Spring naar de content

Louis van Gaal is nóóit tevreden

Het gaat ontzettend goed met Louis van Gaal. Tenminste, hij ziet er ontzettend goed uit. Hoe het in werkelijkheid met hem gaat, weet ik niet – misschien huilt hij zichzelf iedere avond in slaap, weet je veel – maar de voortekenen zijn goed.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Na de wedstrijd van vrijdagavond tegen Turkije sleepte hij zich zelfs redelijk monter naar het interview met Hans Kraaij Jr. Nu zijn er veel trainers die zich laten opmonteren door een goed resultaat, zelfs zozeer dat ze Hans een vraag bij elkaar willen laten stamelen zonder er voortijdig tussendoor te zuchten, maar Louis van Gaal is zo niet.

Altijd als ik Louis van Gaal zie, moet ik denken aan die Ajax-jeugdtrainer uit ‘Daar hoorden zij engelen zingen’, de documentaire van een jaar of tien geleden die de club tegelijk op de kaart zette als een zeventiende-eeuwse koloniale macht, een bestuurlijk zootje ongeregeld (toen al) en de ideale plaats om je kinderen heen te sturen als je ze psychisch eens flink door elkaar wilt laten rammelen.

Die trainer stond in het midden van een kleedkamer. Om hem heen zaten kleine jongetjes op smalle houten bankjes. ‘Wat zeg ik altijd? “Bij Ajax zijn we..?”’

De bedoeling was dat de jongetjes op de bankjes het mantra van de top in koor zouden aanvullen, maar dat gebeurde niet. Er werd wat door elkaar gemompeld, de onzekerheid van een klaslokaal vol luie leerlingen vulde de ruimte.

Eén jongetje stak zijn vinger op, dat had hij zo geleerd.

Hij antwoordde: ‘Heel goed.’

De trainer deed net of hij het niet hoorde en maakte zijn eigen slagzin af. ‘Nooit tevreden.’

Louis van Gaal had die jeugdtrainer kunnen zijn. Ik zie hem wel staan, in een kleedkamer vol steenrijke twintigers die om de minuut op hun iphone hun transferwaarde controleren: ‘Wat zeg ik altijd? Bij het Nederlands Elftal zijn we…? Arjen?’

‘In de war?’

‘Nee. Wesley?’

‘Niet voor rede vatbaar?’

‘Niet helemaal. Robin?’

‘Op onszelf?’

‘Ricardo?’

‘Onervaren?’

‘Daryl?’

‘Ongeschikt?’

‘Dan zal ik het zelf maar zeggen. Bij het Nederlands Elftal zijn we Nooit Tevreden. Weten jullie het nou weer? Niet vergeten, hoor.’

Het lijkt dus weer goed te gaan met Louis. Het getreiter van de journalisten die hem ten val willen brengen lijkt langs hem af te glijden als water langs een eend, spelers die hij niet selecteert, doen er beschaamd het zwijgen toe en met de kunstheup gaat het ook steeds beter.

Zelfs rondvliegende linksbacks van een kilootje of honderd kan hij inmiddels weer opvangen alsof het strandballen zijn. Nou ja, achteraf vertelde hij dat hij wel even nerveus was geweest toen hij de speler – Martins Indi – op hem af zag komen rennen.

Hij zag hem al van verre. Van Gaal stond inderdaad met zijn armen gespreid.

Dat zou je als een uitnodiging kunnen opvatten om erin te duiken.

Een lichte spanning maakte zich nu toch van Louis meester.

Steeds sneller kwam Martins Indi nu naderbij. Met lange passen en een gezicht waaraan duidelijk te zien was: Dat wordt springen.

Zoals Louis zich vlak voor die mogelijk fatale sprong voelde, zo moet een eenzame zilverspar zich voelen die een cohort graafmachines op zich af ziet denderen.

Dáár zette Bruno Martins Indi af.

Wat wás-ie groot.

Als een steen uit een katapult kwam hij op de niet echt uitgestoken armen van de bondscoach afgevlogen. Een bal richting de basket, een pijl richting de roos. Een boom van een vent richting de omhelzing van een broze man van ver voorbij de middelbare leeftijd.

De sprong.

En het afweren, waarbij Van Gaal zijwaarts naar de grond ging, zijn jonge speler in zijn val met zich meetrekkend naar de grond als een judoka die een offerworp uitvoert. Hij viel mee, eigenlijk.

Even ging er een schokje door het stadion. 2-0 winnen van Turkije is aardig, maar als de bondscoach zijn kunstheup na één wedstrijd al in scherven ligt, ben je voorlopig nog niet gekwalificeerd.

Het waren hoogstens drie seconden van opgewonden spanning, momenten als die je ervaart wanneer je achtbaankarretje op z’n hoogste punt zit en iedereen zich zwijgend klaarmaakt voor de duikvlucht.

Toen hij opstond, herademde vijftigduizend man.

Eenmaal op beide benen pareerde hij eerst Hans Kraay, aan wie hij onthulde dat hij met zijn billen dichtgeknepen had gezeten. Hans ging hier verder niet op in, maar kunstheuptechnisch gesproken is dat volgens mij meer dan een indicatie.

Vervolgens zette Louis ook Bert Maalderink zonder problemen opzij. Of het goed ging met de heup, wilde Maalderink weten. ‘Je maakt wel een heel andere beweging. Maar ik denk wel dat het meevalt.’

Er zijn dan misschien al lang geen kleintjes meer in het internationale voetbal; Louis van Gaal is nog altijd de enige écht grote.

Eén zo’n avond, het zegt natuurlijk nog niets. Maar de voortekenen zijn uitstekend. Gelukkig maar, want wij zijn Nooit Tevreden. Bijna nooit.