Spring naar de content

Verliefd op God

Voor de meesten is seks iets om te doen, voor rooms-katholieke priesters en seminaristen iets om te laten. Hoe is het om te leven zonder seks? ‘God had een andere bestemming voor mij.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frans van Deijl

Naar verwachting wordt Sander Zwezerijnen over drie jaar tot priester gewijd. Dan is hij 24 jaar. Dat is jong. Maar Zwezerijnen, studerend aan het groot-seminarie De Tiltenberg in Vogelenzang dat deel uitmaakt van het bisdom Haarlem-Amsterdam, oogt ouder en wijzer. En hoe precair het onderwerp van het celibaat ook is, hij geeft aan geen vraag te schuwen.

Zwezerijnen groeide op in het Drentse plaatsje Beilen, bekend van een van de treinkapingen in de jaren zeventig. Moeder is ambtenaar bij de gemeente, vader verdient z’n brood als modern kunstschilder. Hij heeft nog een oudere zus. Op het gymnasium trok de politiek hem aan, maar vanaf ongeveer z’n veertiende kwam God daarvoor in de plaats. Het duurde enige tijd voordat hij deze roeping, zoals priesterstudenten het graag zeggen, durfde te beantwoorden. Tijdens de slotmis op de Wereldjongerendagen in Keulen in 2005 zat Zwezerijnen te midden van een miljoen bezoekers. Het gevoel dat hem overviel, was zo hevig, dat hij kort daarna zijn ouders vertelde van zijn voornemen om priester te worden.

“Je kunt dat gevoel ergens wel vergelijken met verliefdheid,” zegt Zwezerijnen. “Je wordt aangetrokken tot iemand. Een diep verlangen neemt bezit van je en laat je niet meer los.”

Maar weet hij dan waarover hij praat? Is hij ooit verliefd geweest? “O zeker, maar verder dan verliefdheden is het niet gekomen. Ik heb nooit een vriendin gehad of met iemand seksuele ervaringen opgedaan. Ik was ook bepaald geen party animal. Waarmee niet is gezegd dat ik aseksueel ben of gefrustreerd. Ik had graag een vriendin willen hebben en het idee van een gezin sprak me altijd zeer aan. Maar God had een andere bestemming voor mij.”


Hoe gaat hij om met lustgevoelens? Hij is in de bloei van zijn leven. De hormonen moeten door zijn lijf gieren. En is voor priesters zelfbevrediging geoorloofd? Heeft hij überhaupt weleens een orgasme? “Celibatair leven schakelt de gewone werking van je lichaam niet uit. Maar het belangrijkste is dat volgens ons seksualiteit gebaseerd is op liefde. Wat zelfbevrediging aangaat; dat kent geen liefde in zich, hoogstens eigenliefde. Dat heeft iets egoïstisch. Seksualiteit is de lichamelijke uitdrukking van de wederzijdse liefde tussen man en vrouw. Ze geven zichzelf aan elkaar. Zo is het bedoeld. Met zelfbevrediging geef je niets.”

En die hormonen, ach, het valt wel mee, bekent hij lachend. “Maar het lukt me alleen celibatair te leven dankzij de hulp van God. Zonder Zijn steun zou het niet gaan. Daarvoor is de mens te zwak. Vergeet ook niet dat Jezus celibatair leefde. In zijn navolging doen we dat.”

Maar hoe tastbaar is die hulp? “Het celibaat is een positieve keuze, een keuze uit liefde voor God. Het is niet zozeer het niet mogen van dingen, maar een vrije keuze om mezelf helemaal te geven aan God en daarmee aan iedere mens. Ik vergelijk het graag met het huwelijk; ook daarin kies je voor die ene, voor de ware. Dit betekent bij het huwelijk dat je vervolgens bij die ene blijft en niet vreemdgaat. Zo is het met het priesterschap ook. Een goed huwelijk kost moeite en vraagt offers, het priesterschap ook. Maar uiteindelijk is het totaal geven aan een ander, of dé ander, datgene wat echt gelukkig maakt. Je neemt je eigen, natuurlijke driften op en transformeert die tot iets hogers. Die overgang kost soms moeite, kan een gevecht zijn, maar bijvoorbeeld via het gebed verinnerlijk je de band die je hebt met God. En die band is absoluut noodzakelijk, zoals een goed huwelijk ook moeilijk wordt als je nooit met elkaar praat.”


“We spreken over de mis, waarin de priester en God als het ware versmelten. Een versmelting,” probeert Zwezerijnen uit te leggen, “van de Kerk, van alle gelovigen, met het Lichaam van Christus. Vervolgens mogen we de liefde van ons verbond met Christus doorgeven aan de wereld, aan andere mensen.”

Op zijn 49ste begon Erik van Gelder fulltime aan zijn opleiding op De Tiltenberg. Daarvoor was hij consultant in de informaticabranche. Ongetrouwd, al was er wel een langdurige relatie met een vrouw. Van Gelder groeide areligieus op en kwam pas later dankzij een goede vriendin in aanraking met het geloof. Hij bewonderde haar overtuiging en die sloeg langzaam op hem over. Bij een prachtige zonsopgang welde een ongekende dankbaarheid in hem op die hij niet anders kon zien dan een erkenning van Gods schepping. De dingen vielen ineens allemaal samen, blikt Van Gelder terug, en daarop liet hij zich vormen (oftewel de volwassenendoop die de opname van een volwassene in de Kerk bezegelt). Korte tijd later besloot hij priester te worden. Aanvankelijk combineerde hij zijn werk met een parttime opleiding, maar op den duur was dat onhoudbaar. Hij zegde zijn goed betaalde baan op, verkocht zijn huis in Leiden en nam zijn intrek in De Tiltenberg. Vrienden keken niet vreemd op van deze wending in zijn leven. “Eindelijk,” verzuchtte een van hen.

Sinds zijn verblijf op het grootseminarie leeft Van Gelder celibatair. Hij zegt daar geen moeite mee te hebben. “Jezus vraagt dat we ons voor de volle honderd procent aan de Kerk geven, en het is nu eenmaal niet mogelijk dat dan ook voor een echtgenote te doen. Je kunt jezelf niet opsplitsen. Nee, ook geen masturbatie; dat druist in tegen de overgave aan Jezus.”


Lustgevoelens zijn niet zondig, en hij mag dan priester in opleiding zijn, voor een mooie vrouw op straat is hij heus niet blind. Maar hij zal geen toenadering zoeken, en de vrouw beschouwen als een uitvergroting van Gods schoonheid. “Waarom zou ik meteen met die vrouw naar bed moeten?” werpt hij tegen. “Een getrouwde man loopt toch ook niet de hele tijd achter andere vrouwen aan?”

Maar zou de rooms-katholieke Kerk het celibaat niet eens moeten verruimen en bijvoorbeeld bepalen dat priesters eens in de vijf of tien jaar aan seks mogen doen? “Ik vind niet dat ermee gemarchandeerd moet worden.” Zoals Van Gelder dat zegt, lijkt iedere volgende vraag stuk te slaan op een harde ondergrond. “Mateloosheid is de norm in het huidige tijdsgewricht,” stelt hij. “We hebben overal recht op, ook op het gebied van de seks. De hedendaagse mens gelooft te veel in de maakbaarheid van zijn eigen paradijsjes. Jouw vragen gaan voortdurend die kant op, terwijl er ook een andere kant is, die van de plichten. Ik voel me gebonden aan de regels van de Kerk, aan de Tien Geboden.”

Maar voelt hij zich dan niet in een keurslijf zitten? “Nee, juist in die zogenaamde onvrijheid voel ik me vrij. Het leven hier op het seminarie kan voor menigeen beklemmend zijn, maar ik ervaar juist heel veel rust en regelmaat, vrijheid, geluk. En wat is nu al die zogenaamde wereldse vrijheid waard? Hoe vrij ben je dan werkelijk? Veel mensen kunnen die vrijheid niet aan en hebben juist baat bij een raamwerk, bij regels, aan matigheid en soberheid.”

Tegen die achtergrond moeten we ook Van Gelders uitleg zien van seksbeleving. “Als ik mag chargeren, dan is seks een tamelijk kortstondig moment van genot. Ik zoek iets dat blijvend is, dat dat moment overstijgt.”


We ontmoeten Eugène Brussee (38), die als diaken is verbonden aan de Sint Nicolaaskerk in Amsterdam. In de rooms-katholieke hiërarchie is dat een geestelijke die minder bevoegdheden heeft dan een priester. Zo mag hij wel preken, dopen, huwen en begraven, maar het afnemen van de biecht, de zalving van zieken en het leiden van de eucharistieviering zijn voorbehouden aan de priester. Er is nog een verschil: de permanente diaken hoeft zich niet aan het celibaat te houden. Sterker nog, iemand kan pas worden gewijd als hij ten minste vijf jaar getrouwd is. Overigens zijn er ook ongetrouwde diakens die eventueel een stap naar het priesterschap kunnen zetten. Het voert te ver om uit te leggen waarom de rooms-katholieke Kerk dit onderscheid heeft gemaakt, maar de functie van diaken verschaft mannen als Eugène Brussee de mogelijkheid iets van hun goddelijke missie uit te voeren.

Na de middelbare school ging Brussee naar het seminarie Rolduc in Limburg. Na twee jaar brak hij de opleiding af, omdat hij ‘meer een leven van gemeenschap’ zocht. Hij sloot zich aan bij de katholieke Focolarebeweging, waarvan de aanhangers een celibatair, geestelijk leven combineren met een baan in de burgermaatschappij. Daarna volgde hij de School voor de Journalistiek in Utrecht en vertoefde vervolgens nog eens twee jaar in een klooster. Toen ontmoette hij Susanne, zijn huidige vrouw, op wie hij verliefd werd en met wie hij zijn leven wilde inrichten. Met die keuze was de weg naar het priesterschap afgesloten, en Brussee wist dat hij dat had te accepteren.

Hij zegt het ‘jammer’ te vinden dat voor mannen als hij de mogelijkheden binnen de Kerk aldus ingeperkt zijn. Over zijn toewijding voor God hoeft geen enkele twijfel te bestaan. Hij is ook beslist niet tegen het celibaat, maar Brussee kan zich voorstellen dat het ooit een vrije keuze wordt. Hij tekent erbij aan dat zolang het een verplichting blijft, de Kerk juist strenger moet toezien op naleving van het celibaat.


Is dat niet in tegenspraak met uw pleidooi voor een vrijwillig celibaat?

“Nee,” antwoordt hij, “want als er meer aandacht is voor de inhoud van het celibaat, dan vallen degenen af die moeite hebben met het celibaat en houd je de mannen over die er werkelijk van overtuigd zijn zo te willen leven.”

Maar de katholieke Kerk, die toch al een tekort aan priesters heeft, zal onder een strikter regime nog minder aanwas krijgen.

“Dat mag nooit een reden zijn om niet strenger te durven selecteren op mensen die wel of niet celibatair kunnen leven. Het aannamebeleid op de seminaries is naar mijn indruk niet altijd goed. Ik ben er niet ten volle van overtuigd dat priesterstudenten voldoende worden voorbereid op een celibatair leven.”

Waarop baseert u dat?

“Op eigen waarneming en verhalen van mensen die zijn vastgelopen in het celibaat. Ik hoor over te veel priesters die er een relatie op nahouden, en dat kun je allemaal niet meer afdoen als incidenten. Die dubbelheid, die onzuiverheid zijn niet goed en maken de Kerk onbetrouwbaar.”

En daaraan, zegt u dus, maak je een einde door een vrijwillig celibaat of, als dat onhaalbaar is, door ervoor te zorgen dat het celibaat strikt en consequent wordt nageleefd?

“Ja, je doet het goed of je doet het niet, maar je doet het niet een beetje, zoals nu te vaak het geval is. Het is zo’n ingrijpende keuze dat een goede begeleiding belangrijk is.”

Hoe zou je die voorbereiding voor studenten kunnen verbeteren?

“Misschien is er wat voor te zeggen om na twee jaar seminarie studenten hun studie te laten vervolgen aan de universiteit. Daar immers tref je mannen en vrouwen, die je anders zullen bevragen, die je meer in de maatschappij laten staan.”


Maar kent zo’n universiteit niet te veel verleidingen voor de priesterstudent?

“Daarom juist moet hij ermee in aanraking komen. Hij moet ze onder ogen komen en er niet voor wegduiken. Dat heeft een risico in zich, maar als de roeping sterk genoeg is, zal hij de beproevingen doorstaan, en die zullen hem sterken en vormen tot een evenwichtige, krachtige persoonlijkheid die midden in de maatschappij zal staan. Per slot van rekening zijn priesters geen monniken of kloosterlingen. Ze behoren een brug te slaan van God en de Kerk naar de mensen.”

Eugène Brussee adviseert ons ook te praten met de pastor van zijn kerk, Joop Stam, en die toont zich daartoe bereid. Stam is 75 jaar, maar dat zou je hem niet geven. Een kwieke verschijning, die vlot praat en er blijk van geeft midden in de samenleving te staan. Zeventien jaar lang was hij bedrijfsaalmoezenier bij onder andere de Hoogovens in IJmuiden, en veroverde hij de harten van de arbeiders en hun gezinnen die aanvankelijk niets met hem te maken wilden hebben.

Ook als het gaat over het celibaat, toont Stam zich van een aangenaam realisme. Zo spreekt hij een voorkeur uit voor het toelaten op de seminaries van wat oudere priesterstudenten, van mannen die in elk geval gerijpt zijn, die voldoende levenservaring hebben om hun keuze voor het priesterschap en het erbij horende celibaat vol overgave te kunnen maken. In zijn tijd was het vaak zo dat de oudste zoon vanaf de brugklas naar het seminarie ging, daar intern woonde en regulier middelbaar onderwijs volgde, terwijl een vervolgstudie tot priester het doel was. Contact met de buitenwereld bleef tot een minimum beperkt. Stam herinnert zich dat hij als dertienjarig ventje drie keer per jaar naar huis mocht. Tegenwoordig kun je op z’n vroegst na het behalen van het middelbareschooldiploma op een seminarie terecht. Stam vindt dat nog steeds aan de jonge kant, maar het is beter dan vroeger.


Zelf is hij, na bijna vijftig jaar priesterschap, een overtuigde celibatair, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hij vooral op jongere leeftijd zijn moeizame momenten heeft gekend. “Nee, dat was niet erg,” zegt hij. “Waar roeping is, is beproeving. Twijfel scherpt je, daagt je uit en haalt doorgaans het beste in je naar boven. Ik sta midden in het leven, kijk vol verwondering om me heen. Ja, nog steeds. Ik loop nog steeds stage, zeg ik altijd maar.”

Het celibaat is een weg, zegt Stam, een weg met pieken en dalen, met obstakels maar ook met boeiende en leerzame ervaringen. Op deze levensweg doen ook lust en verleiding op hem een appèl. Dat hoort bij een gezond mens. “De ervaring is dat je jezelf al gaande diverse keren moet afvragen of je wel op een zuivere manier met het celibaat omgaat. Je kunt ook vanwege eenzaamheid te veel aandacht van anderen gaan opeisen en jezelf op een irriterende manier in het centrum van macht probeert te plaatsen. De weg van het celibaat is voor mij een weg van eerlijke dienstbaarheid. In diensbaarheid wil ik allereerst voor God leven. Maar dat kan nooit zonder dienstbaarheid aan mensen: vrouwen en mannen, jongere en oudere mensen. Ik heb veel te danken aan verschillende mannen en vrouwen die me door hun wijze van gelovig leven tot op deze dag hebben geïnspireerd om me in toewijding aan God en medemensen te geven. Daar ben ik nooit mee klaar, maar het is uitdagend en boeiend. Het maakt me gevoeliger voor het geheim van God in mensen en in onze samenleving, hoe geseculariseerd deze wereld ook is.”

Het celibaat is een weg, maar Jezus is zijn leidsman en brengt Stam naar het mysterie van God. Op welke hoogte van die weg Joop Stam zich in de herfst van zijn leven bevindt, weet hij niet. Maar hij komt dichterbij; zoveel is zeker.


Voor katholieke geestelijken is het celibaat niet iets dat er nu eenmaal bij hoort, maar een levenskeuze die nauw samenhangt met de betekenis van het priesterschap. Aldus stelt J. Hendriks in Het celibaat van de priester, een uitgave van seminarie De Tiltenberg in Vogelenzang. De apostel Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de Korinthiërs: “Ik zou willen dat gij zonder zorgen waart. Wie niet getrouwd is, heeft zorg voor de zaak des Heren, hoe hij de Heer kan behagen. Maar de getrouwde heeft zorg voor aardse zaken en wil zijn vrouw behagen, en zijn aandacht is verdeeld… Dit alles zeg ik tot uw eigen bestwil, niet om uw vrijheid aan banden te leggen: het gaat mij alleen om de eerbaarheid en een onverdeelde toewijding aan de Heer.”

Christus zelf, aldus Hendriks, spreekt met lof over degenen ‘die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het Rijk der Hemelen’, en zegt tot de apostelen die alles hebben verlaten om Hem te volgen: “Ieder die zijn huis, broers of zusters, vader of moeder, vrouw, kinderen of akkers heeft prijsgegeven om mijn Naam, zal het honderdvoudig terugkrijgen en eeuwig leven ontvangen.”

Hendriks schrijft dat veel kerkvaders en oude kerkelijke schrijvers de lof hebben gezongen van de maagdelijke en de celibataire levensstaat. Door de eeuwen heen is de celibaatsverplichting van priesters en seminaristen bewaard gebleven. Sedert de jaren zestig van de vorige eeuw evenwel hebben vele discussies plaatsgehad over de zin ervan. In 1970 besloot het Pastoraal concilie van de Nederlandse Kerkprovincie zelfs dat het celibaat niet meer als voorwaarde hoefde te worden gesteld voor de ambtsbediening. Uitgetreden priesters mochten desnoods terugkeren. Ook in andere landen was beroering over dit onderwerp. In de daarop volgende decennia keerde de rust min of meer terug en is een leven in onthouding omwille van het Rijk der Hemelen, volgens Jan Hendriks, nog altijd de priesterlijke roeping die de rooms-katholieke kerk voorhoudt. De recente gebeurtenissen in de katholieke kerk over misbruik lijken de celibaatsdiscussie weer een impuls te hebben gegeven.