Spring naar de content

Het grootste wielertalent dat de wereld nooit gekend heeft

Soms zit het zelfs stukjesschrijvers enorm mee. Ik kreeg een mail van een man die Sander heette. Sander introduceerde zichzelf als een ‘goed boerende aannemer uit West-Friesland’, en stelde me een buitenkansje in het vooruitzicht – maar zei er niet bij wat dit was.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Frank Heinen

Toen ik in een reactie vroeg wat dat buitenkansje was, antwoordde hij dat het een verrassing moest blijven. Sander nodigde mij uit naar West-Friesland te komen – ik zou er geen spijt van krijgen.
Mijn leven was op een punt aanbeland waarop ik wel een buitenkansje kon gebruiken, dus ik ging.

Tuberculeuze tramconducteur
Sander bleek ongeveer dertig jaar ouder dan ik me hem had voorgesteld. Hij maakte niet de indruk van een goed boerende aannemer. Meer van een tuberculeuze tramconducteur.
Hij wachtte me op bij een bushalte tussen de weilanden.
“Zo,” riep hij, “daar ben je dan.”
“Ja,” zei ik, want het was zo.
“Meneer de beroemde schrijver komt vanuit Amsterdam helemaal naar West-Friesland.”
“Ik kom uit Utrecht.”
“Uit Utrecht!” riep hij. “Uit Utrecht!”
“Ja, uit Utrecht.”
“Helemaal uit Utrecht voor een buitenkansje!” Daar moest hij vreselijk om lachen.
We liepen langs een verlaten tweebaansweg. Het waaide zo hard dat Sanders snor van zijn hoofd dreigde los te laten. Volgens Sander was dit het mooiste stukje Nederland – minstens drie keer zo mooi als Utrecht. En schoner. En vriendelijker. Ik zou het vanzelf wel merken, kondigde hij aan. Hij wees op een roze Vespa die in de berm stond geparkeerd.
“Dat is ‘m.”
“Het buitenkansje,” zei ik.
“Nee, de Vespa”, zei Sander.
Hij haalde twee helmen uit de ruimte onder het zadel en gaf er een aan mij. Mijn helm had bloemetjes.
“Effe tien minuten met de Vespa.”
De rit duurde nog geen vijf minuten. Sander reed minstens honderd, en ik sloeg mijn armen om zijn middel. Maar daar was hij niet van gediend.
We stopten bij een joekel van een boerderij.

“Wolla,” zei Sander, terwijl hij op de boerderij wees. Hij vroeg of ik van honden houd.
“Ja,” zei ik, want iemand vraagt dat nooit zomaar. Daarna vroeg ik hem hoe het met het buitenkansje zat, want daar was ik tenslotte voor gekomen.
“Ik verkoop puppy’s. Nog een buitenkansje. Twee buitenkansjes op een dag.”
“Nee bedankt,” zei ik. ”Mijn vriendin haat alle dieren.”
Daar moest Sander weer erg om lachen, op een astmatische, beangstigende manier. Hij moest zo hard lachen dat zijn lange lichaam dubbelvouwde als een A4’tje. Ik heb nog nooit iemand zo ongecontroleerd zien lachen.
Het volgende moment lag Sander op het grind naar adem te happen. De frisrode kleur van zijn wangen maakte plaats voor de paarse kleur van Albert Heijn-druiven.
Even plotseling als het was begonnen, hield het ook weer op.
“Zo,” zei hij, terwijl hij opkrabbelde, “is me dat lachen. Ik ben een vrolijke Frans, Frank. Hahahahaha.”

Beverly
In de keuken van de boerderij zaten twee kleuters met stuurse gezichten te kleuren.
“Mijn kiddo’s,” verklaarde Sander. “Gaat het goed, jongens?”
De kleuters antwoordden niet, maar bleven met de stompe potloodpunten over een vel papier krassen alsof hun leven ervan afhing.
“Van mijn derde vrouw,” zei Sander. “Een buikdanseres. Gelukkig lijken ze op haar. Lust je een glaasje van het een of ander?” Nog voor ik iets kon zeggen, had hij al een groot glas water voor me neergezet. Zelf trok hij een biertje open.
Hij wees op de klok boven de deur. Het was vijf voor twaalf.
“De vijf zit in de klok,” zei Sander, en hij maakte aanstalten weer in een lachstuip te schieten.
“Is uw derde vrouw niet thuis?” vroeg ik.
“Die werkt vandaag op een Turkse bruiloft. Die komt voorlopig niet thuis.”
“Ik ga even naar het toilet,” zei ik.
“Hebben we niet,” zei Sander gnuivend, terwijl hij een bord spaghetti in de magnetron schoof.
Toen ik terugkwam, zei hij dat hij me nu wel lang genoeg in spanning had gehouden. Hij was een vrolijke Frans, zei hij nog eens. Wist ik hoe ze hem hier in het dorp noemden?
“Frans?” vroeg ik.
“Vrolijke Frans,” zei hij trots. “Terwijl ik dus Sander heet.”
Het buitenkansje betrof Sanders zoon uit een eerder huwelijk. Want voor de buikdanseres passeerden al een korfbalster en de eigenaresse van een tuincentrum de revue van Sander. De eigenaresse van het tuincentrum was weggelopen met een importeur van kunstpalmen, en de korfbalster had het aangelegd met een accountant die in het weekend degens slikte op bedrijfsfeestjes.
Beverly, zo heette de zoon, was het kind van de eigenaresse van het tuincentrum.
Volgens mij was Beverly een meisjesnaam, maar Sander verzekerde me dat zijn zoon geen meisje was. “Geen wijf,” zoals hij het omschreef.
“Mijn zoon,” zei Sander geëmotioneerd, “is het grootste wielertalent dat de wereld ooit gekend heeft.”

Beverly en hij hadden talloze sportartsen, psychologen, bewegingswetenschappers, wielertrainers en medicijnmannen door heel Europa bezocht. En al die mannen waren tot dezelfde conclusie gekomen: Beverly was het grootste wielertalent dat de wereld ooit gekend had. Wanneer hij niet in het ravijn zou rijden (zo formuleerde Sander het), zou hij op z’n 25ste geen enkele tegenstand meer ondervinden. Eddy Merckx was niet onaardig geweest, maar vergeleken bij Sanders zoon was Merckx het soort vliegje dat je met je wijsvinger van tafel schiet.
En dat megatalent zat nu op een hometrainer in de garage.
“Mag ik hem eens zien?” vroeg ik, alsof het om een wereldberoemde edelsteen of een zeldzame plant ging.
“Als zijn training erop zit,” zei Sander. “Dat moet je hem gunnen. Het is niet makkelijk.”
Sander vertelde dat Beverly niet meer naar school ging. Dat hadden ze zo afgesproken. Ondertussen hapten de twee kleutermeisjes in hun tekeningen.
“Laat dat,” zei Sander, maar ze gingen er gewoon mee door.

“Ik weet niks van wielrennen,” zei Sander. “Nou ja, ik weet dat ik er niks aan vind. Een domme sport, voor domme mensen. Sowieso vind ik sport een bezigheid voor mensen die van voren niet weten dat ze van achteren leven. Weet je waarom?”
Hij wilde het net uit de doeken doen toen de achterdeur openging.
In de deuropening stond een vrouw van bijna twee meter lang. Ze droeg een lange, mosterdgele jurk en had een cowboyhoed op haar hoofd.
In haar hand had ze een skateboard waarop in graffitiletters FUK YOU geschreven stond.

Fietsendrager DeLuxe
“Hallo,” zei ze, “ik kom voor Sander.”
“Dat ben ik,” zei Sander, en hij wees met twee wijsvingers naar zichzelf. “Waar kan ik u mee helpen?”
“Ik kom voor je Marktplaats-advertentie. Voor de fietsendrager DeLuxe in redelijke staat.”
Sander knikte. “Een buitenkansje. Ik doe in buitenkansjes.”
“Mag ik vragen waarom je de fietsendrager wegdoet?” vroeg de vrouw, terwijl ze probeerde met haar handpalmen het plafond te raken – wat lukte.
“Vragen staat vrij,” zei Sander, en hij nam een slok van zijn bier. “U weet het misschien niet, maar ik ben de trotse vader van het grootste wielertalent dat de wereld ooit gekend heeft.”
“Nee,” zei de vrouw, ‘dat wist ik niet.’
“Wat vindt u: kan je de fiets van het grootste wielertalent dat de wereld ooit gekend heeft, vervoeren met een fietsendrager?”
De vrouw haalde haar schouders op.

“Nee,” zei Sander streng, “de fiets van het grootste wielertalent dat de wereld ooit heeft gekend hoort in een busje.”
“Ik zag dat u ook puppy’s verkoopt,” zei de vrouw.
“Vijf voor de prijs van vier,” zei Sander.
“Ik wil er maar één,” zei de vrouw.
“Eén voor de prijs van één. Ik moet ook eten kopen.”
“Laat maar zitten,” zei de vrouw. “Ik zou wel een broodje lusten.”
“Wil je ’m niet eerst even zien?”
“Ik houd van alle broodjes.”
“De fietsendrager DeLuxe, bedoel ik.”

“Ik kan hem trouwens laten signeren door mijn zoon.”
“Wordt ie daar goedkoper van?”
“Nee.”
“Laat dan maar.”
Sander stond op en begon twee kadetjes te besmeren met kipkerriesalade. Ik hoorde hem de melodie van It’s Raining Men neuriën.
“Zijn vriendin haat beesten,” zei hij, terwijl hij op een kadetje kauwde. “Kun je je dat voorstellen?”

De vrouw schudde haar hoofd en zuchtte eens diep. Ze zag eruit als iemand die begrijpt dat het leven geen pretje is. Ze keek me aan en fluisterde dat haar echtgenoot een fietsfanaat was, maar dat ze van plan was van hem te scheiden omdat het echt geen leven was, getrouwd zijn met een fietsfanaat. Ze ging het tegen hem zeggen, maar ze wachtte eerst nog even z’n verjaardag af.
“Eet je kadetje, mens,” zei Sander, “anders wordt het oud.” Daarna wees hij weer op mij: “Die jongen heeft vandaag het buitenkansje van z’n leven. Het grootste wielertalent dat de wereld ooit gekend heeft, dat wil iedere journalist wel. Dat is een scoop? Of niet soms? Zijn wij geen scoop? Jawel, wij zijn een scoop. Duizenden journalisten zouden een moord doen voor de plek waar jij nu zit. Maar jij zit er, en zij niet.”
“Ja,” beaamde ik, “ik zit er.”
“Nu gaan we handel drijven,” zei Sander. Hij trok de vrouw van de fietsfanaat achter zich aan, het erf op.
De meisjes lieten zich van hun stoel zwijgen en holden in stilte achter hem aan.
Ik nam een hap van het half opgegeten kadetje van de vrouw en begon daarna op goed geluk door het huis te lopen.

‘Je hebt eigenlijk niks!’
In de woonkamer stond een reusachtige kast vol bekers, medailles en vergulde beeldjes die wielrenners moesten voorstellen. Twee racefietsen stonden tegen de bank, er lag een set wielen op de salontafel, en overal lagen bidons.
Verder leek het me een erg gewone woonkamer.
Op de wc hing een dieet.
In de badkamer trof ik de vijf puppy’s. Ze zaten in een blauwe badkuip en piepten angstig. Toen ik een puppy probeerde te aaien, beet het beest in mijn hand.
Tot slot trok ik de deur naar de garage open. Die was leeg. Er was geen hometrainer, geen Tacx, geen fiets, en geen grootste talent dat de wereld ooit gezien heeft.
Er stond alleen een oude tandem, en een kromgetrokken sjoelbak.
Buiten hoorde ik de toekomstige ex-vrouw van de fietsfanaat roepen: “Dus: je zet iets op Marktplaats, maar je hebt eigenlijk helemaal niets!”

Het had even geduurd, maar nu begreep ik dan toch dat er nooit een grootste wielertalent dat de wereld ooit heeft gekend in West-Friesland heeft gewoond. Dat Sander zelf het buitenkansje was.
Dat het allemaal voor niets was.
Toen ik het erf op liep, waren Sander en de vrouw verdwenen.
“Ze maken een proefritje op de Vespa,” zei een vrouw in een grijze trui, die de twee huilende meisjes over het grind sleepte. “Een buitenkansje.”
“Bent u Sanders vrouw?” vroeg ik.
“Ja.”
“Was de bruiloft al afgelopen?”
“Bruiloft? Ik kom van mijn werk. Ik ben parttime bibliothecaresse op de kinderafdeling.”
Ik knikte, zei Sanders vrouw gedag, en liep de weg op in de richting van de bushalte. In de verte zag ik Sander op de roze Vespa zitten. De vrouw van twee meter torende als een oude eik boven hem uit.
Ze verdwenen in hoog tempo uit het zicht.

Onderwerpen