Spring naar de content

Preventief populisme

Duitsland heeft geen rechts-populistische partij, maar grossiert wel in extreem-rechts geweld. Zou dat iets met elkaar te maken kunnen hebben?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Roelof Bouwman

Om te constateren dat er op sommige punten grote verschillen bestaan tussen Nederland en Duitsland hoef je soms niet eens de deur uit. Neem het politieke spectrum in beide landen. Sinds het optreden van Pim Fortuyn en, niet lang daarna, de PVV van Geert Wilders is ons partijpolitieke palet verrijkt met een stroming die dikwijls ‘populistisch’ of ‘rechts-populistisch’ wordt genoemd. Ook in de meeste andere Europese landen bestaat zo’n stroming, denk aan de Deense Folkeparti, de Oostenrijkse FP, de Zwitserse Volkspartei, de Zweedse Sverigedemokraterna, de Nieuw-Vlaamse Alliantie of aan al wat oudere populistische ‘luizen in de pels’ als het Vlaams Belang en de Lega Nord van Umberto Bossi in Italië.

Duitsland is op dit punt een uitzondering op wat al bijna een Europese regel is. In de Bondsdag zijn namelijk alleen politieke partijen vertegenwoordigd die zich primair richten op het politieke midden (CDU, SPD en FDP) of die kiezers ter linkerzijde bedienen: beter gesitueerde kosmopolieten kunnen terecht bij Die Grünen, laagopgeleiden en werklozen bij Die Linke. Het Duitse weekblad Focus becijferde vorig jaar dat er wel degelijk electorale ruimte bestaat voor een burgerlijk-conservatieve partij rechts van het politieke midden – een op de vijf Duitse kiezers, vooral twintigers en dertigers, zou op zo’n partij willen stemmen – maar de realiteit is dat dit deel van het electoraat nog altijd geen dak boven het hoofd heeft.

Ook voor een tweede opvallend verschil tussen Nederland en Duitsland hoeven we niet op reis. Het betreft het rechts-extremisme in beide landen. Hoe het daarmee is gesteld, valt te lezen in de jaarverslagen van de Nederlandse AIVD en haar Duitse zusterorganisatie, het Bundesambt für Verfassungsschutz.


Om met de AIVD te beginnen: in het jongste jaarverslag van de dienst, over 2010, worden aan het verschijnsel rechts-extremisme welgeteld elf zinnen gewijd. “In Nederland,” zo begint het tekstblokje, “vormt extreem-rechts nauwelijks een factor van betekenis meer. Als onder rechts-extremisten antidemocratische doelen worden aangehangen, blijft dat beperkt tot een mondeling beleden ideaalbeeld. Slechts weinigen pogen dit met ondemocratische middelen te realiseren.”

Niks aan de hand dus, grosso modo. Maar dan het jongste jaarverslag van het Bundesamt für Verfassungschutz. Hier geen elf zinnen over rechts-extremistische organisaties, maar – schrikt u niet – een exposé van 73 pagina’s. Daarin lezen we onder meer dat Duitsland vorig jaar 219 rechts-extremistische clubs telde met in totaal 25.000 leden. Ook staat in het jaarverslag keurig opgesomd aan welke politiek gemotiveerde delicten deze rechts-extremisten zich in 2010 schuldig maakten, van vernielingen (1335 keer) en Körperverletzungen (638) tot brandstichtingen (29) en pogingen tot doodslag (6). ‘Besorgniserregend’, zo schrijft de Duitse minister van Binnenlandse Zaken Hans-Peter Friedrich in zijn voorwoord, waarin hij ook aankondigt dat rechts-extremisme voor de Verfassungsschutz een Schwerpunkt zal blijven.

Hoe substantieel het extreem-rechtse geweld in Duitsland is, konden we de afgelopen weken natuurlijk ook in de krant lezen. De Nationalsozialistische Untergrund, een extreem-rechtse terreurcel, bleek zich tussen 2000 en 2007 schuldig te hebben gemaakt aan tien moorden en een aanslag met een spijkerbom in Keulen, waarbij 23 mensen gewond raakten.

Zou dat iets met elkaar te maken kunnen hebben, dat we in Nederland wél een grote rechts-populistische partij hebben, maar géén extreem-rechtse moordcommando’s en dat het in Duitsland precies andersom is? Met dit soort vergelijkingen is het altijd oppassen geblazen. Toch is de verleiding groot om er nog even op door te borduren met behulp van wat ouder vergelijkingsmateriaal.


Zoals bekend bestond in Nederland vroeger een communistische partij, de later in GroenLinks opgegane CPN. Die partij was tussen 1918 en 1986 een constante factor in de Tweede Kamer en was in sommige gemeenten en provincies zo groot dat ze ook wethouders en gedeputeerden mocht leveren. Dat gebeurde onder meer in Amsterdam, waar de CPN tussen 1966 en 1986 vrijwel onafgebroken deel uitmaakte van het college van B&W. Aanzienlijk rianter nog was de positie van communistische partijen in landen als Frankrijk en Italië, waar ze tot ver in de jaren tachtig konden rekenen op meer dan twintig (de Franse PCF) of zelfs meer dan dertig procent van de stemmen (de Italiaanse PCI). In het geval van de Franse communisten leverde dat tussen 1981 en 1984 ook nog eens deelname aan de regering op.

In de Bondsrepubliek was de situatie totaal anders. Dat was het enige land in het naoorlogse Europa waar de communistische partij, de KPD, werd verboden, in 1956, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, door het Bundesverfassungsgericht, het grondwettelijk gerechtshof. Twaalf jaar later, in 1968, gedoogde de Duitse regering weliswaar de oprichting van een nieuwe communistische partij, de DKP, maar die zou bij Bondsdagverkiezingen nooit verder komen dan 0,3 procent van de stemmen. Nergens anders in Europa stelde het georganiseerde communisme in de jaren zeventig en tachtig zo weinig voor als in Duitsland. Daar stond echter tegenover dat het fenomeen extreem-linkse terreur in Duitsland juist buitengewoon heftig van zich deed spreken in datzelfde tijdvak. Met dank aan – vooral – de Rote Armee Fraktion (RAF), die tekende voor 34 politieke moorden alsmede een hele reeks bomaanslagen, bankovervallen en ontvoeringen.


Over de CPN, die eind jaren zestig een aanzienlijk deel van de in marxistisch vaarwater belande studentenbeweging wist in te palmen, is naderhand wel gezegd dat ze zo een matigende invloed uitoefende. Omdat die studenten terechtkwamen in een partij die weliswaar radicaal was, maar die – met haar alom gewaardeerde Kamerleden, wethouders en gedeputeerden – ook iets had te verliezen en dus als vanzelf neigde tot voorzichtigheid. Zo’n disciplinerend politiek tehuis kon in de jaren zestig niet worden geboden aan geradicaliseerde studenten in Duitsland. Met, zo zou je kunnen zeggen, alle explosieve gevolgen van dien, getuige de oprichting en de activiteiten van de RAF.

Misschien is het wel zo dat al die rechts-populistische partijen in Europa nu op soortgelijke wijze een matigende invloed uitoefenen op rechts-extremisten. Als dat zo is, zijn maar weinig dingen aan gene zijde van onze oostgrens zo noodzakelijk als: nee, niet per se het optreden van een Duitse versie van Geert Wilders. Laten we het maar liever een modernisering van het Duitse politieke landschap noemen. Zodat het rechts-populisme ook daar zijn – klaarblijkelijk – zegenrijke preventieve werk kan doen.