Spring naar de content

‘Je loopt wel klappen op’

Jim Sturgess (31) wist niet wat hij met al zijn adrenaline aan moest. Tot hij het acteren ontdekte. Hij is de revelatie van de IRA-thriller Fifty Dead Men Walking. door Erik Spaans

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

De openingsbeelden van Fifty Dead Men Walking tonen een man die naar zijn auto loopt. Alvorens in te stappen gaat hij even door de knieën om te controleren of iemand een bom onder zijn auto heeft geplaatst. Het is dagelijkse routine voor Martin McGartland. Hij is uit Noord-Ierland gevlucht en heeft in het buitenland onder een andere naam een nieuw bestaan opgebouwd. Maar de arm van de IRA reikt ver, en als zijn identiteit uit zou lekken, is zijn doodvonnis getekend. De IRA heeft namelijk nog een rekening met McGartland te vereffenen. In de jaren tachtig knapte hij klusjes voor ze op en won hij het vertrouwen van de leiding. McGartland verschafte echter óók informatie aan de Britse geheime dienst. Als werkloze jongeman had hij zich makkelijk laten paaien. Ze beloofden hem een auto. En daar hoefde hij slechts een minimale tegenprestatie voor te leveren. Maar naarmate zijn contacten met de IRA verbeterden, werd hij als informant ook steeds belangrijker voor de Britten.

Ruim twintig jaar na dato becijferde McGartland in zijn autobiografie dat er in Belfast en omstreken zo’n vijftig mensen rond moeten lopen die – indirect – hun leven aan hem te danken hebben. Vandaar die titel. Het boek is nu verfilmd en dat heeft een indrukwekkende thriller opgeleverd die een welhaast claustrofobisch gevoel teweegbrengt bij de kijker. Want bij elke stap die McGartland zet, voel je hoe hij de strop rond zijn eigen nek strakker aantrekt. De vraag is niet zozeer óf het mis gaat maar vooral: wanneer?

Ben Kingsley speelt de rol van McGartlands Engelse vertrouwensman. De revelatie van de film is echter Jim Sturgess, die een verpletterend sterke hoofdrol neerzet.


Op de aanvraag voor een interview met Sturgess wordt aanvankelijk verheugd gereageerd. De agente die de publiciteit voor Fifty Dead Men Walking verzorgt op het festival van Toronto is blij met alle aandacht voor de onbekende acteur. “Zeg maar hoelang je wilt hebben.” Maar twee dagen later heeft het fenomeen buzz toegeslagen en blijkt het aantal interview-aanvragen te zijn vervijfvoudigd. Buzz is vakjargon voor het rondzoemen van nieuwtjes op een festival. Slechte buzz kan de nekslag zijn voor de commerciële vooruitzichten van een film. Bij goede buzz gebeurt het omgekeerde, en in Toronto zingt Fifty Dead Men Walking opeens rond als een must-see-film. Gevolg: op het interviewschema van Sturgess – 48 uur geleden nog maagdelijk blank – is het opeens een gedrang van jewelste.

Het interview speelt zich uiteindelijk af in twee verschillende hotelkamers en wordt onderbroken door een fotosessie waarbij hij zich gedienstig in de vreemdste houdingen laat zetten. Sturgess – jongensachtig gezicht, donkere pretogen – verontschuldigt zich voor de chaotische gang van zaken. En nee, hij vindt het niet vervelend zich te schikken naar de nukken van een onzekere fotograaf. “Weet je wat vervelend is? Op tien achtereenvolgende audities afgewezen worden. Wie in dit vak werk heeft, mag z’n handen dichtknijpen. Daar ben ik mij terdege van bewust.”

Hij vertelt hoe zijn kansen zich van de ene dag op de andere ten goede keerden. Nergens kwam hij aan de bak. Totdat hij een rolletje kreeg aangeboden in de filmmusical Across the Universe. “Fysiek was die rol me op het lijf geschreven, en ik had het geluk dat ze iemand nodig hadden met wat muzikale ervaring.”


Across the Universe werd géén hit, maar kreeg wel goede recensies. En Sturgess had eindelijk iets om op zijn cv te zetten. “Vóór die film kreeg ik nergens een poot aan de grond. Daarna ging het van een leien dakje. Ik heb ontzettend veel geluk gehad.”

Vroeg of laat zou hij er tóch wel zijn gekomen, want Sturgess koppelt een charismatisch voorkomen aan een indrukwekkend vermogen zich met zijn personages te vereenzelvigen. Wie zijn vertolking van een schuchtere Harvard-student in de thriller 21: Las Vegas ziet, zou zweren een Amerikaan voor zich te hebben. Maar bij het zien van Fifty Dead Man Walking dringt de overtuiging zich op dat iemand die een brutale straatjongen uit Belfast met zo veel overtuigskracht neerzet zélf ook een Ulsterman móet zijn.

Jim Sturgess is geen van beiden. Hij groeide op in (en nabij) Londen en was naar eigen zeggen een ‘etterbak’ op school.

“Ik wilde niet leren. Gedroeg me opstandig en verveeld. Ken je het soort pubers dat zich met hand en tand verzet tegen elke poging ze een beetje discipline bij te brengen? Ik was er zo eentje.

” Maar toen iemand op school vrijwilligers vroeg voor een toneelstuk zei hij onmiddellijk ja. “Er werd onder schooltijd gerepeteerd. Ik zag het als een legale manier om te spijbelen.” Hij kreeg een rolletje toebedeeld en merkte tot zijn verbazing dat hij er plezier in had. “Dat was een openbaring. Ik kan de opwinding die ik voelde toen ik voor het eerst het toneel op kwam nog altijd voelen. Voor het eerst in mijn leven besefte ik dat ik ergens talent voor had… iets kon betekenen.”


Sindsdien wordt zijn leven door het acteren beheerst. Want: “Niets is zo prettig als je in een rol te verliezen.” Als voorbeeld noemt hij The Other Boleyn Girl, een kostuumfilm over het zestiende-eeuwse Engeland. “Dan heb je een perfect excuus je helemaal onder te dompelen in zo’n tijdperk.” Bij Fifty Dead Men Walking was die voorbereiding aanzienlijk langer en intensiever. Ruim een maand voor aanvang van de opnamen vestigden Sturgess en tegenspeler Kevin Zegers zich in Belfast.

Sturgess: “Ik wist vrijwel niets van Belfast. De beste manier om iets over de tegenstrijdigheden en complexe verhoudingen van zo’n stad te weten te komen, is jezelf er helemaal in te gooien en het terrein te verkennen.” En dat was geen straf. “We zijn naar voetbalwedstrijden geweest en hingen voortdurend in pubs rond. Ik had mezelf ten doel gesteld zo veel mogelijk whisky te drinken en er ondertussen zo veel mogelijk op los te lullen met de lokale bevolking. Dan merk je hoeveel politieke onrust er nog altijd is. De scherpe randjes zijn dan misschien van het Noord-Ierse conflict gesleten, maar onder de oppervlakte broeit daar nog van alles.

“Aardige bijkomstigheid was dat Sturgess zich zo welhaast spelenderwijs het Noord-Ierse accent eigen maakte. Twee weken na aankomst veronderstelden gesprekspartners dat hij in Belfast geboren en getogen moest zijn.

Na de wittebroodsweken van de voorbereiding volgden opnamen die hij als ‘pittig’ omschrijft. “Er zitten veel scènes in waarin ik mishandeld of gemarteld word. En ook al word je dan niet écht in elkaar geslagen, je loopt wel klappen op. Ik ben geen dag op de set gekomen met de gedachte: vandaag wordt een relaxed dagje. Ook al omdat er veel scènes in zitten die emotioneel een zware wissel trekken.” Daarmee doelt hij op de intense relatie die Martin McGartland met zijn Engelse contactpersoon onderhield. “Die twee mannen zijn volledig op elkaar aange-wezen, maar in weerwil van alle vertrouwen stevenen ze af op het noodlot. Ze hebben een sterke band en zijn tegelijkertijd bezig elkaar langzaam maar zeker te vermoorden.”


Gevraagd of hij nog advies heeft aan aspirant-acteurs, roept Sturgess: “Hard werken.”

Hij legt uit dat uithoudingsvermogen een onderschat onderdeel van het vak vormt. “Een gemiddelde werkweek duurt zes dagen, waarbij je verondersteld wordt op de zevende dag je teksten te leren. Je begint vaak om vijf uur ‘s ochtends en bent pas klaar als het alweer donker is. Bij alle mentale concentratie komt soms dan ook nog fysieke uitputting. Op de laatste draaidag kunnen ze mij opvegen. Ik ga dan meestal met een zware verkoudheid naar bed.”

Hij lijkt even te schrikken van zijn eigen woorden en voegt haastig toe dat hij het er allemaal gráág voor over heeft. “Weet je, als puber zat ik vol adrenaline en wist ik niet wat ik ermee aan moest. Acteren is een zegen voor me: ik heb iets gevonden waar ik al mijn energie in kwijt kan.”

Fifty Dead Men Walking.

Regie: Kari Skogland.

Vanaf 20 augustus in de bioscoop.