Spring naar de content

Prinsjesdag en de mythe van de onhoudbare overheidsfinanciën

Volgende week is het Prinsjesdag, de Derde Dinsdag in September. Het kabinet zal dan uitleggen hoe en waarom de zweep er voorlopig nog flink over moet. Onze overheidsfinanciën staan er dramatisch bij. Niets doen is geen optie, dan wordt het nog erger. Wordt er gezegd.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Dr. Doom

Onze samenleving lijdt aan ernstig lemmingengedrag. We nemen aan wat er in Den Haag – en vooral ook in Brussel wordt gezegd. Kijkt er wel eens iemand ónder de tegels?

Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft digitaal een publicatie samengesteld, u kunt ‘m hier vinden. Hij bevat op tal van belangrijke terreinen cijferreeksen over de afgelopen 200 jaar. Laten we eens kijken naar de ontwikkeling van de rente, om te beginnen. Gaat u in deze PDF direct naar pagina 100 en 101. De CBS-reeksen lopen in deze publicatie tot in de jaren ’90, inmiddels leent de Staat nu al jaren op een veel lager niveau dat we de afgelopen 40 – 50 jaar niet hebben gekend. Percentages van 1 en 2 zijn geen uitzondering.

Belangrijker nog dan het renteniveau is uiteraard het onderliggende schuldenpeil. Dat bepaalt uiteindelijk hoeveel geld we daadwerkelijk kwijt zijn en hoe zich dat verhoudt tot ons BBP.

In 2013 wordt er rekening gehouden met een overheidsschuld van 72 procent van ons BBP, de lange rente bedroeg per juli 2013 (CBS) 2 procent.

En dan nu wat vergelijkingen

– In 1970 bedroeg de overheidsschuld 49,6 procent van het BBP, de lange rente was 7,1 procent.

– In 1975 bedroeg de overheidsschuld 39,6 procent van het BBP, de lange rente was 7,8 procent.

– In 1980 bedroeg de overheidsschuld 45,4 procent van het BBP, de lange rente was 7,1 procent.

– In 1985 bedroeg de overheidsschuld 69,4 procent van het BBP, de lange rente was 5,8 procent.

– In 1990 bedroeg de overheidsschuld 76,9 procent van het BBP, de lange rente was 7,9 procent.

– In 1995 bedroeg de overheidsschuld 76,1 procent van het BBP, de lange rente was 7,2 procent.

– In 2000 bedroeg de overheidsschuld 53,8 procent van het BBP, de lange rente was 5,4 procent.

– In 2005 bedroeg de overheidsschuld 51,8 procent van het BBP, de lange rente was 3,3 procent.

– In 2010 bedroeg de overheidsschuld 63,4 procent van het BBP, de lange rente was 2,9 procent.

Het is niet moeilijk om te concluderen dat de rentelasten van de afgelopen tientallen jaren, ook bij een verhoudingsgewijze lagere overheidsschuld, misschien op 2005 na, relatief aanmerkelijk zwaarder drukten op onze toenmalige begrotingen. Afgezet tegen de inflatie was er de afgelopen jaren zelfs sprake van een negatieve effectieve rente.

Er zou dus zeker een momentum zijn geweest om die 3 procent-norm te negeren en het overheidstekort te laten oplopen door investeringen in de economie en het consumentenvertrouwen. Het is aannemelijk dat ons BBP daardoor zou zijn toegenomen.

Die 3 procent-norm is al heel lang geleden bedacht en de bedenkers hebben kennelijk geen rekening gehouden met factoren die je bij zo’n norm altijd mee moet wegen: rente en inflatie.

In de na-oorlogse jaren 1946 tot en met 1959 hadden we gemiddeld een overheidsschuld van 125 procent van ons BBP.

Waren dat niet de jaren van enorme groei waar onze ouders en grootouders niet over uitgesproken raken?