Spring naar de content

Potato, potahto? Het taalkundig onderscheid tussen patat en friet geduid

Gisterenmiddag explodeerde – zo noem je dat tegenwoordig – Twitter. Het Meertens Instituut, waakhond der Nederlandse taal, had een kaart gepubliceerd waarin Nederland en België rigoureus werden opgedeeld in twee kampen: kamp Patat, en kamp Friet. De rivier de Maas lijkt op die kaart het verschil uit te maken in de uitspraak van de vette hap die o zo populair is in de Lage Landen. Maar waaraan ligt die al dan niet juiste maatschappelijke opdeling ten grondslag?

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Kevin van Vliet

Wie het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands openslaat (of naar de website etymologiebank.nl afreist), zal lezen dat het zelfstandig naamwoord patat synoniem is aan het Belgisch-Nederlandse ‘aardappel’ en in het Nederlands-Nederlands zoveel betekent als ‘gefrituurde reepjes aardappel’.

Het woord patat is ontleend aan het Spaanse ‘patata‘, ontstaan als verbastering. Spaanse ontdekkingsreizigers maakten in de zestiende eeuw in de Andes kennis met de zoete aardappel (‘batata‘) en de witte aardappel (‘papa‘), beide ontleend aan de Indiaanse taal Quechua. In het Spaans en later ook in andere talen werden de twee door elkaar gehaald; de patata was geboren.

Bron: Wikipedia
De meer diverse kaart ‘Patates frites’ van Jan Stroop (1972). Bron: Wikipedia

Dat exotische woord vond uiteraard zijn weg naar Noord-Europa. In het Belgisch-Nederlands ontstond een paar eeuwen later ‘patates-frites’, omdat onze zuiderburen nu eenmaal graag voedsel in de hete olie duvelden. In Vlaamse dialecten werd de gefrituurde aardappel ook wel uitgesproken als ‘patat friet’. In Nederlands-Nederlands (volgens de etymologiebank wordt dit gesproken ‘boven de grote rivieren’) werd patates-frites simpelweg verkort tot patat.

Wist u trouwens dat patat een scheldwoord is van de Surinamers voor een blanke? In Suriname werd de zoete aardappel, de bataat, een pejoratief voor de blanke Nederlander. Vandaag de dag zal u slechts nog een afgeleide van dit schuttingwoord in het wild spotten: tatta.

Het woord friet ontstond dus in België, om preciezer te zijn: in het Belgisch-Frans. Daar werd de patates-frites simpelweg ‘frit’. Fritten worden in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands omschreven als ‘stukjes gesneden en in gesmolten vet gebakken aardappelen’. De frit werd de friet, en de friet verspreidde zich vanuit het zuiden geleidelijk aan over het hele Nederlandse taalgebied; de regionen boven de grote rivieren pas na de Tweede Wereldoorlog.

Tegenwoordig verschijnt de zoute, vette versnapering – veelal verdronken in mayonaise, curry of ketchup – in vele gedaantes. Patat, patatjes, friet, frieten, frietjes, patatfriet, patates.

We mogen blij zijn dat we niet zoals de Finnen zijn opgescheept met ‘ranskalaiset perunat’.