Spring naar de content

Tijdrijden: de kunst van het afzien

Ik ben nog maar drie ellendige, zeer pijnlijke kilometers onderweg in de tijdrit van de Thüringen Rundfahrt als ik plots – PENG – een felle steek in mijn bovenbeen voel. Ik kijk naar beneden en zie een geplette bij aan mijn wielerbroek hangen. Fak! Teringbij! Tijdrijden! Doet al! Zo’n pijn! Jou kan ik! Er echt! Niet bij hebben!, scheld ik op het ritme van elke gierende ademteug. Maar de bij rot niet op. Hij blijft hangen én steken. Het wordt zelfs steeds pijnlijker. Met tegenzin – want ook al doe ik het razendsnel, het kost me seconden als ik me uit mijn aerodynamische positie opricht – kom ik overeind uit mijn ligstuur en mep de bij van m’n been.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Marijn de Vries

Ik kan de bij wel vervloeken, maar ik weet ook wel dat die paar seconden die ik door hem verlies vandaag het verschil niet gaan maken. Al snel na de start merkte ik het namelijk al: dit gaat hem niet worden. Vandaag ben ik niet in staat mezelf echt pijn te doen. En dat is alles waar het om draait bij tijdrijden: jezelf pijn doen, zoveel mogelijk.

Hoe afschuwelijker het voelt, hoe beter het resultaat doorgaans is. Hoewel, dat klopt ook niet altijd. Want vandaag voelde ik me verschrikkelijk, maar het ging helemáál niet goed. Ik kon alleen maar dingen denken al: O nee, nog niet eens op de helft en Jezus, pijn! Ga het niet redden tot finish en AAAH! Waarom! Doe ik dit?! Denken in het algemeen, maar vooral die laatste gedachte is dodelijk. Als je tijdens een prestatie bezig bent met het waarom, kun je beter meteen stoppen.

Maar stoppen kan niet, dat doe je gewoon niet. Zeker niet in een etappekoers, omdat je dan niet meer mag starten de volgende dag. Onze tijdrit kwam na vier dagen koers. Dan doen je benen al behoorlijk pijn en ben je best moe van de dagen ervoor. Een tijdrit is dan een extra grote marteling, zeker voor je hoofd, dat om alles behalve een extreme inspanning vraagt. Ik kan me daarom onmogelijk indenken hoe het moet voelen om er na drie weken Tour de France nog een tijdrit uit te moeten persen.

Oké, voor de meeste jongens is de afsluitende Tourtijdrit slechts een verplicht nummertje. Er staat niks meer op het spel, dus ze rijden met het gas half open. Echt rustig aan doen kan niet, want je moet op tijd finishen, anders lig je er alsnog uit. En dat zou op de een na laatste dag van de Tour wel heel zuur zijn. Dus pijnlijk is het hoe dan ook.

Maar stel je voor dat je de gele trui draagt. Of stel je voor dat je tweede staat in het algemeen klassement en wilt laten zien dat jíj eigenlijk degene bent die het geel had moeten hebben. Dan moet je jezelf na zeventien dagen naar de kloten gaan nog een laatste keer volledig uit elkaar trekken.

Roxane Knetemann, dochter van, zei ooit tegen me: “Je moet jezelf het afzien gunnen.” Had ze van haar vader. Ik denk vaak aan die uitspraak, want het is de essentie van het wielrennen, en vooral van tijdrijden: je hoofd moet sterker zijn dan je benen. Je moet de pijn omarmen en niets liever willen dan volledig kapot gaan. Daarmee maak je het verschil. Niet de man of vrouw met de sterkste benen wint, maar degene met de sterkste kop.