Spring naar de content

De ontroering van een jeugd die voorgoed voorbij is

In een van de mooiste voetbaldocumentaires aller tijden, Flemish Fields van fotograaf Hans van der Meer, wordt nauwelijks iets gezegd. Alles draait om beeld. Beeld, beeld, beeld. Hierbij toch een beetje tekst. 

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

Scene 1.
Op door modder vuil geworden stenen staat een groepje mannen samengetroept. Vale tenues spannen om hun gevulde buiken. De scheidsrechter roept hun namen af, een voor een, opdat hij hun noppen kan inspecteren.
Zij die zijn goedgekeurd, hobbelen ervandoor, de wedstrijd tegemoet.

Scene 2.
Een door een waterig zonnetje beschenen valleidorpje. Een landschapje van een schilder met potentie.
In de verte klinkt het geluid van roepende mannen. Een fluitje. En dan joggen er plotseling een paar mannen op kicksen Van der Meers landschapje in.

Scene 3.
Tegen een potloodgrijze lucht zie je donkere schaduwen van zwaluwen die elkaar achterna zitten. Op de voorgrond, dwars over een strookje slordig gemaaid gras, loopt een bibberige kalklijn als de lijn van een onregelmatig kloppend hart.

Romanfiguren
Flemish Fields is op z’n allerbest wanneer Van der Meer inzoomt op individuele spelers. In zijn handen worden de helden van de zondagochtend stuk voor stuk even romanfiguren.
Neem de man die het zo koud heeft dat hij zich voortdurend probeert op te warmen door het leven terug te wrijven in zijn versteende bovenlichaam. Daarna houdt hij zijn gehandschoende handen tegen zijn oren. Zijn gezicht is dat van iemand die gedwongen wordt aan een stuk door gruwelijke filmbeelden te bekijken.
Hij neemt op geen enkel moment deel aan het spel, dat zich volledig buiten hem om voltrekt.

Of de man met de bril. Je ziet hem huppelrennen met zijn hoge knieën, over zijn eigen, kleine stukje doorweekt gras, ongericht, alsof hij op een onzichtbare vlinder jaagt. Je ziet hem draven en je vraagt je af: zou hij nog bij zijn oude moeder wonen?
De keeper in de sneeuwstorm, die licht voorover staat, alsof hij op de wind leunt, de man met het gruwelijkste tenue aller tijden (geelrood gestreept shirt op een grasgroen broekje) en zijn houterige motoriek die vermoedelijk het gevolg van zijn benen is, die voortdurend in een nieuwe, onnatuurlijk hoek staan, als de passer van een onwillige leerling; het spijt me dat ik nooit bij ze in het team zal zitten.

Virtuoos
Mijn favoriete speler is de lange, angstig dunne man in het gele tenue waarop in een uitgestorven lettertype reclame wordt gemaakt voor Mater Wit Bier. De man draagt een grijze snor en zijn hele verschijning heeft iets jaloersmakend onverstoorbaars. Voortdurend staart hij naar een onzichtbaar punt in de verte, zoals sommige wandelaars doen. Wanneer de bal in zijn buurt dreigt te komen, zet hij een stap in de verkeerde richting en laat zo zijn tegenstander alle ruimte om op doel te schieten. Als die tegenstander over de baal maait, gebeurt er iets wonderbaarlijks: de lange, dunne man met de grijze snor werkt de bal virtuoos weg met de hak van zijn schoen.
Even later zal hij zich nog een onverwachte jeugdige frivoliteit veroorloven: na een afgeslagen aanval, gaat hij even aan de lat hangen en trekt zich een stukje op, tot zijn snor heel even op het aluminium rust.

Mooi zijn ook de mannen langs de lijn, vooral omdat ze overal ter wereld zijn: eentje, vaak een wat oudere, grove kerel met een leren jack, staat zich voortdurend op te winden. Drie anderen doen een beetje half met hem mee en de rest van de groep staat er wat verlegen bij te lachen.

Een verloren jeugd
Veruit het meest ontroerende personage in Flemish Fields is iemand die eigenlijk niets met het voetbal te maken heeft. Het is een eenzame man langs de lijn, de handen in de zakken, zijn voeten in grauwige kaplaarzen. Hij staat achter een prikkeldraadversperring en kijkt bewegingloos naar het spel. Als er een bal in zijn richting rolt, bukt hij en werpt hem terug. Daarna draait hij zijn rug naar het veld en doet een paar verlegen passen het weiland in. Heel even denkt hij terug aan de tijd dat hij aanrollende ballen ineens terugschoot, in plaats van dat hij ze van de grond raapte en keurig terugwierp.
Even later vliegt de bal weer over het prikkeldraad, enkele meters van hem vandaan. De man rent erheen, vist hem uit het hoge gras en gooit hem terug.
Als hij terugloopt naar zijn plek, spreekt uit zijn houding de heimwee naar een jeugd die voorgoed voorbij is.