Spring naar de content

Vertel maar wat onze vaders in Indië uitspookten

Mijn vader was een jochie van twintig toen hij naar Indië ging als soldaat, eind jaren veertig.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Poorthuis

In de doos met foto’s die op de zolder van mijn ouders stond zag je hem staan, voor de afvaart van het schip, op de kade in Rotterdam, in zijn legerkloffie, tussen een paar honderd andere jongens die net als hij de oorlog achter de rug hadden en hun eerste buitenlandse reis gingen maken. Naar de tropen.

In die twee jaar dat hij er was, verbrandde zijn hoofd zó dat dit altijd donkerder bleef dan de rest van zijn lichaam. Net als bij een wielrenner. En sambal eten kon hij sindsdien ook als de beste. Elke maaltijd een volle theelepel. In de vensterbank van ons ouderlijk huis stonden tientallen jaren de met kraaltjes versierde kalebassen.

Maar wat ie daar had gedaan had hij ons, zijn negen kinderen, eigenlijk nooit verteld. We hadden geen idee. Hij had wel eens reünies van oude strijdmakkers. Dat moeten emotionele bijeenkomsten zijn geweest. Want hij kwam altijd aangeslagen terug. Met een vreemd soort weemoed, ook in de verhalen over teruggevonden vrienden.

Pas toen ikzelf veel ouder werd en las over de politionele acties, over gruwel- en wandaden door onze jongens begaan, begon ik me af te vragen wat daar eigenlijk de rol was geweest van mijn vader. Nooit goed uitgezocht toch, het ging voorbij. Zoals heel Nederland zich niet echt druk maakte om ons eigen foute verleden. Want we moesten vooruit. En ze waren uiteindelijk toch onafhankelijk geworden, die Indonesiërs.

Tot ik, samen met mijn broer een boekje makend voor het veertigjarig huwelijk van mijn ouders, hem professioneel besloot te interviewen. Nou ja, zoals je dat met een vader kunt doen. Hoe hij mijn moeder ontmoet had, hoe ze die twee jaar naar elkaar brieven hadden geschreven. En hoe het daar was. En toen vroeg ik het: ‘Heb je eigenlijk wel eens iemand doodgeschoten?’

Het was een schok toen ik het vroeg. Ik zag zijn gezicht vertrekken. Ik denk dat we er daarna nog wat omheen praatten. Dat het zolang geleden was en nou ja, van die dingen. En toen, ik denk dat ik nog eens aandrong, toen zei hij alleen: ‘Het was soms hij of ik, jij of die ander.’

Tranen in zijn ogen. Reden om er niet verder op door te vragen ook. Het blijft je vader.

Maar wel verkeerde ik later steeds in het besef dat mijn vader dus daadwerkelijk oog in oog met iemand had gestaan en had aangelegd en geschoten. Iemand had gedood. En misschien wel meer. Daar in Indië. En ik probeerde me voor te stellen hoe dat was voor een jongen van twintig, met zijn eenmeterachtenzestig en zijn Twentse accent in de tropen. Hoe angstig hij misschien geweest moet zijn.

Nou ja , eigenlijk zoals je je altijd afvraagt hoe het is als jonge jongens het leger in gaan en daar moeten vechten. Voor hun land. Voor een zaak die toen een rechtvaardige leek. En een zaak die later als fout werd afgedaan, waar niemand in het land liever meer over praatte. En jijzelf ook niet, behalve onder oude kameraden. Een zaak die je ook tegenover je eigen kinderen kennelijk liever niet oprakelde. Want hoe konden die nou begrijpen wat toen speelde, wat jij en je kameraden daar hebben meegemaakt.

Enfin, het is nu 2012, mijn vader is al lang dood. Maar ik wil het wel weten wat daar precies is gebeurd. Laat die drie instituten alsjeblieft een mooi dik boek schrijven over onze oorlog daar. Hoe fout het was, hoe gruwelijk we tekeer gingen, hoe we die jongens waaronder mijn vader, een oorlog in stuurden die onrechtvaardig was. Ik wil het graag lezen. Want ik wil hem ook postuum graag wat meer begrijpen.