Spring naar de content

Opvoeden zonder betutteling

Geen wachtlijsten. Een gezellige omgeving. Kleine vestigingen. Flexibel personeel. En tevreden cliënten. Het kan dus wel, jeugdzorg die werkt. Portret van de Opvoedpoli.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Een jeugdzorginstelling, dan denk je al gauw aan lange wachtlijsten, bureaucratische rompslomp, wanpraktijken en fikse bezuinigingen. Maar dat het anders kan, bewijst de Opvoedpoli. Nee, dat is geen fictieve instelling of eentje die in het leven is geroepen vanuit een of ander hoogdravend ideaal. Het is ook geen instituut waar snedige vrouwen met strenge jarenvijftigkapsels klaarstaan om ouders de wetten van het opvoeden voor te schrijven – zoals de naam wellicht doet vermoeden. Wel kunnen zowel ouders als kinderen (tot 23 jaar) er terecht met problemen die betrekking hebben op de opvoeding. Dat klinkt nogal breed, en dat is het ook. Onder de cliënten zijn bedplassers, brutale kinderen en ernstig verwaarloosde pubers, maar ook jonge ouders die niet weten wat ze met hun pasgeboren baby aan moeten, of die met elkaar in de clinch liggen. Soms staat het kind centraal, soms de ouder, maar in alle gevallen worden ze samen geholpen.

Aan het hoofd van deze instelling staan orthopedagoog Linda Bijl, voorheen werkzaam als interim-manager in de jeugdzorg, en haar echtgenoot Anne Punter, van huis uit sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. Hun ervaringen met de jeugdzorg leverden genoeg inspiratie op voor het oprichten van de Opvoedpoli. Het moest anders: efficiënter, kwalitatief beter en goedkoper.

In april 2008 ontving Bijl in het souterrain van haar Amsterdamse woning aan het Singel haar eerste cliënt. Een kantoor? Dat was nergens voor nodig, dacht ze toen nog. Een jaar later had Bijl een omzet van 840.000 euro en een eigen vestiging aan de Nassaukade, hartje Amsterdam. Bijna twee maanden geleden werd de achtste vestiging van de Opvoedpoli geopend, in Den Helder. Binnenkort is Den Haag aan de beurt. Maar de ambitie reikt verder: in vijf jaar tijd willen Bijl en Punter vijftig vestigingen openen, in het hele land. Dit jaar bedraagt de verwachte omzet twaalf miljoen euro.


Hoe ze dat doen? Het is heel simpel, beweert Bijl: “De traditionele jeugdzorginstellingen draaien op overheidsgeld. Ze krijgen vooraf subsidie. Dan ga je geld uitgeven voordat je de dienst hebt geleverd. Bij ons werkt het andersom: wij krijgen achteraf betaald. Veel van onze zorg wordt vergoed door de zorgverzekering van onze cliënten. Daarnaast werken we op particuliere basis en in opdracht van bijvoorbeeld gemeenten en onderwijs. We worden afgerekend op onze resultaten. Als we ons werk niet goed doen, krijgen we minder cliënten en gaan we failliet.”

Dat scenario zit er voorlopig niet in. Zelfs de voor veel instellingen ‘funeste’ bezuinigingen gaan grotendeels voorbij aan de Opvoedpoli, met dank aan de flexibele inzet van freelancers. De Opvoedpoli heeft tweehonderd vaste krachten en werkt daarnaast met zo’n negentig freelancers, die pas actie komen als dat nodig is. Door deze aanpak is er geen wachtlijst voor cliënten: binnen een week na aanmelding neemt de Opvoedpoli contact met hen op en krijgen ze een afspraak. Er bestaat slechts één wachtlijst: voor hulpverleners die via open sollicitaties hebben aangegeven bij de Opvoedpoli aan de slag te willen.

De inzet van freelancers is een van de succesfactoren. Maar een goede locatie van de vestigingen is net zo belangrijk. Een Opvoedpoli, bedacht Linda Bijl, moet zichtbaar zijn. Op de Nassaukade lopen dagelijks mensen binnen uit nieuwsgierigheid. Die wordt geprikkeld door de grote rode letters op het raam, die duidelijk maken wat hier is gevestigd. Dat raam is flink groot, zodat voorbijgangers gemakkelijk naar binnen kunnen kijken. Het werkt als de open keuken in een restaurant: transparantie moet het vertrouwen wekken bij de klant.


Binnen belandt de bezoeker in een open ruimte, waar medewerkers op laptops aan het werk zijn. Een ontvangstbalie ontbreekt: het contact tussen medewerkers en cliënten moet zo direct mogelijk zijn (succesfactor nummer drie). Een medewerker springt op. Niemand draagt een naamkaartje, dus is het gissen naar de functie: het zou een psycholoog kunnen zijn, een speltherapeut, een creatief therapeut, een sociaal-pedagogisch hulpverlener, een orthopedagoog, een onderwijsbegeleider, een maatschappelijk werker of een loopbaancoach. De Opvoedpoli heeft alle hulpverlenende disciplines onder één dak (succesfactor nummer vier). Op een locatie werken nooit meer dan veertig vaste medewerkers. Dreigen dat er meer te worden, dan wordt een nieuwe locatie geopend. Dat is meteen succesfactor nummer vijf: kleinschaligheid.

“Wil je thee, koffie?” vraagt de medewerker, terwijl ze haar bezoek naar het ontvangsthoekje leidt, dat bestaat uit twee zwartleren stoelen en een bijzettafeltje met tijdschriften. De blik valt op een poster met de titel “1000 manieren om uw kind een compliment te geven”. Kreten als ‘wow’ en ‘je bent geweldig’ wisselen elkaar af. Ook is er een kinderhoek met speelgoed, een boekenkast met kleurrijke kinderboeken en een grote teakhouten tafel waar een glinsterende kroonluchter boven hangt.

Vooruit, nog een succesfactor dan: gezelligheid. Die is namelijk niet vanzelfsprekend bij een jeugdzorginstelling. Vaak is de ruimte opgedeeld in kleine, goed beveiligde kamertjes met rode alarmknoppen en posters aan de muur met teksten als: “Mocht u boos worden, dan krijgt u een time-out.”

We hebben een afspraak met Sander de Vries, 27 jaar en psycholoog. Het gesprek vindt plaats in de vergaderkamer, waar eens per week ‘verdeeloverleg’ plaatsvindt. De nieuwe cliënten worden dan besproken en op basis van achtergrond, leeftijd en problematiek onder de hulpverleners verdeeld. Verder wordt er praktisch nooit vergaderd. Tijdverlies, vinden ze hier.


De Vries werkte voorheen in de gehandicaptenzorg. De Opvoedpoli is daarbij vergeleken een verademing. “In de hele jeugdzorg werken professionals met hart voor de zaak, net als hier,” zegt De Vries. “Maar het gaat erom in welke omstandigheden je je werk moet doen. Onze organisatie is erg flexibel. Niets hoeft hier binnen tien minuten afgerond te zijn. En als iemand om zes uur ‘s avonds kan en ik ook, dan spreken we gewoon dan af.”

Omdat het de reguliere zorg aan flexibiliteit ontbreekt, raken cliënten vaak verstrikt in een bureaucratisch doolhof. “Neem een gezin waarin veel ruzie is,” geeft De Vries als voorbeeld. “De ouders zijn gescheiden, er zijn veel spanningen, maar het kind heeft geen psychiatrische problemen. Tegen de tijd dat de zaak wordt opgepakt door een jeugdzorginstelling, is het kind weggelopen van huis. En omdat het dan ergens anders woont, wordt de zaak overgedragen aan een ander bureau. Het kind komt terug en is er inmiddels zo belabberd aan toe dat het psychiatrische hulp nodig heeft. Weer moet de zaak overgedragen worden aan een andere instelling. Ik heb de vrijheid om te allen tijde de auto te pakken en zo’n kind te helpen, ongeacht waar het zich bevindt.”

Jannet Doeleman, directeur van de Opvoedpoli in Utrecht, stelt vast dat de bureaucratie van zorginstellingen iets van de laatste jaren is. “Veel instellingen zijn naar binnen gekeerd. Ze werken vanuit de gedachte dat ze vooral hun subsidieverstrekkers tevreden moeten stellen en zitten daardoor vast in hun eigen systeem. Dan is het heel moeilijk om te vernieuwen. Iedereen vindt dat het anders moet, maar hoe?”


Dat is een vraag voor Linda Bijl, die geregeld haar kritische visie ventileert in de media. In juli, toen in de Tweede Kamer een discussie losbarstte over de bezuinigingen in de ggz, uitte Bijl in een ingezonden brief in NRC Handelsblad haar ongenoegen over het feit dat die discussie vooral ging om het invoeren van een eigen bijdrage voor zwaardere psychologische zorg. “Dat is jammer,” schreef ze. “Want het is mogelijk om bezuinigingen door te voeren zonder die eigen bijdrage. Laat voortaan alle instellingen op prestatiebasis werken en verlaag de tarieven in de ggz met twintig procent. Dat levert een structurele bezuiniging op van 740 miljoen euro, meer nog dan de minister had voorgesteld.”

Een maand eerder, toen bekend werd dat de Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher, die onder andere ‘Jeugd’ in zijn portefeuille heeft, vijfhonderdduizend euro voor zou schieten aan Bureau Jeugdzorg om de wachtlijsten op te lossen, schreef Bijl een column voor Het Parool: “We moeten ons eigenlijk diep schamen dat we met een budget van tweehonderd miljoen euro per jaar in Amsterdam nog niet eens in staat zijn de jeugdzorg goed te regelen.” Als tip gaf ze mee om te schrappen in ‘de vele honderden bijeenkomsten, congressen en workshops over de jeugd met problemen’. “Daarmee bespaar je een miljoen.”

Bijl staat niet alleen kritisch tegenover de jeugdzorg, maar ook tegenover de prestatiegerichte maatschappij. Ouders hebben steeds hogere verwachtingen van hun kinderen. Als een kind ook maar een beetje afwijkt van de norm, schieten ouders in de stress. “We hebben het voor elkaar gekregen dat hoogbegaafdheid een probleem is in Nederland,” zei Bijl in een uitzending van Knevel & Van den Brink. Ze zat daar aan tafel om te praten over een onderzoek waaruit blijkt dat 88 procent van de ouders opvoedstress heeft. Volgens de laatste cijfers van het CBS (uit 2008) heeft ongeveer vijf procent van alle kinderen in Nederland langdurige gedrags- of leerstoornissen als dyslexie, aandachtsgestoord of hyperactief gedrag. In al deze gevallen is sprake van een explosieve toename ten opzichte van voorgaande jaren. Ter illustratie: in 2005 kregen in Nederland 64.000 mensen medicatie voorgeschreven tegen de symptomen van ADHD. In 2009 was dat aantal verdubbeld. Tussen 1997 en 2007 groeide het beroep op de jeugdzorg jaarlijks met 7,4 procent.


‘Rugzakkinderen’ heten ze, de kinderen die afwijken van de norm. Bijl kan een zucht niet onderdrukken bij die term. “Het kind moet optimale schoolprestaties leveren, het moet vrolijk zijn, niet gepest worden,” somt ze op. “In het onderwijs vallen steeds meer kinderen uit. Die passen niet in het beeld van normale kinderen. Je hebt bijvoorbeeld steeds meer drukke kinderen. Die hebben dan ADHD of een concentratiestoornis. Maar hoe meer je accepteert, hoe minder kinderen een probleem hebben. We mogen best wat toleranter zijn. Elk kind is anders. Het ‘normale kind’ bestaat eigenlijk niet.”

Volgens psycholoog Sander de Vries heeft de ‘toename’ van het aantal probleemkinderen ook een andere oorzaak: “Omdat er veel zorg geboden wordt, voelen ouders zich verplicht om een kind het beste te bieden. Als een kind vroeger niet goed kon lezen, werd dat geaccepteerd. Tegenwoordig heet het dyslexie en moet er iets aan gebeuren. Ouders willen hun kind de beste startpositie geven.”

De verwachtingen die ouders van hun kind hebben, zijn vaak niet realistisch, vindt De Vries. “In zo’n geval moet je niet alleen aan het kind sleutelen, maar ook aan de verwachtingen van de ouders. Ons motto is: if it ain’t broke, don’t fix it.” Geregeld krijgen ouders op de Opvoedpoli te horen dat er niets mankeert aan hun kind en dat ze het als opvoeders eigenlijk heel goed doen. Veel ouders hebben aan zo’n geruststellende mededeling genoeg. Zo niet, dan worden ze doorverwezen naar een andere instelling, zoals het Centrum voor Jeugd en Gezin, waar ze gratis advies krijgen over pedagogische vraagstukken. Of ze kunnen gebruikmaken van de particuliere zorg die de Opvoedpoli biedt. Daarvoor moeten ouders wel in de buidel tasten. De Vries: “Soms is dat problematisch, maar je zou je moeten afvragen of het terecht is dat de hele samenleving ervoor betaalt. Dat levert best wat discussie op.”


Het is dinsdagmiddag, één uur. De medewerkers van de Opvoedpoli Zuidoost, midden in de Amsterdamse Bijlmer, hebben zich verzameld voor het wekelijkse verdeeloverleg. Op de vergadertafel staan bakjes dampende friet en krokante kip, die directrice Candy Limon, een pittige Surinaamse in een strakke grijze jurk, en collega Phyllis Doll, een gezinscoach van Ghanese afkomst, zojuist bij de snackbar hebben gehaald. Door onverwachte drukte hebben ze nog geen tijd gehad om te lunchen. De stemming is uitgelaten. Er worden vakantieavonturen uitgewisseld en grapjes gemaakt. Psychotherapeut John van Westerlaak, de enige man in het gezelschap, maant de dames tot stilte. Tijd voor serieuze zaken: er moeten cliënten besproken worden.

Kinderpsycholoog Oye Ampomah-Nketiah bijt het spits af met de casus van een jonge vrouw van 21 jaar die een paar dagen eerder huilend de Opvoedpoli was binnengelopen. Ze had te horen gekregen dat ze zwanger was en wist niet of ze het kind wilde houden. Haar verleden is een aaneenschakeling van mishandeling, misbruik, opvanghuizen, jeugdgevangenissen, verbroken relaties. De medewerkers reageren geëmotioneerd. Ze vuren door elkaar vragen op Ampomah-Nketiah af. “Waarom zat ze in de gevangenis dan?” En: “Van wie is ze zwanger?” Van Westerlaak is de enige die het hoofd koel houdt: “Technisch gezien is dit niet iemand voor de Opvoedpoli,” zegt hij: het kind is immers nog niet geboren. Maar een van de orthopedagogen is het daar duidelijk niet mee eens: “Er zijn issues en die moeten worden opgelost!” De dames knikken instemmend. Uiteindelijk besluiten ze tot drie gesprekken met de vrouw. Zo kunnen ze haar problemen beter in kaart brengen en zoeken naar de juiste hulp.


Ze bespreken nog een tiental cliënten, onder wie een bedplasser, een meisje dat gepest wordt en niet kan meekomen in de klas en een beginnende puber die na de scheiding van haar ouders erg recalcitrant is geworden. Ook passeren jonge ouders de revue die kampen met financiële problemen of die een uitzetting naar het land van herkomst boven het hoofd hangt. De cliënten zijn, net als de medewerkers, veelal van allochtone afkomst. De problematiek is vaak heftig – achter elk probleem schuilt meestal een ander. De Opvoedpoli is niet zelden hun laatste strohalm.

De problematiek bepaalt welke behandeling wordt ingezet. Dat kan een vorm van speltherapie zijn (het kind verwerkt spelenderwijs ingrijpende of traumatische ervaringen) of een gesprek met een psycholoog. Soms is de aanpak praktisch: dan neemt een medewerker een werkloze cliënt mee naar een uitzendbureau. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan het herstellen van de gebroken gezinsrelaties. Vaak komen de hulpverleners bij de cliënt thuis, zodat de gesprekken in een vertrouwelijke omgeving plaatsvinden. Uit een enqute van de Opvoedpoli blijkt dat cliënten zeer tevreden zijn over de directe aanpak. “We scoorden gemiddeld een dikke 8,5,” aldus Linda Bijl. “Het is belangrijk dat je echt contact maakt met je cliënt. Op die manier wek je vertrouwen.”

Terug op de Nassaukade vragen we psycholoog Sander de Vries of hij gelooft dat de Opvoedpoli ook in de toekomst succesvol kan blijven. “Nu we zo ontzettend hard groeien, zie je opeens ook de valkuilen die andere instellingdenk ik belangrijk dat we trouw blijven aan ons uitgangspunt. We moeten vanuit de cliënt blijven denken. Op een gegeven moment hadden we hier zo veel aanmeldingen dat het pand uit zijn voegen barstte. Linda zegt altijd: ‘We ontwikkelen ons het best op de rand van chaos’, maar we moeten er wel voor zorgen dat we niet over die rand vallen. We moeten geen bureaucratische organisatie worden. Nu komen we elkaar nog in de gang tegen en lunchen we samen. Als je heel groot wordt, gebeurt dat niet meer.”


De verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg ligt nu nog bij provincies, AWBZ, zorgverzekeraars en gemeenten. Maar als het aan het huidige kabinet ligt, zijn binnenkort de gemeenten de baas. Een wijdvertakt netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin moet toegang gaan bieden tot de verschillende soorten zorg. Zo moeten cliënten in de toekomst sneller hulp krijgen. Ook moet er een einde komen aan het ‘etiketteren’ van kinderen.

CDA-staatssecretaris van Volksgezondheid Marlies Veldhuijzen van Zanten zei begin november in de Volkskrant: “De laatste jaren is de jeugd geproblematiseerd. Elk probleem moet gediagnosticeerd met een etiket: ADHD, PDD-NOS, dyscalculie, tot hypersensitiviteit aan toe. Als zo’n etiket is geplakt, wordt door de overheid hulp aangeboden. Daar moeten we van af.” Als de kabinetsplannen doorgaan, zullen straks de Centra voor Jeugd en Gezin bepalen of iemand nog recht heeft op professionele zorg.