Spring naar de content

Boekpassages

“Ik wenkte hem, om eveneens wat naar de straat te kijken. Je schoot nog niet, zei ik, kom bij me aan het raam, ik zal je fluit afspelen dat je zaad zó de laan invliegt, tot in de bloeze van het wijf dat ginder komt aanwandelen. Met dat stijfgezwollen tuig kwam hij achter me aanstaan. Hij streek me de gloeiendhete tepels, schoof zich nog dichter tegen me aan, z’n gloeiende staaf trillend tussen me dijen, tegen me hongerige muis aan. Alsof ik daarbuiten op de laan álles wou aanschouwen, boog ik me nog dieper, draaide en wendde me billen, tot ik eindelijk de kop van z’n brandende lul tegen me geopende kut aanvoelde. Ze piepte godverdomme van blijdschap.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Louis Paul Boon (1912). Mieke Maaike’s obscene jeugd

De Arbeiderspers, 1972

“Opeens greep ze in m’n broek en knoopte m’n gulp open. Ik was te verrast om iets terug te doen. Bettie ging staan en trok de jurk over haar hoofd. Ze was spiernaakt. Het was de eerste keer dat ik een echte vrouw spiernaakt zag staan. Ik had wel eens stukjes naakt gezien bij m’n moeder en zo, maar nooit helemaal. Dit was dus Het Grote Avontuur, nu ging ik dus Neuken. Van opwinding werd m’n pikkie helemaal slap, maar Bettie maakte hem weer stijf en hoe ik het gedaan heb weet ik niet meer, maar op zeker moment had ik geneukt. Op mijn dertiende had ik geneukt.”

Jan Cremer (1940): Ik Jan Cremer

De Bezige Bij, 1964

“Terwijl ik de rommel met mijn zakdoek wegveegde vroeg ik haar of ze een beetje van me hield. En ze zei: ‘Een beetje boel. Anders was ik nooit voor je gestopt. Ik neem nooit iemand mee. Alleen maar jou.’ En ik vond haar zo lief dat ik gewoon vergat toen ik de ritssluiting van mijn spijkerbroek wilde dichttrekken dat mijn pik nog niet in mijn ondergoed zat. Ik gaf een schreeuw van pijn en kon me meteen niet meer bewegen. Het vel van mijn lul zat tussen het koperen railwerk.”

Uit Jan Wolkers (1925): Turks fruit

Meulenhoff, 1969

“Toen ik thuis kwam stond Brigitte onder de douche en riep: ‘Gelukkig dat je er bent.’ Ik ging naast haar staan, toen ik uitgekleed was, naast haar van de hitte damp afslaande lichaam en omhelsde haar in de heerlijke neerstromende waterdruppels. We wasten ons overal en goed en later in de Spiegel ontdekte ik dat ik in de hitte van de strijd toch nog een paar flinke klappen had opgelopen, mijn ene oog zat dicht en ik had opgezette lippen. Liefderijk liet ik mij verplegen door Brigitte, die alleen gekleed in een b.h. en een slipje voor mij stond en mijn oog en lippen behandelde met zalf. Haar borsten puilden uit boven de veel te kleine en strak zittende b.h. en wat later maakten we weer liefde, het ging goed! Fiedeldiedei!”


Uit Jan Cremer (1940): Ik Jan Cremer

De Bezige Bij, 1964

“Zoetjes wiemelden pakjes lucht over haar voorhoofd, haar wangen en door haar hals, neerhangende haarvlokjes in haar hals beefden stil heen en wer. En zij hoorde niets meer als het kleine geruisch van de warmte. Zij gaf zich over, zeeg naar achteren, haar hoofd over haar borst, haar handen aan werszijde, tintelend en gevoelloos, van de bank afhangend; haar vingers alleen maakten aarzelende, stervende bewegingen van uitrekken. Een zalige wezenloosheid suizelde door haar hersenen. Hijgend nam zij den zomer in zich op; windjes schenen van haar voorhoofd het bewustzijn van het lijden weg te streelen.”

Uit Lodewijk van Deyssel (pseudoniem van K.J.L. Alberdingk Thijm, 1864): Een liefde

Bert Bakker, 1976; fotografische herdruk van eerste editie uit 1887

“De vieste en vuilste smerigheid kun je in een bordeel zien of laten doen voor een paar dollar. Twee vrouwen die elkaar klaarmaken, snollen, mooie mokkels om te zien, die gekleed in zwarte kousen en een jarretelgordeltje, op hoge hakken al dansende masturberen met een paarsgeverfde houten pik, wijven die met gespreide benen op ‘n krukje zitten, en waar je muntstukken in de grote kut mag mikken, die raak zijn mag je er weer uitpeuteren, hoeren met een houten been, meiden die met elkaar worstelen, naakt in een grote ijzeren bak vol kronkelende paling, temeiers die op een rode divan liggen, de rok boven de knieën en een broekje zonder kut, je mag er door de pluche gordijnen loeren als ze bezig zijn met klanten.”

Uit Jan Cremer (1940): Ik Jan Cremer

De Bezige Bij, 1964

“‘Hoor eens even,’ zegt Bubbles, ‘laten we dit even goed afspreken – jij bent de enige met wie ik het doe. Jij en verder niemand.’


‘Dat moet je helemaal zelf weten,’ zeg ik beleefd.

‘Goed dan, haal hem uit je broek, maar je laat hem niet zakken. Hoor je me goed, want ik heb tegen hem gezegd dat ik niks met iemand zijn ballen doe.’

‘Prima, prima. Net wat je wilt.’

‘En je hebt het lef niet om aan me te komen.’

‘Hoor eens even, als je wilt dat ik wegga, dan ga ik.’

‘Haal hem er nou maar uit.'”

Philip Roth (1933): Portnoy’s klacht (vertaling Else Hoog)

Meulenhoff, 1967