Spring naar de content

Groots avontuur

De vrouwen zijn adembenemend, de hoofdpersonen briljant – Rik Launspach is geen man van het understatement. Zijn nieuwe roman is één grote climax. Credit auteur>door dries muus Credit auteur>

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

De titel klinkt als een zin van Jerommeke uit Suske en Wiske. Man meisje dood. Dat zouden meer schrijvers moeten doen: hun vuistdikke romans samenvatten in een paar woorden. Het scheelt luie lezers een hoop tijd, en wie verder wil lezen dan de titel doet dat op eigen risico. Op zoek naar de verloren tijd: Man Frankrijk moe. Knielen op een bed violen: Man vader gek. Anna Karenina: Vrouw minnaar trein.

Rik Launspach is acteur en regisseur, en in 2009 debuteerde hij als schrijver met 1953. Een roman over een jonge vrouw die na de watersnoodramp in Zeeland op zoek gaat naar haar vermiste zoontje (Vrouw provincie water). 1953 werd een bestseller, en binnen een jaar was er een verfilming, De storm.

Man meisje dood is, net als 1953, een groots opgezette, avontuurlijke roman. Dit keer met iets minder water, maar wel met ontploffingen, een dramatische liefdesgeschiedenis, gevaarlijke Afghanen en strijdlustige Amerikanen.

De hoofdpersoon heet Amadeus de Ru. Om voorspelbare reacties te vermijden, kort hij zijn voornaam af tot het bescheiden, doodgewone Deus. We ontmoeten Deus, dronken, woedend, achter het stuur van een Turkse huurauto. Na die korte proloog maakt Launspach een tijdsprong. Deus gaat naar Afghanistan, om als een soort inlichtingenofficier te werken in Kamp Holland.

“Ze noemden u de Chomsky van de Lage Landen,” zegt een collega tegen hem. Een lange flashback volgt. De hele roman wordt er heen en weer geschakeld tussen verschillende verhaallijnen in heden en verleden. Terwijl Deus in Afghanistan werkt aan een revolutionair computerprogramma, ontdekken we langzaam wat hij daar precies te zoeken heeft, wat hem tot deze stap heeft gebracht, of beter – wie hem tot deze stap heeft gebracht.


Het is verleidelijk om te denken dat het allemaal de schuld is van een mooie mysterieuze vrouw. Dat is niet helemaal waar. Het is de schuld van twéé mooie mysterieuze vrouwen. Al vanaf het begin van zijn studie taalwetenschappen is Deus gefascineerd door de huisgenoten Puck en Tatja. ‘Gefascineerd’ is een eufemisme voor: hij rukt zich suf terwijl hij aan de onbereikbare, bijna-lesbische hartsvriendinnen denkt.

Met dat onbereikbare valt het wel mee, blijkt. Met name Tatja (die met ‘de ijskoude uitstraling van een zwartharige gletsjergodin’) is minder ontoegankelijk dan Deus dacht, al lijkt ze in eerste instantie vooral geïnteresseerd in zijn cokevoorraad. Puck (die met ‘het temperament van een Spaanse tangodanseres’) is achterdochtiger, en als de Chomsky van de Lage Landen een gepassioneerde relatie krijgt met de zwartharige gletsjergodin, werpt de Spaanse danseres zich op als sluwe waakhond. Ze is ‘de Cerberus van Tatja’s schat’, concludeert Deus.

Het mag duidelijk zijn, en dat was het eigenlijk al bij het eerste motto (de – gedeeltelijke – eerste zin van de Ilias): Launspach is niet zo van het understatement. De vrouwen zijn adembenemend, de hoofdpersonen briljant, en Deus speelt uiteindelijk niet alleen een essentiële rol in de Afghaans-Amsterdamse drugshandel, maar ook in het conflict tussen de Amerikanen en de Taliban. Als Deus succesvol is, reikt zijn invloed tot ver over de landsgrenzen, als het hem tegenzit, is zijn ellende niet te overzien. En Launspach laat het niet bij één gelukzalige periode, gevolgd door een bijna fatale crisis. Hij lijkt te geloven dat er niks aangrijpender is dan een grootse opkomst en ondergang, behalve nog een grootse opkomst en ondergang.


Het gevolg is vooral dat het je uiteindelijk weinig uitmaakt wat er precies met en rondom Deus gebeurt. Het is alsof je met iemand praat die aan één stuk door schreeuwt: na een tijdje valt het je niet meer op dat het geschreeuw is. De plot slingert alle kanten op, maar je hebt niet het gevoel dat je naar een climax toewerkt, omdat praktisch alles een climax is.

Naast een avontuurlijk, plotgedreven verhaal is Man meisje dood ook een Roman Met Een Thema. Dat thema zou je kunnen samenvatten als de ontoereikendheid van de taal. Taal is een waardeloos communicatiemiddel. Je kunt er amper iets wezenlijks mee uitdrukken, en het is in de eerste plaats een bron van treurige misverstanden. Sowieso stelt de mens weinig voor: we worden geleid door banale driften en hebben in tien millennia nauwelijks vooruitgang geboekt. Het wordt er allemaal ingehamerd, en het rare is juist dat dat niet nodig is – na één keer begrijpen we het ook wel. Zo’n ontoereikend instrument is de taal ook niet. Als je jezelf tenminste enigszins kunt uitleggen. Launspach ruimt hele pagina’s in om het ‘linguïstisch onvermogen’ van de mens aan te tonen, maar de argumentatie ontstijgt nauwelijks die van een kroegdiscussie.

Man meisje dood leunt op een even fantastische als ongeloofwaardige plot, er wordt niets aan de verbeelding overgelaten, de stijl hangt van clichés aan elkaar, en slordig beargumenteerde theorieën worden als geniale inzichten gepresenteerd. Ik gok dat het weer een enorme bestseller wordt.

Rik Launspach: Man meisje dood. De Bezige Bij, €19,90. Ook via ako.nl.

Een van de hoogtepunten in Woody Allens bundel Getting Even, uit 1971, is het parodie-essay The Metterling Lists, een enthousiaste en zorgvuldig beargumenteerde analyse van de eindelijk verschenen stomerijlijstjes van het literaire Tsjechische genie Hans Metterling (‘known to his contemporaries as the “Prague Weirdo”‘). De lijstjes bevatten onmisbare informatie, die Metterlings werk in een geheel ander daglicht zetten:


‘6 handkerchiefs. 5 undershirts. 8 prs. socks. 3 bedsheets. 2 pillowcases.’ Enzovoort.

Soms, bij nieuw opgedoken werk van wereldberoemde schrijvers, is het lastig om niet aan The Metterling Lists te denken. Werk dat terecht werd geweigerd door literaire tijdschriften, jeugdverhalen die niet beter of slechter zijn dan de jeugdverhalen van de gemiddelde puber, correspondentie die overduidelijk nooit voor publicatie was bedoeld.

Bij Tsjechov ligt dat iets anders. Duizend-en-één-verschrikkingen werd recentelijk uitgegeven door Papieren Tijger. De bundel bevat Tsjechovs allereerste stukjes. Oorspronkelijk verschenen in 1880 en 1881, in Russische humoristische tijdschriften, nu soepel vertaald en van een nawoord voorzien door G.C. Zilverschoon. Het zijn korte verhalen, maar ook komische schetsen, nep-advertenties, moppen en een handvol parodieën. Die zijn niet allemaal even indrukwekkend. Sommige grappen zijn ronduit flauw, en er is een verhaal dat nauwelijks meer is dan een lange welles-nietesdiscussie, een verzameling onbeholpen dialogen over een paar pagina’s uitgesmeerd.

Maar in elk stuk, ook in de mindere, zit wel iets moois, grappigs of origineels. Vooral in de verhalen. De gefrustreerde kalende landeigenaar die ‘s ochtends zijn dienstknecht bij zich roept met de zin: “Hé, malloten!” Of de lyrische natuurbeschrijving van de jonge scholiere, gevolgd door het zinnetje: ‘(gepikt uit ‘Stilte’ van Toergenjev).’

Het is begrijpelijk dat Tsjechov deze verhalen niet in zijn Verzamelde werken heeft willen opnemen. Maar het is een aanwinst dat ze nu in het Nederlands zijn verschenen. Ook al hebben ze soms iets weg van stomerijlijstjes.

Anton Tsjechov: Duizend-en-één verschrikkingen. Papieren Tijger, €14. Ook via ako.nl.


Aleph (1) – Paulo Coelho

Bella Italia (2) – Suzanne Vermeer

Het negende schrift van Maya (4) – Isabel Allende

Gevallen (3) – Karin Slaughter

Blauwe maandag (5) – Nicci French

In mijn dromen (8) – Simone van der Vlugt

Voor ik ga slapen (7) – S.J. Watson

Haantjes (6) – Kluun

Zomerhuis met zwembad (9) – Herman Koch

De zesde man (10) – David Baldacci

Tussen haakjes de klassering van vorige week. Deze fictietoptien is samengesteld op basis van de verkopen bij AKO.

Onderwerpen