Spring naar de content

Stelletje seksisten

Na de dood van Harry Mulisch speculeerden de media over de nieuwe Grote Drie. Zonder ook maar één vrouw te noemen. Voor de AKO Literatuurprijs kwam evenmin een vrouw in aanmerking. Is dit toeval? Nee. Onder uitgevers, recensenten en jury’s van literaire prijzen heerst nog steeds seksisme.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

Arnon Grunberg? A.F.Th. van der Heijden? P.F. Thomése? Christiaan Weijts? Joost Zwagerman? Thomas Rosenboom?

Na de dood van Harry Mulisch speculeerden de media naar hartelust over de nieuwe Grote Drie. Van nrc.next en EenVandaag tot het online onafhankelijk platform DUB van de Universiteit Utrecht. Maar een vrouwelijke auteur noemde niemand. Of het moest de 92-jarige Hella Haasse zijn, die door de bijna tien jaar jongere Mulisch zelf enkele maanden voor diens dood als een van zijn opvolgers werd genoemd – een schrijfster dus die je moeilijk tot de nieuwe generatie kunt rekenen.

Uit de speculaties kwamen geen discussies voort. Alweer niet. Ook het ontbreken van vrouwen op de shortlist van de AKO Literatuurprijs 2010 leidde tot geen enkel verontwaardigd opiniestuk, boze column of woedende blog. Alleen voorzitter Femke Halsema legde hier en daar ongevraagd uit dat de jury – waar ik ook deel van uitmaakte – alleen op literaire kwaliteit had gelet en geen vrouwen wilde belonen voor hun vrouw-zijn.

Wat nu? Waren dit incidenten in een literaire wereld waarin mannelijke en vrouwelijke auteurs allang gelijkwaardig en even goed zijn? Of tellen vrouwen dan toch niet mee als het om de echt grote literatuur gaat?

In wezen is het onzin om mannelijke en vrouwelijke auteurs van elkaar apart te zetten. Iedere poging om een specifiek vrouwelijke literatuur te definiëren loopt stuk op talloze voorbeelden van schrijfsters wier werk buiten de generalisatie valt. Er zijn goede boeken en slechte boeken. Sommige meesterwerken zijn door mannen geschreven, sommige briljante boeken door vrouwen. Meer niet, ook al is er geen overeenstemming over wat goede literatuur is en wat niet.


Pogingen om Saskia Noort en Nelleke Noordervliet onder de noemer van vrouwenliteratuur te plaatsen zijn natuurlijk wel gedaan. Altijd in negatieve zin. Vrouwen zouden alleen maar schrijven over huiselijke trivialiteiten. In de opsomming van Menno ter Braak: de wisselvalligheid van de liefde, de zorgen om man en kind, ‘van alles, kortom, wat in de uitgebreidste zin tot de moeilijkheden van het dagelijks leven behoort’.

Nog in 2007 veroordeelde Cox Habbema,als juryvoorzitter van de Libris Literatuurprijs, alle inzendingen van vrouwen tot de categorie ‘lichtgewicht’. Ze schreven allemaal ‘kleine persoonlijke wissewasjes, thrillers, relatieproblemen, al of niet in moord eindigend, of in een cursus’. En alsof dat niet genoeg was, vroeg ze zich af of schrijfsters wel in staat zijn zelf te bepalen waarover ze schrijven. “Zijn het de vrouwen die deze thema’s kiezen of de uitgevers?”

Het is niet moeilijk om een lange lijst namen op te stellen die het ongelijk van Habbema aantoont. Hella Haasse, Marga Minco, Charlotte Mutsaers, Eva Gerlach, Sanneke van Hassel, Maria Stahlie, Connie Palmen, Margriet de Moor, Anneke Brassinga, Marie Kessels – om er maar een paar te noemen. Allen streven ze, ieder op haar manier, naar vernieuwing van de literatuur, stellen ze interessante vragen, schrijven ze uiterst verzorgd, geven ze ruimte aan verbeelding. En zijn ze in hun werk de problemen van het dagelijks leven en de persoonlijke wissewasjes ver voorbij.

Laten we eens naar de cijfers kijken. De heerschappij in de boekenwereld is al lang overgenomen door vrouwen. Heleen van Royen, Maria Mosterd, Susan Smit en thrillerschrijfsters als Esther Verhoef, Saskia Noort en Simone van der Vlugt domineerden de afgelopen jaren de bestsellerlijsten. In uitgeverij en boekhandel werken hoofdzakelijk vrouwen. En het lezerspubliek bestaat in overgrote meerderheid uit vrouwen.


Alleen in literaire waardering blijven schrijfsters achter. Dat begint al bij de publicatiemogelijkheden. Meer vrouwen dan mannen produceren romans en poëzie, maar dat zie je niet terug in de fondslijsten van A-uitgeverijen. In de decennia na de oorlog was slechts een op de vier auteurs vrouw, volgens onderzoek van Lenny Vos van drie jaar geleden. Pas in de jaren negentig steeg het aandeel van vrouwen iets. Naar 35 procent.

In aantallen gewonnen prijzen zie je die stijging niet terug. Femke Halsema was bepaald niet de eerste juryvoorzitter van de AKO Literatuurprijs deze eeuw die een shortlist bekendmaakte van honderd procent mannelijk werk. Het was de derde keer in vijf jaar – en de zesde keer in 24 edities. Andersom is het maar één keer gebeurd dat de helft van de genomineerden vrouw was. In 1989, toen Brigitte Raskin won.

Zulke cijfers tarten iedere statistische waarschijnlijkheid. Toch kun je in al deze individuele gevallen redeneren dat de kanshebster het verdiend aflegde van de kanshebber. Zo was het terecht dat niet Joke van Leeuwen en Carolina Trujillo de AKO Literatuurprijs 2009 wonnen, maar Erwin Mortier, voor zijn stilistisch weergaloze roman Godenslaap.

De grote oeuvreprijzen zouden wel gelijker over de seksen moeten zijn verdeeld. Niet dus. De P.C. Hooftprijs: zestig keer uitgereikt, negen keer aan een vrouw. De Prijs der Nederlandse Letteren: negentien keer uitgereikt, twee keer aan een vrouw. De Constantijn Huygensprijs: 63 keer uitgereikt, negen keer aan een vrouw. Gemiddeld kreeg eens in de zeven keer een vrouw de lauwerkrans.


Vrouwen krijgen ook op andere terreinen minder aandacht – al is lang niet overal grondig onderzoek naar gedaan. Op universiteiten: er worden meer colleges gegeven over Harry Mulisch dan over Hella Haasse. In de krant: mannelijke auteurs krijgen langere en vaker individuele besprekingen dan vrouwelijke auteurs. Bij literaire tijdschriften: het aantal redacteuren overtreft het aantal redactrices moeiteloos.

Ook wordt er vaak anders over het werk van schrijfsters geoordeeld. Met de vooroordelen van Ter Braak en Habbema in het achterhoofd dat vrouwen uitsluitend oog hebben voor huiselijke besognes, trekken critici direct een negatieve conclusie als een vrouw een boek schrijft over een zo universeel thema als de liefde of als de hoofdpersoon toevallig met smaak over haar culinaire voorkeuren vertelt.

Volgens hen gaat Schaduwkind van P.F. Thomése daarom over de onmogelijkheid taal te formuleren voor de pijn na de dood van een dochtertje, en gaat de poëzie van Esther Jansma alleen maar over haar particuliere verdriet om twee gestorven kinderen. Alsof haar bundel Bloem, steen niet in de eerste plaats een indringend poëtisch onderzoek is naar alle gemoedstoestanden van de rouw.

Jansma is bepaald niet de enige schrijfster die zich laatdunkend behandeld voelt door de grotere aandacht voor haar persoon dan voor de traditie waarin haar werk past en de nagestreefde vernieuwing of de onderliggende filosofische vraagstukken. Veel schrijfsters die de knipselmap met recensies over eigen werk bestuderen, hebben dezelfde ervaring.

Er is geen recenter onderzoek voorhanden dan dat van Marianne Vogel, die in haar studie Recensies! de seksistische oordelen van recensenten in de jaren vijftig blootlegde. Mannen werden geprezen om hun poëticale uitspraken, hun programma en hun thematiek – vrouwen niet. Mannen kregen lof voor hun beknopte precisie en kritische analyse – vrouwen om hun wijdlopigheid en hun gevoelsmatig schrijven.


Dat de recensenten hun leven sindsdien hebben gebeterd, is niet waarschijnlijk. Al jaren prominente critici als Arjan Peters en Rob Schouten zijn allemaal weleens betrapt op seksistische opmerkingen. Peters zette ooit een bepaald soort slecht proza vol ‘pseudo-literaire stoplappen (-) uit het genre van de driestuiverroman’ weg als werk van ‘theetantes’. Schouten – naar eigen zeggen niet geïnteresseerd in vrouwen – ging pas Evelyn Waugh lezen toen hij ontdekte dat de Britse auteur een man was.

Een eerste stap om iets aan de ongelijkheid te doen, is het opheffen van de reservaten voor vrouwen. Dat is niet altijd even makkelijk. Veel uitgeverijen hebben uit commercieel gewin speciale vrouwenfondsen opgericht. Imprints als Artemis (bestverkopende auteur: Tatiana de Rosnay) en recent Orlando koesteren een vrouwenimago om zo goed mogelijk te scoren bij de grootste groep lezers. Bij Artemis mogen zelfs alleen vrouwen publiceren.

Maar waarom zouden vrouwen zichzelf moeten opsluiten in exclusief voor seksegenoten toegankelijke domeinen? De Anna Bijns Prijs en Opzij Literatuurprijs, waarvoor mannen reglementair niet in aanmerking komen, zijn bedoeld om schrijfsters die niet de erkenning krijgen die ze verdienen alsnog te eren. In werkelijkheid voeden ze het beeld dat de winnares van tweede garnituur is.

Vrouwen hebben meer baat bij een algemene prijs voor veronachtzaamde auteurs. Zie de BNG Nieuwe Literatuurprijs, die is bedoeld voor auteurs onder de veertig met minstens twee boeken op hun naam die nog niet zijn doorgebroken. Vier van de vijf winnaars tot dusver zijn vrouw zonder dat iemand daar ooit een negatieve kanttekening bij plaatste.


Als lezer kunt u uw steentje bijdragen om deze misstand aan de kaak te stellen. Protesteer tegen de vanzelfsprekende mannelijke dominantie en tegen ieder signaal van seksisme. Voer discussie over het ontbreken van vrouwen bij de nieuwe Grote Drie. Leg publiekelijk alternatieven voor die de AKO-jury over het hoofd heeft gezien. Accepteer geen enkele seksistische opmerking of analyse – zelfs als die positief bedoeld is – maar schrijf daar woedende ingezonden brieven of blogs over.

Ooit zal dan de mentaliteitsverandering plaatsvinden en zullen auteurs als Charlotte Mutsaers, Margriet de Moor en Connie Palmen even vanzelfsprekend kans maken op een plaats bij de Grote Drie als het nu vanzelfsprekend lijkt dat alleen mannen dat doen.

“De Grote Drie is een begrip dat de media hebben bedacht en dat door Mulisch, Reve en Hermans handig is uitgebuit. Dat valt niet noodzakelijk samen met de – veel grotere – categorie beste schrijvers van Nederland. Zo kan Connie Palmen de media net zo goed bespelen als Harry Mulisch, maar zij behoort niet tot de beste schrijvers van Nederland. Margriet de Moor en Charlotte Mutsaers wel. De Moor maakt het zich niet gemakkelijk, probeert zichzelf steeds te vernieuwen en schrijft zo iedere keer een roman die ik graag lees. In De schilder en het meisje – afgelopen voorjaar een gunstige uitzondering in de zeer treurig stemmende oogst – probeert ze te onderzoeken wat schoonheid precies is. Hoe die ontstaat uit de spanning tussen de individuele kunstenaar en de buitenwereld. De Moor zoekt antwoord op interessante vragen. Interessante vragen leiden altijd tot interessante leeservaringen. En Mutsaers is de vreemdste auteur van Nederland. Of je het begrijpt of niet, je wilt altijd méér.”


“De beste schrijfsters van dit moment zijn Wanda Reisel, Marja Pruis en Sophie Zijlstra. Ze verdienen net zo goed als de mannen die steeds worden genoemd een plek bij de Grote Drie. Reisel schrijft stilistisch goede romans waarin zij heel goed het leven zelf weet op te roepen. Heel anders dan de schijndromerige wereld met veel verlangen waar vele vrouwen à la Margriet de Moor over schrijven. In haar schrijven zit een directheid die je het gevoel geeft dat je er zelf bij was. Pruis heeft die directheid ook. Daarnaast schrijft ze behalve romans ook recensies en essays. Op Hella Haasse na doen andere vrouwen dat niet: hun visie op literatuur geven. Dat geeft haar oeuvre een sterke eenheid. Zijlstra heeft pas twee romans geschreven, maar wel twee fantastische. Potifars vrouw is voor mij de beste roman van 2010. Zij weet daarin de historische werkelijkheid geheel naar haar hand te zetten zonder aan geloofwaardigheid in te boeten. Zoals een romanschrijver behoort te doen.”

“Het is nogal kunstmatig om een lijstje met vrouwelijke auteurs op te stellen als moderne evenknie van Mulisch, Reve en Hermans. Het eigenaardige van die Grote Drie was nou juist dat het iets organisch had, het was met de jaren zo gegroeid. Een dergelijk lijstje vrouwelijke schrijvers bestaat niet. Wel zijn er interessante auteurs: Marie Kessels, Maria Stahlie, Margriet de Moor, Esther Gerritsen, Anna Enquist, Connie Palmen. Palmen kan jarenlang geen roman publiceren, maar vergeten wordt ze niet. Het beeld van Connie Palmen als schrijver is zeer goed gecultiveerd, eigenlijk precies zoals bij Mulisch, Reve en Hermans het geval was. Voor Marie Kessels geldt iets vergelijkbaars: ook zij voedt haar imago, en wel op J.D. Salinger-achtige wijze. Beeldvorming, of makkelijker nog: de roem als schrijver, zegt nauwelijks iets over inhoud of kwaliteit van het werk. Dat gold ook voor de Grote Drie. Waarom zat Campert er bijvoorbeeld niet bij? Of Hella Haasse?”


“Toegeven: als ik over de nieuwe Grote Drie speculeer, kom ik alleen op mannen. Arnon Grunberg, P.F. Thomése en A.F.Th. van der Heijden. Maar dat is juist omdat het net als Reve, Mulisch en Hermans vechtjassen zijn, die elkaar naar het leven staan en zo elkaar bevruchten. Net zoals Haasse er toen niet bij hoorde, geldt dat nu voor Margriet de Moor, omdat ook zij haar eigen weg gaat. En dan vind ik haar beter dan Haasse, wier werk vaak tegen saai aan zit. De Moor heeft een betoverende stijl en schrijft een groot loflied op de verbeelding. Waar Connie Palmen – de andere schrijfster die eruit springt – morrelt aan de definitie van de roman en zo het genre vernieuwt, pasticheert zij de genres om haar verhaal te vertellen. De schilder en het meisje lijkt op een historische roman, maar zij gaat helemaal aan de haal met de zeventiende eeuw. Zo weet zij via de verbeelding de grens tussen leven en dood op te heffen. In een doorsnee historische roman gebeurt dat niet.”

“De beste drie vrouwelijke auteurs van nu zijn Margriet de Moor, Kristien Hemmerechts en Nelleke Noordervliet, al kan ik Maria Stahlie beslist niet weglaten. Alle vier zijn het eenlingen, schrijvers met een eigenzinnige visie, zeer geëngageerd – met geschiedenis en muziek (De Moor), met autobiografie en media (Hemmerechts), met recht en onrecht (Noordervliet) en met de verantwoordelijkheid van de moderne mens (Stahlie). Allemaal zijn ze al zeer lang bezig hun eigen parcours te volgen, zonder zich iets gelegen te laten liggen aan de kritiek. Allemaal stellen ze stijl als hoogste goed en ciseleren zij heel precies. Stijl is het bouwwerk dat hun engagement schraagt. Tegelijk nemen zij zichzelf in al hun boeken volledig serieus en stellen zij hun rol van schrijver in deze maatschappij impliciet ter discussie, terwijl zij niet nalaten zich buiten hun literatuur te roeren. Als schrijvers zíjn zij hun boeken, zoals ook de grote vier dat waren. Gebeeldhouwde auteurs zijn zij, die zich kunnen meten met grote buitenlandse schrijvers.”