traditionele beroepen, zoals jagers en bessenverzamelaars. Ze maakten zich vooral zorgen om het ontstaan van zogenaamde ‘spookgrotten’ – tot voor kort plaatsen waar tientallen gezinnen een bloeiend gemeenschapsleven leidden, maar waar na de uitvinding van de landbouw vaak alleen nog maar een paar oude mensen woonden. Talloze grotten waren zelfs helemaal verlaten. De jeugd was weggetrokken naar nieuwerwetse hutten in de snelgroeiende dorpen. Om de leegloop van de grotten te stoppen, zetten politici grootschalige subsidieprogramma’s op voor holbewoners – te bekostigen door rijke boeren in de grote dorpen.

Het klinkt absurd, maar een vergelijkbaar debat speelt nu echt. ‘Hoek van Holland wil geen spookdorp zijn’, kopte NRC Handelsblad vorige week op de voorpagina. Trouw wijdt dezer dagen een serie artikelen aan de leegloop van het platteland, vooral in regio’s zoals Noord-Groningen, Zeeland, de Achterhoek en Limburg. Minister Eberhard van der Laan vindt het het ernstigste probleem in zijn portefeuille en kondigde onlangs zelfs steun aan voor gemeenten die met krimp bedreigd worden. Hij wil samen met zijn collega van Binnenlandse Zaken, Guusje ter Horst, volgende maand een ‘krimptop’ houden. De rijke regio’s moeten de arme gaan steunen, anders ontstaan hier net als in Frankrijk en Spanje spookdorpen. Alles wijst erop dat het een typische polderruzie over geld gaat worden. Burgemeester Henk Aalderink van de gemeente Bronckhorst in de Achterhoek hengelde in Trouw al opzichtig naar meer geld; de Utrechtse wethouder Floris de Gelder liet al even voorspelbaar weten dat dat niet ten koste van de grote steden mag gaan.


Nederland is al heel lang gewend aan groei, en politici en ambtenaren moeten nog flink wennen aan de gedachte dat er ook inwoners kunnen verdwijnen. “Gemeenten, provincies én het Rijk zullen een omslag in het denken moeten maken,” schreef Jos van Kemenade vorig jaar in een advies, om te vervolgen met een onnavolgbare Cruyffiaanse wijsheid: “Krimp is wezenlijk anders dan groei.” Waar zouden we zijn zonder de adviezen van ministers van Staat?

Met gelamenteer over de leegloop van het platteland en het verdwijnen van boeren is een dikke knipselmap te vullen. Politici wringen zich in de vreemdste bochten om die leegloop tegen te gaan. Zo zijn er in Nederland zelfs zesduizend boeren die geld krijgen via de Europese bergboerenregeling. Helpen tegen leegloop doet dat allemaal niet. In 1995 waren er nog 113.000 land- en tuinbouwbedrijven, nu minder dan 77.000. De toon van de verhalen over de leegloop is meestal zorgelijk (spookdorpen) of melancholiek (Hoe God verdween uit Jorwerd), maar in feite is de leegloop goed nieuws.

Historici doen er niet tobberig over; die noemen dat ‘beschaving’. De mensheid trekt al zeker tienduizend jaar van het platteland naar de stad. In de periode vóór de landbouw was honderd procent van de mensen bezig met het jagen en/of het verzamelen van voedsel. De landbouw veranderde alles. Omdat het zelf verbouwen van gewassen en het houden van dieren veel meer oplevert dan het verzamelen en jagen, kreeg een deel van de bevolking tijd voor andere zaken. Er ontstonden steden, met priesters, koningen, schrijvers, kooplieden, soldaten. Allemaal mensen die gevoed werden met het voedsel dat de boeren overhielden. Iedere keer als de arbeidsproductiviteit van de boeren toenam, konden er meer mensen naar de stad verhuizen om iets anders te gaan doen – zoals het schrift uitvinden, handeldrijven of kunstwerken maken.


Een voorbeeld. Nederlandse kooplieden namen in de zeventiende eeuw Chinese ploegen mee naar Europa, die dankzij een slimmer ontwerp veel lichter ploegden dan het oude Europese model. Het gevolg was dat boeren in veel kortere tijd een groter oppervlak konden omploegen. Deze innovatie verspreidde zich razendsnel over heel Europa, waardoor enorm veel mankracht vrijkwam. De Chinese ploeg was een van de factoren die de industriële revolutie mogelijk maakte.

Die ontwikkelingen gaan tot de dag van vandaag door. Inmiddels werkt nog slechts een paar procent van de Nederlandse beroepsbevolking in de landbouw. Terwijl het aantal boeren flink is gedaald, is het gemiddelde boerenbedrijf sinds 1995 met een derde in omvang gegroeid. De arbeidsproductiviteit nam ook flink toe, zo becijferde het CBS. Bij akkerbouwgroentenbedrijven is die zelfs verdubbeld sinds 1995. Er zijn niet veel mensen die in staat van opwinding geraken bij het lezen van de laatste cijfers van het CBS over arbeidsproductiviteit, maar een verdubbeling in ruim tien jaar is echt spectaculair.

Het betekent dat één boer nu twee keer zoveel mensen te eten kan geven als in 1995. De consequentie ervan is – net als in de afgelopen eeuwen – dat het platteland aan steeds minder mensen werk biedt. Die mensen trekken dus weg naar de grote stad, zoals ze dat tienduizend jaar geleden ook al deden in Mesopotamië.

In dat licht doet de huidige discussie over leegloop van het platteland als ‘nationaal probleem’ surrealistisch aan. Neem bijvoorbeeld de vraag die Trouw vorige week voorlegde aan de Utrechtse wethouder Floris de Gelder: “Zijn steden niet de veroorzakers van de leegloop? Die trekken met hun beleid opzettelijk hoogopgeleiden.” De Gelder gaat er serieus op in: “Ons beleid is er niet direct op gericht om hoogopgeleiden aan te trekken. Ik denk dat het vanzelf gaat.”


Het gaat inderdaad vanzelf, maar dat betekent niet dat Den Haag helemaal niets hoeft te doen voor de krimpgemeenten. Spookdorpen en verlaten boerderijen in Spanje en Frankrijk staan vaak heel pittoresk langzaam in te storten. Een leegstaand Nederlands bedrijventerrein uit 1960 wordt ook met klimop niet pittoresk en moet dus gesloopt en gesaneerd worden – iets waar krimpgemeenten zelf meestal geen geld voor hebben. Het kan ook nuttig zijn om bepaalde voorzieningen, zoals scholen, ziekenhuizen en politiebureaus, in stand te houden, ook al zijn er eigenlijk te weinig bewoners om het rendabel te maken. Dat soort steun maakt de overgang van groei naar krimp beter te verteren.

Maar de fundamentele trend van leegloop is niet te keren. Het is te hopen dat Nederlandse politici dat tot zich laten doordringen en dat ze niet gaan proberen de loop van de geschiedenis tegen te houden. Toch is het geloof in de maakbaarheid nog steeds groot. Projecten zoals de Blauwe Stad proberen wanhopig westerlingen naar Groningen te trekken – tevergeefs. “Alle pogingen verdere krimp tegen te gaan door economische activiteiten te verplaatsen naar Limburg en Groningen, zijn tot nu niet erg succesvol gebleken,” zo merkte econoom Paul de Beer al terecht op. Mensen trekken nu eenmaal naar grote steden. Probeer ze maar eens tegen te houden.

Onderwerpen