Spring naar de content

Mooie vrouwen kunnen niet schrijven, dat is bekend

De aantrekkelijke schrijfster wekt wantrouwen. Mooie vrouwen kunnen niet schrijven, daar is iedereen het toch wel een beetje over eens. Ze verkopen, maar ze verkopen rommel. Mijn uitgever wil met mij hoog inzetten. Ze denken dat ze met mij geen rommel zullen verkopen.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Olga Kortz

Daarom kiezen ze fotograaf Bob Bronshoff om het portret te schieten. Bronshoff probeert me te bereiken. Ik lees zijn mailtjes wel, maar reageer nog niet. Uiteindelijk schrijf ik dat ik over een paar weken wel moet kunnen. Ik zal nog naar een kapper moeten, kleding moeten uitzoeken, de locatie van het portret moeten bepalen, mijzelf moeten uithongeren (als bewijs dat ik gebukt ga onder het leven, echte talenten gaan gebukt onder het leven is de opvatting), en: de tijd nemen het van anderen af te kijken.

Schrijversvriend B. is onlangs ook geportretteerd door Bronshoff. De foto achterop zijn roman is nog kleiner dan een echte pasfoto. Hij ziet er gezond en ontspannen uit. Misschien heeft hij van te voren verdovende middelen genomen; ik ken B. als een tamelijk schuchter mens. Niet iemand die graag op de foto gaat. Niets van dit alles is te zien. Een geslaagde foto al met al.

Minder geslaagd lijkt mij de foto van Philip Huff achter op Niemand in de stad. Huff staat op in een ongemakkelijk uitziende leren jas, breed lachend, met zijn linkerhand om zijn rechterwang, zijn duim half voor zijn mond. Is dit een verwijzing? Welke ode mis ik hier? Of was de rest uit de reportage helemaal onbruikbaar? Niemand die ik spreek kan mij het antwoord geven. Ik ken Huff niet persoonlijk, niet echt, het zal voorlopig een raadsel blijven.

Schrijversvriendin H herken ik niet op haar foto. H draagt graag prettige kleren. Geen blauwe overhemden met witte boorden. En zeker geen oorbellen. Op de foto lacht ze als een ondeugende advocate. Ze heeft een beetje inkijk. ‘Zo groot zijn jouw borsten helemaal niet’, zou een oud-docente van de middelbare school tegen H gezegd hebben op haar boekpresentatie over het portret.

Ik bestudeer de oude goden. Jan Wolkers met twee kinderen op zijn arm, of samen met zijn vriendin, de jonge Campert met zijscheiding, wijde pijpen en een bril, Charlotte Mutsaerts met haar hondje. Maar een foto van een heel lijf wil mijn uitgever niet. En attributen schijnen af te leiden.

‘Laten we het op onze aanvankelijke datum houden, ik ben zo klaar’ schrijft Bob Bronshoff terug als ik mail dat ik op een ander tijdstip meer tijd zal hebben.
Het hoekje in de keuken dat ik vrij heb gemaakt voor het portret wordt meteen afgekeurd.

‘Veel te onrustig.’
‘Jammer’, zeg ik.

Ik ben de hele ochtend in de weer geweest een mooi decor te scheppen, dat mooi zal afsteken tegen de cover in zwart-wit.

‘Ja jammer. Maar dit is ook mijn foto’ antwoordt Bronshoff.

Het resultaat maakt me niet bepaald gelukkig. Ik herken mezelf wel. Maar op mijn ongemakkelijkst. Op een enkele foto heb ik mijn ogen half open. Bronshoff stelt me voor zelf een selectie te maken en die voor te leggen aan de uitgever. De uitgever is het niet met me eens. Zijn voorkeur gaat uit naar die met de halve ogen; mijn keus is wel erg Saskia Noort. Ik moet er nog maar even een nachtje over slapen. Daarna zal ik het ongetwijfeld met ze eens zijn.

Ik begin het te begrijpen. De achterflapfoto is eerst een foto van de uitgever, dan van de fotograaf, en dan pas van de schrijver. En van de vrouwelijke schrijver helemaal op het eind.

Onderwerpen