Spring naar de content

Vrouwen zijn soms net mannen

De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn aangeboren, beweren steeds meer wetenschappers. Hoe kan het dan dat mijn ‘vrouwenhersenen’ plotseling een richtingsgevoel ontwikkelen als het de man naast mij hieraan ontbreekt?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Lisette Wouters

Nu de Dick Swaabs als warme broodjes over de toonbank vliegen, raken we er steeds meer van overtuigd: er zijn ‘mannenhersenen’ en ‘vrouwenhersenen’ en die zijn nu eenmaal niet tot hetzelfde in staat. Leunt u dus rustig achterover, en laat dat inparkeren en kaartlezen maar aan uw man over. Dan voert uw vrouw dat gevoelige gesprek wel terwijl ze door de soep roert en de baby voert. Of komen we er toch niet zo makkelijk vanaf?

Mijn vrouwenhersenen
Vroeger liep ons gezin op onbekende plekken altijd klakkeloos achter mijn vader aan. Waar wij als kip zonder kop door de straten liepen wist hij de weg op zijn duimpje. Bij mijn eerste vriend ging het precies zo: samen een weekendje op onbekend terrein? Hij leidde ons de goede kant uit, ik liep er blindelings achteraan. Op school volgde ik altijd mijn klasgenoten naar het juiste lokaal en in winkelstraten stapte ik steevast de verkeerde kant op naar buiten. ‘Vrouwenhersenen’ zijn nu eenmaal niet gebouwd op richtingsgevoel. Toch?

Tot ik me een tijd geleden weer eens op onbekend terrein bevond met mijn (toen nog) kersverse vriend. In een onbekende stad liepen we van restaurant naar treinstation. Waar we vandaan kwamen? Hoe moest hij dat nou weten? “Daar bij dat kerkje zijn we rechts gegaan, dus daar moeten we er in,” wist ik opeens nog. Hij keek me vragend aan. Waar hij geen flauw idee van had, stond voor mij als een paal boven water: bij die tuin met dat scheve verkoopbord waren we van links gekomen, en dan moeten we bij dat gekke watervalletje weer rechts. Hoe kon hij dat nu niet zien? Maar de vraag was eigenlijk: hoe kon het dat ik het nu ineens wél zag?

Onlangs stuitte ik per toeval op het mogelijke antwoord op die vraag, in de persoon van de Britse neuropsychologe Cordelia Fine. In haar spraakmakende boek uit 2011, dat verschillende prijzen won, legt ze uit waar de genderverschillen tussen mannen en vrouwen nu eigenlijk vandaan komen. Haar verklaring: genderstereotypen. Roze, schattig en zorgzaam tegenover stoer, blauw, voetbal en vechten. Onze roze-versus-blauw cultuur staat bol van de hardnekkige stereotypen en verwachtingen rond mannelijkheid en vrouwelijkheid.

En ligt het niet in de menselijke aard om (onbewust) aan de verwachtingen van anderen te willen voldoen? Dan is het dus helemaal niet zo’n gek idee dat al die verwachtingen en stereotypen ons zelfbeeld kunnen veranderen, onze interesses kunnen wijzigen of onze vermogens kunnen afzwakken of versterken.

Al op jonge leeftijd leren kinderen dat roze en schattig bij meisjes hoort en zwart en stoer bij jongens

Misschien heeft u dinsdag het ‘roze paleisje‘ van Oh-Oh-Cherso’s-Barbie en haar aanstaande baby gezien. In deze oase van roze, hartjes en Barbies wordt de miniversie van Barbie bedolven onder de stereotypen en verwachtingen en kan zij haast niet anders dan daar in mee te gaan. En al is uw babykamer niet stereotype roze of blauw, dan vertelt een klasgenootje uw zoontje straks wel dat hij niet met die roze stift mag kleuren en dat hij uit de poppenhoek moet komen omdat ‘dat voor meisjes is’. We komen er niet onderuit, stereotypen zijn overal.

Gebeiteld in steen
De meeste onderzoekers, zoals uitvinder-van-het-homokwabje Dick Swaab, zijn er echter van overtuigd dat alles bij de geboorte al vastligt. Dat de vrouw haar engelengeduld inzet in de zorg terwijl de man zijn technisch inzicht gebruikt als ingenieur: het stond allemaal al in steen gebeiteld voordat zij de baarmoeder verlieten.

Die gedachte gaat ver terug. Al ruim tweehonderd jaar geleden zette de Engelse geestelijke Thomas Gisborne de verschillende geestelijke vermogens van mannen en vrouwen uiteen: een geest die ´begiftigd is met de krachten van nauwkeurig en veelomvattend denken en van intense en voortdurende inspanning´, dat is die van de man. Vrouwen daarentegen bezitten de ´specifiek toegesneden krachten om de frons van de geleerden glad te strijden en in heel het gezin de opvrolijkende en innemende glimlach van opgewektheid te verspreiden.´ Hoe dat kwam? Ach, onze hersenen zijn kleiner, onze baarmoeder te groot, ons bloed te koud, ons IQ te laag of onze zielen vervuild door demonen, zo verklaarde men door de jaren heen.

Tweehonderd jaar later roept de invloedrijke psycholoog Simon Baron Cohen nog steeds dat ´Vrouwelijke hersenen voornamelijk zijn uitgerust voor empathie´, waar mannelijke hersenen bedoeld zijn voor ´het begrijpen en bouwen van systemen.´

Volgens Fine zijn mannen- en vrouwenhersenen gelijk

Maar toen kwam Cordelia Fine. Die belicht het eeuwige nature/nurture debat weer eens van de andere kant. “Het mannenbrein lijkt op niets in de wereld zo erg als op een vrouwenbrein. Neurowetenschappers kunnen ze op individueel niveau niet eens uit elkaar houden,” is haar bevinding. Ze haalt het ene na het andere slecht uitgevoerde wetenschappelijke onderzoek genadeloos onderuit en laat aan de hand van talloze voorbeelden zien hoe het dan volgens haar wél zit. Van de fundamentele verschillen tussen de seksen blijft dan weinig over: mannen en vrouwen blijken niet alleen even empathisch, maar ook even goed in leidinggeven, rekenen en ruimtelijk inzicht.


Stereotypen
Waar komt mijn aanname over het belabberde richtingsgevoel van vrouwen dan vandaan? En waarom lijken mannen in werkelijkheid minder empathisch en vrouwen minder technisch? Dat is dus het werk van de stereotypen.

In het dagelijks leven hebben we allerlei identiteiten, in mijn geval bijvoorbeeld: vrouw, journalistiekstudent, Brabander, dochter, vriendin, stagiaire, Nederlander of journalist. In verschillende situaties staan verschillende identiteiten op de voorgrond. De identiteit die op de voorgrond staat, kan vermogens versterken of afzwakken.

Gelukkig strooit Fine in haar boek met voorbeelden die laten zien hoe dat werkt. Neem haar voorbeeld over vrouwelijke wiskundestudenten. Zij hebben als identiteit ‘student aan een hoog aangeschreven universiteit’ maar ook ‘vrouw’. Tijdens een test worden zij in twee groepen verdeeld. Bij de ene groep wordt het geslacht benadrukt, alleen al door hen het vakje ‘man’ of ‘vrouw’ aan te laten kruisen. Ook krijgen zij vooraf een artikel te lezen over slechte vrouwelijke wiskundeprestaties. Bij de andere groep wordt het geslacht genegeerd, maar de identiteit ‘student aan een hoog aangeschreven universiteit’ benadrukt. En jawel: de groep vrouwen waarbij de identiteit ‘student’ in plaats van ‘vrouw’ op de voorgrond staat tijdens het maken van de test, scoort beduidend hoger.

Hoe dat komt? Als de identiteit ‘vrouw’ op de voorgrond staat, koppelen de studenten die onbewust aan het stereotype ‘vrouwen zijn slechter in wiskunde’. Terwijl de identiteit ‘student aan een hoog aangeschreven school’ juist samenhangt met een stereotype van goede wiskunde prestaties.

Zo ging het ook met mijn richtingsvermogen. De combinatie ‘ik ben een vrouw’  met het stereotype ‘vrouwen hebben geen richtingsgevoel’ zwakte mijn vermogen af. Tot ik plotseling een man naast me had zonder richtingsgevoel, die dat stereotype finaal onderuit haalde. Toen bleken mijn hersenen tot meer in staat dan ik (onbewust) dacht.

Of het waar is wat Cordelia Fine beweert? Voor mij blijft het brein zo’n ondoorgrondelijk mysterie dat ik in alle theorieën wel waarheden zie. Maar als er zelfs ideeën gaan ontstaan om jongens en meisjes weer gescheiden onderwijs te bieden omdat hun hersenen zo verschillend zijn, is het misschien wel goed om alle theorieën nog eens nader te belichten.

________________
Volg HP/De Tijd ook op Twitter!

Onderwerpen