Rutte heeft 66,6% kans op een premierbonus
Gaat Mark Rutte op 12 september een premierbonus incasseren? Daar kunnen ze bij de VVD maar beter niet al te zeker van zijn.
Een politieke partij die een lijsttrekker heeft die tevens premier is, heeft bij de kiezers een streepje voor, zo luidt een bekende electorale wijsheid. Maar in werkelijkheid worden in Nederland zelden reusachtige premierbonussen uitgedeeld. Er is de afgelopen dertig jaar zelfs vier keer sprake geweest van een ‘omgekeerde’ premierbonus in de vorm van stemmenverlies. Bij in totaal twaalf van de twintig naoorlogse Kamerverkiezingen trad een (zittende) minister-president op als lijstaanvoerder. Dit waren, in chronologische volgorde, hun scores:
Jaar |
Premier/lijsttrekker |
‘Premierbonus’ |
1952 |
Willem Drees (PvdA) |
plus 3,4 procent |
1956 |
Willem Drees (PvdA) |
plus 3,7 procent |
1972 |
Barend Biesheuvel (ARP) |
plus 0,2 procent |
1977 |
Joop den Uyl (PvdA) |
plus 6,4 procent |
1981 |
Dries van Agt (CDA): |
min 1,1 procent |
1982 |
Dries van Agt (CDA) |
min 1,5 procent |
1986 |
Ruud Lubbers (CDA) |
plus 5,3 procent |
1989 |
Ruud Lubbers (CDA) |
plus 0,7 procent |
1998 |
Wim Kok (PvdA) |
plus 5,0 procent |
2003 |
Jan Peter Balkenende (CDA) |
plus 0,7 procent |
2006 |
Jan Peter Balkenende (CDA) |
min 2,1 procent |
2010 |
Jan Peter Balkenende (CDA) |
min 12,9 procent |
Bij tenminste twee gelegenheden ging een (potentiële) premierbonus de mist in. Zo zag premier Jelle Zijlstra in 1967 af van het lijsttrekkerschap van de ARP, hoewel hij – vooral dankzij Wim Kans carnavalskraker Jelle zal wel zien – een grote populariteit genoot. In 1971 werd de succesvolle KVP-premier Piet de Jong door zijn partij botweg gepasseerd voor het lijsttrekkerschap, ten faveure van de katholieke onderwijsminister Gerhard Veringa. De KVP verloor vervolgens zeven zetels.