Spring naar de content

De lange aanloop naar het goud van Epke Zonderland

Epke Zonderland haalde dinsdag de eerste Olympische turnmedaille voor Nederland binnen sinds 1928. Voor HP/De Tijd schreef Marijn de Vries dit profiel. “Ik wil mezelf niets kunnen verwijten.”

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Marijn de Vries

Als hij eenmaal aan de rekstok hangt, denkt hij het liefst helemaal niets. Hooguit kleine dingen als ‘bol blijven’, ‘benen bij elkaar houden’ of ‘goed uitduwen’. Het echte nadenken over zijn oefening doet hij in de dagen voor de wedstrijd. Urenlang. Dan neemt hij elk detail in zijn hoofd door. Seconde voor seconde visualiseert hij elke beweging. “Ik heb dat nodig. Als je me bij wijze van spreken een uur voor de wedstrijd wakker zou maken, dan lukt het me niet mijn oefening te turnen.”

Denker
Turner Epke Zonderland (26) is een denker. Meer dan andere topsporters. Veel meer. Dat is zelfs wetenschappelijk bewezen door onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen. Alle topsporters blinken uit als het gaat om toewijding, maar Zonderland denkt nóg beter na over hoe hij zichzelf kan verbeteren en heeft er meer voor over om dat te realiseren. Zijn familie noemt hem niet voor niets gekscherend ‘Ep Oogklep’. Tegelijkertijd kan hij relativeren als geen ander. Er is geen topsporter die na een verloren WK-finale zo snel een glimlach opzet. Die zich niet schaamt voor zijn falen. Die zijn verlies zo snel opzij zet dat het soms lijkt alsof het hem niet veel doet.

Kennelijk gaan deze onverenigbare eigenschappen tóch samen in het brein van Epke Zonderland. Wat gebeurt er precies in dat hoofd? Hoe vindt hij de balans tussen focussen en relativeren? Tussen de blik op de wereld richten en puur met zichzelf bezig zijn? “Wat ik weleens doe om mijn focus te hervinden op momenten dat het minder goed gaat, is me inbeelden hoe het zou zijn om in een derdewereldland te leven, om te knokken voor je leven.” Gegeneerd lachje. “Dan schaam ik me dat ik zit te zeuren om iets kleins en prent ik mezelf in dat ik blij moet zijn met wat ik heb. En hard moet werken.”

De specialist aan het hoogrek, het koningsnummer van het turnen, was in oktober voor het laatst te zien op een groot toernooi, het wereldkampioenschap in Tokio. Met een medaille zou hij zich rechtstreeks plaatsen voor de Olympische Spelen, deze zomer in Londen. Vriend en vijand wisten dat het eerder de vraag zou zijn welke kleur de medaille zou hebben dan óf hij er een zou winnen. Tijdens de oefening ontrolde zich het ideale scenario. De moeilijke vluchtelementen en combinaties, die Zonderland als enige ter wereld beheerst, verliepen perfect.

“Ik heb in het verleden weleens een oefening geturnd waarbij ik halverwege al zo blij was dat de moeilijke elementen goed waren gegaan dat ik mijn scherpte verloor en tijdens de afsprong door mijn benen zakte. Sindsdien ben ik daar heel waakzaam op. Alle gedachten en gevoelens uit- bannen, scherp blijven tot het einde van de oefening, ook bij makkelijke dingen.” Toch ging het precies op dat punt mis. Tijdens een van de laatste, voor Zonderland absoluut niet moeilijke vluchtelementen, de yamawaki. “Ik dacht: strekken, strekken, strekken. Want je moet de yamawaki gestrekt turnen. Ik bleef wel gestrekt, maar ik timede niet helemaal goed.”

Kardinale fouten
Zonderland raakte de rekstok met zijn voeten. Hij wist meteen: dit is einde verhaal. Weg medaillekansen. Maar erger: deelname aan de Spelen misschien ook wel. En dat terwijl hij nog het een en ander goed te maken heeft: tijdens de Olympische Spelen van 2008 viel hij tijdens de finale van het hoogrek – ook al zo’n kardinale fout op een cruciaal moment.

Zonderland vluchtte na zijn verloren finale niet meteen de catacomben in om pas uren later weer op te duiken, zoals veel andere sporters bij groot verlies doen. Nee, hij legde voor de camera van de NOS manmoedig uit wat er was misgegaan. “Ik kon het nog net drooghouden. Vervolgens belde ik mijn vriendin en toen lukte dat niet meer. Ik heb alles eruit gegooid. De uren daarna was ik erg somber. Na de Spelen van 2008 is het nooit meer zo erg misgegaan. Ik beschouw dit als een veel grotere fout dan toen, omdat ik nu meer ervaring heb. Aan de andere kant: ook al doe ik er alles aan, dat is geen garantie dat het goed gaat. Tijdens trainingen gaat er ook weleens iets fout; ik weet dus dat het ook mis kan gaan tijdens een wedstrijd. Maar die gedachte blokkeer ik. Ik wil positief een wedstrijd in gaan, niet onzeker.”

Zonderland verwijt zichzelf niets.

“Ik heb er alles aan gedaan om een zo perfect mogelijke oefening te turnen op het WK. Als het dan toch misgaat, kan ik dat accepteren, omdat ik weet dat de voorbereiding perfect was. Zo ga ik met mijn hele sportcarrière om: ik wil mezelf niks kunnen verwijten. Nooit. Als ik mijn WK-finale had verknald omdat ik ergens in de voorbereiding een steek had laten vallen, dan had ik mezelf wel kunnen afmaken. Ik heb zelf gekozen voor topsport en ga er dus ook vol voor. Er lijkt me niets verschrikkelijkers dan jezelf achteraf te moeten verwijten dat je er niet alles aan gedaan hebt.”

Turnfamilie
Epke Zonderland komt uit een echte turnfamilie. Dat begon al bij opa Zonderland, een Friese boer die een onbedwingbare drang tot acrobatische kunsten voelde. Hij leerde zichzelf de handstand en liep zo over de nok van de boerderij. Van de ene naar de andere kant, handje voor handje. Extreem moeilijk, volgens kleinzoon Epke, omdat de nok van een dak zo smal is dat je heel weinig ruimte hebt om je handen neer te zetten. Had opa Zonderland de keuze gehad, dan was hij acrobaat geworden. Of misschien turner – als hij had geweten wat dat was.

De ouders van Epke deden allebei aan gymnastiek, maar de echte acrobatische kunsten kwamen pas terug in de familie toen hun vier kinderen turnertje gingen spelen in de achtertuin. Vader Zonderland haalde een brug bij een sporthal die dicht ging, ze vonden een paard bij de sloop, naast de schommel hing een stel ringen en kennissen hadden nog wel wat matrassen. Zo werd er een heuse turnarena aangelegd in de tuin van de Zonderlands in Lemmer. Op kinderfeestjes was het altijd apenkooi.

Een voor een gingen de kinderen op gymnastiek: oudste zus Geeske als eerste, daarna de broers Herre en Johan. Ook Epke volgde als vierjarig lefgozertje. Omdat zijn broers en zus hem altijd naar voren schoven als ze iets wilden uitproberen dat ze zelf eng vonden – “Toe maar, Ep, jij kan dat wel” – was hij gewend om ingewikkelde dingen onbevangen te proberen. Zo verklaart hij ook de afwezigheid van angst bij zichzelf – de grootste beperking voor een turner. Een bange gymnast durft in een training veel minder risico’s te nemen dan iemand die dat gevoel niet kent. Daarom zijn Zonderlands trainingen veel effectiever: oefeningen waar andere turners bang voor zijn, doet hij regelmatig. Nieuwe dingen proberen is de enige methode om beter te worden.

Als het gaat om vluchtelementen, zweven boven de rekstok, wordt Zonderland beschouwd als de beste ter wereld. “Ik weet altijd precies waar ik ben als ik op m’n kop in de lucht hang.” Zonderlands gevoel van plaats en ruimte is feilloos, ook al roteert hij met razende snelheid een meter boven de rekstok. “Behalve ruimtelijk gevoel is timing ontzettend belangrijk in turnen aan het hoogrek. Het moment van loslaten moet perfect zijn, anders geef je je lichaam net een andere zwaai mee dan zou moeten.”

Drijfveer
Beter worden, dat is Zonderlands grote drijfveer. Beter dan de rest, maar vooral beter dan hij zelf ooit voor mogelijk had gehouden. Die wil om zichzelf te verbeteren, om goed te presteren, zit diep in hem. Hij viel dan ook van zijn stoel van verbazing toen hij het boek Open las, het levensverhaal van tennisser Andre Agassi. “Ik lees graag biografieën. Ik vind het interessant hoe andere mensen hun leven leiden. Dat hoeven niet per se sporters te zijn. In elke biografie zit wel iets waar ik wat van kan leren, dat ik achteraf denk: ja, zo kun je ook in het leven staan.” Van zichzelf kent hij alleen maar de enorme liefde voor het turnen en de innerlijke drang om het beste uit zichzelf te halen. Andre Agassi haatte tennis, al vanaf het moment dat zijn vader hem als kleuter dwong zijn eerste ballen te slaan.

“Hij is van het begin tot het einde van zijn carrière zo negatief geweest. Dan vraag je je af of hij er echt van heeft kunnen genieten. Hij heeft wel van bepaalde momenten genoten, maar dat is zeker niet de rode draad die door zijn levensverhaal loopt.” Zonderland vond dat een eyeopener. “Ik kan me niet voorstellen dat je zo’n niveau kunt halen als dat niet je eigen drijfveer is. Ik heb ook veel geleerd uit de boeken van Lance Armstrong. Supermotiverend, en heel bijzonder natuurlijk hoe hij zijn ziekte overwint en weer het hoogste niveau bereikt. Maar eigenlijk vond ik het boek van Agassi interessanter: zo kan het dus ook zijn als topsporter.”

Andre Agassi stond eigenlijk alleen maar op de tennisbaan om anderen te plezieren. Dat gevoel kent Zonderland nauwelijks. Anders had hij niet al op z’n vijfde drie keer per week in Joure getraind. Daar ontmoette hij ook zijn eerste trainer, Gerard Speerstra, die jarenlang als een vierde zoon in de familie meedraaide. Speerstra ging in de zomer zelfs met het gezin mee op vakantie. Omdat er in Nederland op turngebied weinig te beleven viel, reed de familie Zonderland met de caravan heel Europa af op zoek naar goede trainingsgroepen en toernooien. Maar er werd ook gewoon vakantie gevierd: buiten de trainingen werd er gespeeld op de camping en gezwommen.

“Turnen was altijd mijn grote hobby. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik gepusht werd of iets moest.” Trainer Speerstra gaf de Zonderlandjes dan ook spelenderwijs training. Ze hoefden niet tien keer achter elkaar een salto te doen; hij maakte er een spelletje van, zodat het afwisselend en uit- dagend bleef. Zus Geeske stopte na een val op haar hoofd en broer Johan deed twee keer mee aan het EK, maar turnde vooral op nationaal niveau. Broer Herre turnde tot 2009 ook op internationaal niveau, maar hij had niet het buitengewone talent waarmee Epke is gezegend.

Herre was altijd al de steun en toeverlaat van zijn jongste broer, maar is dat sinds hij stopte nog meer. Bij elk belangrijk toernooi is hij erbij om zijn broer te steunen. “Ik hoor Herre altijd, ook al is het een heksenketel op de tribune, zoals tijdens het WK in Ahoy vorig jaar. Hij ziet als geen ander wanneer een element niet helemaal perfect gaat, of als juist iets lukt wat heel moeilijk is. Op dat soort momenten geeft hij een schreeuw. Tijdens de finale in Rotterdam begon ik mijn oefening niet per- fect. De schreeuw van Herre pepte me zo op dat alles plotseling automatisch ging. Ineens raakte ik in een flow. Alles ging perfect, er drong geen enkele afleidende gedachte tot me door. Pas na de afsprong hoorde ik het publiek weer.” Zonderland won een zilveren medaille op dat WK.

Hij heeft nog één kans om een ticket voor de Spelen in Londen te bemachtigen: op dinsdag 10 januari doet hij mee aan het olympisch kwalificatietoernooi. Zonderland moet de meerkamp turnen, zes toestellen, en als hij dat goed genoeg doet, mag hij op de Spelen uitkomen op de rekstok. Samen met broer Herre en zijn huidige trainer Daniël Knibbeler heeft hij nieuwe oefeningen op vloer, brug, ringen en sprong uitgedokterd – een taak die tot anderhalf jaar geleden voor zijn trainer Gerard Speerstra was weggelegd.

Voor jezelf kiezen
Twintig jaar lang waren Zonderland en Speerstra een onafscheidelijk koppel. Elke dag brachten ze uren met elkaar door, in en buiten de turnhal; Speerstra leerde Zonderland alles wat hij nu kan en vergezelde hem overal naartoe. Tot maart vorig jaar. Toen kreeg Speerstra ruzie met de turnbond. Hij werd geschorst. Iedereen keek naar Zonderland: zou hij zijn nek uitsteken voor zijn trainer? Dat zou voor Zonderland kunnen betekenen dat hij misschien wel zonder de steun van de bond verder zou moeten. Daarmee had hij het zichzelf erg moeilijk gemaakt.

“Het was de lastigste beslissing uit mijn hele turncarrière. Ik werkte al sinds het allereerste begin met Gerard. Met hem had ik een heel andere relatie dan met zomaar een trainer. Ik wist niet eens of ik zonder hem kon, of ik ook dan progressie zou boeken. Voor mij brak een heel onzekere periode aan door met hem te breken. Maar als topsporter moet je voor jezelf kiezen. Gerard was erg gekwetst. Dat vond ik heel naar. We hebben er nooit meer een goed gesprek over gehad. Ons contact is nu heel oppervlakkig. Gelukkig blijkt wel dat ik ook zonder hem blijf groeien.” En wrang maar waar: “Juist van de moeilijke dingen leer je veel.”

Toch hoopt Zonderland dat Speerstra ooit zal inzien dat topsporters soms egoistisch moeten zijn, tegen wil en dank. En dat Zonderland het feit dat turnen big business is geworden misschien wel helemaal niet leuk vindt. “Vroeger kon ik erg genieten van het ongedwongen en onbevangen trainen. Nu is het serieus, altijd, alles. Dat kan ook niet anders: ik wil het beste uit mezelf halen. Dat betekent helaas ook anders omgaan met de dingen buiten de turnhal. Ik kan niet zeggen dat ik dat leuk vind.” Keihard voor zichzelf kiezen, dat is nog wel het lastigste onderdeel daarvan. “Ik vind het heel moeilijk om mensen te moeten teleurstellen of kwetsen. Maar vaak moet ik hard zijn, veel dingen kosten te veel energie en tijd.” Tijd en energie die Zonderland beter in zijn training en herstel kan steken.

Dat betekent dat hij niet vaak met zijn vriendin gaat stappen, verjaardagsfeestjes moet overslaan en een voor normale begrippen saai leven leidt. Hij zit de hele dag in de turnhal in Heerenveen of thuis. “Soms heb ik het gevoel dat er buiten van alles gebeurt waar ik niet bij ben. Wat me helpt, is kortetermijndoelen stellen. Niet te ver vooruitkijken.” Dan zou hij zich te druk gaan maken over de dingen die hij mist en zijn focus verliezen. “Ze vragen me wel eens wat ik ga doen als ik de Spelen niet haal. Dan zeg ik niet dat ik naar de volgende Spelen in 2016 wil. Als ik de Spelen niet haal, ga ik kijken wat ik op korte termijn kan doen. Alleen dan kan ik mijn gedrevenheid houden, er elke dag weer voor gaan. Je moet die druk blijven voelen. Elke dag moet ik álles eruit halen. Anders worden anderen beter.

“Ik ben niet alleen turner. Ik vind ook andere dingen belangrijk. Mijn studie geneeskunde bijvoorbeeld. De wat normalere dingen, zoals een presentatie geven op een school, daar kan ik ook superzenuwachtig voor zijn. Toen ik jonger was, was ik echt alleen maar met sporten bezig. Nu denk ik vaak: ik wil verder met mijn studie. Dat klinkt een beetje krom, want op dit moment ligt mijn studie helemaal stil. Maar dat kan ik juist met een gerust hart zo doen, omdat ik weet dat ik het zometeen weer kan oppakken. Want uiteindelijk is mijn studie erg belangrijk voor me. Toch ben ik ervan overtuigd dat ik niet mijn tijd vergooi met turnen: ik leer omgaan met tegenslagen en handelen onder grote druk. Ik denk dat ik een betere arts word door de ervaringen die ik nu opdoe.

“Mijn familie is ook belangrijk voor me. Ik kan me afsluiten voor alles wat me zou kunnen afleiden, behalve voor hen. Stel je voor dat mijn vriendin erg ziek zou worden – dat zou me zeker afleiden. Door dat soort gebeurtenissen zou ik best kunnen gaan denken: hoe belangrijk is dat turnen nou eigenlijk? Dan wordt mijn vermogen tot relativeren een nadeel. Dat zou voor mijn turncarrière doodzonde zijn, want ik zou zo gaan relativeren dat ik beter kan stoppen. En dat zou ik dan nog naast me kunnen neerleggen ook, omdat ik inzie dat turnen eigenlijk helemaal niet belangrijk is. Voor Epke de turner zou het jammer zijn, maar voor Epke als mens niet.”

Dit interview verscheen op 23 december 2011 in weekblad HP/De Tijd.

Zie Epke in actie op zijn favoriete onderdeel, het hoogrek: