Spring naar de content

Alleen over de wereld

Hij fietst al 33 jaar en heeft er 530.000 kilometer op zitten. Zijn reizen, die hem door 120 landen voerden, hebben Frank van Rijn (63)gevormd. ‘Ik voel me overal op mijn gemak, maar nergens thuis.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Je fietst al 33 jaar in je eentje door de wereld. Wat doet dat met een mens?

“Wat doet 33 jaar op kantoor werken met een mens? De vraag vind ik moeilijk te beantwoorden. Ik voel me overal op mijn gemak maar nergens thuis. Ik ben te veel Afrikaan geworden om me nog helemaal thuis te voelen in Europa, maar te veel Europeaan gebleven om me helemaal thuis te voelen in Afrika. Daarbij wen je aan alles, ook aan ongemakken. Al wordt dat, naarmate ik ouder word, steeds moeilijker. Als ik in een goedkoop hotelletje slaap waar de ramen niet dicht kunnen, erger ik me nu meer dan vroeger aan de herrie buiten.”

Waarom fiets je?

“Om de wereld echt te leren kennen. Lopend of fietsend reis je met al je zintuigen. Dan voel je de zon, ruik je de natuur en proef je het stof. Met een auto ga je veel te snel, alles schiet aan je voorbij. Je zit als het ware in een duikerklok: je bent weliswaar in zee, maar je voelt het water niet.”

Waarom reis je alleen?

“Je komt dan makkelijker in contact met mensen. Bovendien: als je in een groep van dertig Nederlanders fietst, maakt het niet uit waar je fietst. Je hoort Nederlands en eigenlijk ben je gewoon in Nederland, alleen het decor is anders . Als je in je eentje bent, beleef je het land intenser.”

Waar zijn de mensen het meest gastvrij?

“In landen waar de toeristische voorzieningen dun gezaaid zijn, zoals Ethiopië, Turkmenistan, Tadzjikistan of Albanië. Als je daar om half zes een dorpje binnenrijdt, is de kans groot dat iemand je uitnodigt om bij hem te eten en slapen. De komst van campings, pensions en hotels heeft die traditie aangetast. In de Middeleeuwen waren we in Europa ongetwijfeld ook zo. Gastvrijheid was iets vanzelfsprekends. Als tegen zonsondergang een vermoeide reiziger het dorp binnenliep, werden hem een maal en een bedstede aangeboden. Toen ik in 1993 in Roemenië was, vond ik de mensen daar ook erg gastvrij. Dat kwam omdat ze net verlost waren van dictator Ceauçescu, van wie ze geen contact met toeristen mochten hebben.”


Reageren mensen weleens vreemd op je?

“Steeds minder vaak, want tegenwoordig hebben ze overal ter wereld wel een blanke gezien. Alleen voor de kleinste kinderen geldt dat niet. In Afrikaanse landen willen die me soms aanraken om te kijken of ik geen geest ben, of ik wel echt besta.”

Op welke fiets rij je?

“Op een Gazelle. De fabrikant wil me de modernste fiets meegeven, maar ik geef de voorkeur aan een fiets die iedere dorpssmid ter wereld kan repareren. Voor mij dus geen frame uit carbon. Ik ben geen rijdende fietsenmaker, maar ik heb wel altijd een paar kilo gereedschap en onderdelen bij me. Zolang het frame niet breekt, kan ik elke fiets wel weer rijdend krijgen. In Tibet is mijn stuur eens gebroken, maar met een bezemsteel kon ik dat provisorisch repareren. Lekke banden krijg ik minder vaak dan vroeger, gemiddeld eentje per zesduizend kilometer, terwijl ik toch vaak over gravelwegen of zelfs door droge rivierbeddingen fiets.”

Heb je weleens met je fiets in de hand moeten lopen?

“Ja, eindeloze stukken, toen ik in 1986 door de Sahara trok. En in de outback van Australië ook. Toch is het een interessant landschap, zo’n zandbak met een heerlijk zonnetje erbij. Ik ben net terug van een reis door Madagascar, waar ik over een 450 kilometer lang zandpad heb gereden. Soms laat ik mijn banden half leeglopen, dat vergroot de grip op het zand.”

Voor hoeveel dagen kun je eten en drinken meenemen?

“In de Sahara had ik voor zeventien dagen voedsel bij me. Voor water was ik aangewezen op passerende auto’s: een stuk of drie, vier per dag. In Australië moest ik voor ruim een week eten meenemen, want daar kom je niemand tegen. Als je daar ‘s avonds voor je tentje zit, realiseer je je dat er in een straal van honderd kilometer waarschijnlijk geen mens is. Die verlatenheid boeit me enorm.” Sta je weleens op campings?


“Ja, als ik kleren moet wassen. Of als ik een pied à terre wil, zodat ik een dagwandeling in de bergen kan maken. Soms is het ook gezellig om andere toeristen te ontmoeten, maar vaak is het een teleurStelling. In de weekenden moet je in Spanje sowieso de campings mijden, want dan regeert Koning Decibel: disco’s en voetbalwedstrijden op de televisie van je buurman. Dan moet je ver de bush in met je tent.”

Wanneer heb je de dood in de ogen gezien?

“In Burkina Faso ben ik eens met mijn eigen binnenbanden aan een boom vastgebonden. En in El Salvador stonden twee bandieten met een kapmes en een katapult voor mijn neus. Ik heb ze verteld dat de politie me in een dorpje vijf kilometer verderop opwachtte en dat die meteen een zoekactie zou beginnen als ik niet zou verschijnen. Dat maakte indruk. Wat ook helpt, is overvallers geld aanbieden. Ik heb altijd Joegoslavische bankbiljetten uit de tijd van Tito bij me. Mijn biljetten van 50.000 zaïre doen ‘t ook goed. Vergeet niet: overvallers hebben haast, die informeren niet naar de wisselkoers. Die twee overvallen waren niet levensbedreigend, maar in India heb ik een stuk of twintig bandieten achter me aan gehad die bijlen naar mijn hoofd slingerden. Een daarvan miste mijn hoofd op 25 centimeter. Als ze me te pakken hadden gekregen, hadden ze me meteen vermoord. Gelukkig kon ik snel genoeg demarreren.

“Veruit het meest levensbedreigend op fietsreizen is het verkeer. In Mexico bijvoorbeeld scheuren grote vrachtwagens in volle vaart langs je, zonder in te houden of uit te wijken. In dat soort landen heb je een beschermengel nodig.”


Van welke dieren heb je het meeste last?

“Van muggen, maar meer nog van honden. Zeker in Turkije. Daar heb je honden die kuddes schapen bewaken en agressief reageren op alles wat beweegt. Het enige wat helpt, is keien oprapen en dreigen die tegen hun kop te gooien.”

Welke prachtige steden ken je waar maar weinig Nederlanders komen?

“Isfahan in Iran en Buchara en Samarkand in Oezbekistan. Drie steden met prachtige moskeeën die met mozaïeken zijn versierd. Djenné in Mali, waar alle gebouwen uit leem zijn opgetrokken. En Damascus en Aleppo in Syrië, twee van de oudste continu bewoonde steden op aarde. Maar ik geniet ook erg van de natuur. Ik heb de Sahara gezien, de Andes en de Himalaya, maar ik blijf de Ardennen ook prachtig vinden. En Drenthe natuurlijk, waar ik woon. Wat misschien nog wel belangrijker voor me is, is het weer. Noordelijker dan Ameland ben ik nooit geweest, want ik hou van de zon, van onbewolkte luchten. Zonder zon heeft de wereld geen kleur.”

Welke talen spreek je?

“Engels, Duits, Frans, Spaans en een beetje Portugees en Italiaans. Daarmee red je je vrijwel overal, alleen in Azië heb je een probleem. Daar zal ik de klassieke vragen: ‘waar kom je vandaan?’ en ‘waar ga je heen?’ weleens in de verkeerde volgorde hebben beantwoord.”

Alleen over de wereld fietsen, hoe begin je daarmee?

“Na mijn studie elektrotechniek in Delft ben ik een jaar gaan reizen. Met de fiets uiteraard: negen maanden lang door Zuid-, Midden- en Noord-Amerika. Het was een soort sabbatical. Dat is uit de hand gelopen, want na 33 jaar is het nog steeds niet voorbij. Tussen het reizen door heb ik tweemaal kort voor de klas gestaan. Ik was de beste natuurkundeleraar van Nederland maar helaas de enige zich dat realiseerde.”


Iedereen is aan het werk en jij fietst voorbij. Sta je altijd aan de zijlijn?

“Ik werk ook. Ik voel me vaak een van de laatste ontdekkingsreizigers, zij het een kleine. Ik probeer mensen te laten delen in mijn reiservaringen. Vandaar mijn elf boeken en de lezingen die ik geef. Dat veel mensen mijn reisverhalen interessant vinden, is me meer waard dan het geld dat ik ermee verdien, ook al verdien ik daar mijn brood mee.”

Valt er nog veel te ontdekken?

“Ja. Hoe meer je reist, des te duidelijker het wordt dat je nog maar weinig hebt gezien. Als je reist, wordt de wereld steeds groter.”

Wat was je koudste en warmste reis?

“In de Andes heb ik het erg koud gehad toen ik met mijn tentje op een hoogte van meer dan vierduizend meter stond. Met al mijn kleren aan lag ik te rillen in mijn slaapzak. Ook in Tibet was het enorm koud, daar stond ik op meer dan vijfduizend meter hoogte. Maar het allerkoudst had ik het vrijwel pal op de evenaar: op 4800 meter hoogte op Mount Kenia. Mijn slaapzak was vochtig en er woei een harde wind dwars door de berghut. Het warmst had ik het in Death Valley in de VS. Daar was het 52 graden in de schaduw, maar schaduw was er niet. Nog penibeler was dat mijn fiets viel en dat daarbij een van mijn bidons scheurde. Vijf liter water verdween sissend tussen de keien van de gravelweg. Dat was een beangstigende ervaring.”

Waar denk je aan als je fietst? Word je gaandeweg filosofisch?

“Als ik door prachtige gebieden rijd, krijg ik soms diepere gedachten. Anderzijds let ik dan op het landschap, dus zo diep gaan die gedachten ook weer niet. Op lange, saaie stukken heb ik soms een filosofische bui, maar wat daar uitkomt… de wereldbevolking kan gemakkelijk Zonder het merendeel van die gedachten.”


Kent een fietser de wereld beter dan een politicus?

“Ik denk van wel. De politici hadden een jaar of twaalf geleden op de fiets door Zuid- Europa moeten trekken. Dan hadden ze een heerlijke tijd gehad in plezierige en erg gemoedelijke landen. En wij nu geen euro.”

Ben je ooit onderweg verliefd geworden?

“Daar heb ik nooit tijd voor gehad. Het reizen legt zo veel beslag op me dat ik daar niet aan toekom.”

Wat is je advies aan langeafstandsfietsers?

“Neem altijd bandenwippers en oordoppen mee.”

Frank van Rijn (Den Haag, 1948) fietst even gemakkelijk naar de bakker in het Drentse Doldersum, waar hij woont, als naar Kathmandu. In 33 jaar bezocht de elektrotechnisch ingenieur 120 landen. Hij schreef elf boeken, met titels als Revanche in de Andes en De rode kangoeroe. Zijn meest recente boek heet In de ban van Stempelstan -Een reis door Centraal Azië. Zijn manuscripten schrijft hij met de hand. Af en toe houdt hij lezingen.