Spring naar de content
bron: Shutterstock

Vers van de jihadschool

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Jan Smit
Daders van terreuraanslagen worden steeds jonger. Ook Nederland krijgt daar mogelijk mee te maken, nu tientallen Syriëgangers met hun kinderen het kalifaat verlaten. Wat drijft deze jongeren? En is er een weg terug? Drie experts, onder wie een ervaringsdeskundige, over een prangende kwestie. Februari 2016. Een vijftienjarig islamitisch gymnasiummeisje steekt op het station van Hannover met een mes een agent in de nek. De man raakt zwaargewond. Het kind, dochter van een strenggelovige vrouw van Marokkaanse komaf en een van oorsprong Duitse bekeerling, wilde het dienstwapen van de agent stelen, daarmee anderen doodschieten en een martelaarsdood sterven. Augustus 2016. In het Zuid-Turkse Gaziantep komen vijftig gasten tijdens een Koerdische bruiloft om bij een zelfmoordaanslag. De dader is volgens ooggetuigen een kind van tussen de twaalf en veertien jaar oud. November 2016. Een twaalfjarige Duits-Irakese jongen probeert met een spijkerbom een aanslag te plegen op een kerstmarkt in het Duitse Ludwigshafen. De aanslag mislukt omdat de ontsteking niet werkt. Maart 2017. Irakese soldaten ontdekken bij de stad Mosul een jongetje van zeven (!) met een bomgordel om zijn middel. Het kind draagt een voetbalshirt. De soldaten doen het shirt omhoog en knippen voorzichtig de draden door. Augustus 2017. Een cel van twaalf terroristen voert in Spanje twee aanslagen uit. De eerste vindt plaats op de Ramblas, de winkelpromenade van Barcelona. Daar rijdt de 22-jarige Younes Abouyaaqoub in een wit busje veertien mensen dood en raken vijftig mensen gewond, onder wie drie Nederlanders. In het honderd kilometer onder Barcelona gelegen Cambrils rijden vijf handlangers diezelfde nacht in op voetgangers. Daarbij overlijdt een vrouw en vallen zeven gewonden. De daders worden doodgeschoten door de politie. De jongste van hen was zeventien jaar. Daders van extremistisch geweld worden steeds jonger. Tot nu toe bleef Nederland buiten schot. Maar dat kan veranderen. Volgens de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de AIVD zitten er in Syrië en Irak alleen al ongeveer 190 Nederlandse jihadisten met ten minste tachtig kinderen. Iets minder dan de helft van deze koters is op school opgeleid tot jihadistisch salafist. Ze zijn onderwezen in de strengste interpretatie van de islam. Twintig procent van hen is negen jaar of ouder. Zij kunnen – op verzoek van hun ouders, op eigen initiatief of daartoe door IS verplicht – naar trainingskampen, waar wel- pen (ashbal) tot hun vijftiende worden geïntimideerd en klaargestoomd tot leeuw (used). Ze leren daar hoe ongelovigen (kafirs) die zich niet houden aan de regels van de islam moeten worden gedood. Deze ‘leeuwen’ die een opleiding hebben gekregen in een trainingskamp of directe gevechtservaring hebben, vormen volgens de NCTV en AIVD de grootste bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Wat drijft al deze kinderen? Hoe worden ze zo radicaal? En zijn ze nog te redden? Drie experts – Allard Feddes en Arjan de Wolf, beiden sociaal psycholoog, gespecialiseerd in radicalisering en groepsprocessen, en maatschappelijk werker, schrijver en ervaringsdeskundige Celal Altuntas – over een serieus probleem. Om maar direct met de deur in huis te vallen: dé terrorist bestaat niet volgens deze experts. Dat geldt ook voor de jonge terrorist. Maar ze staan er niet van te kijken dat steeds meer jongeren hun toevlucht nemen tot gewelddadig extremisme. Zo deed Feddes, als onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, ooit een studie naar rechtsextremisme. Hij interviewde twaalf voormalige rechts-radicalen in Nederland en Duitsland. De meesten van hen bleken al op dertien- of veertienjarige leeftijd in de ban van deze ideologie geraakt. Die vatbaarheid is vanuit de psychologie ook wel te verklaren, meent Feddes. “Als tiener ben je op zoek naar je identiteit: wie ben je? Je zoekt duidelijke antwoorden. Dan zijn extremistische groepen bijzonder aantrekkelijk.” Feddes en zijn collega’s brengen onder meer gemeenschappelijke kenmerken en drijfveren van leden van radicale groeperingen in kaart. Dit kan belangrijk zijn om te bepalen of een jongere vatbaar is voor radicalisering, maar ook voor het deradicaliseringsproces. Zo is de meerderheid van de huidige Europese jihadisten in Syrië en Irak relatief jong, tussen 15 en 21 jaar op het moment van uitreizen. Ruim de helft was al bekend bij de politie en ongeveer veertig procent heeft een verleden met psychiatrische stoornissen, zoals depressiviteit. Daarmee wijkt het pro el van deze groep behoorlijk af van de vorige ‘lichting’, de veelal academisch geschoolde Britse moslims die in de jaren tachtig in groten getale naar landen als Afghanistan trokken om daar te vechten tegen de Russen. Ook de doelstellingen van deze twee groepen verschillen nogal. Bij beide speelde het gevoel dat hun eigen groep, de moslimgemeenschap, onrecht was aangedaan. Maar de ‘tachtigers’ hadden een duidelijke missie: de Russen, de vijand, bestrijden. Weer in Engeland hervatten zij veelal hun gewone levens. De huidige lichting blijft bij terugkeer naar verwachting grotendeels hangen in de geweldsmodus. Terug naar de beginvraag: hoe worden kinderen zo radicaal dat ze overgaan tot het gebruik van geweld? Dat proces verloopt vrij standaard, of het nu gaat om jongeren die zich aansluiten bij een religieus of politiek extremistische groepering of bij een motorbende of een andere criminele organisatie. Arjan de Wolf, als gedragswetenschapper, trainer en adviseur onder meer gespecialiseerd in radicaliseringsprocessen en coauteur van een boek over de psychologie achter het radicalisme: “Het begint met een gevoeligheidsfase. Daarin worden jongeren vatbaar voor een radicale boodschap. Ze gaan zich erin verdiepen, vooral online. Vervolgens sluiten ze zich aan bij een groep. Daar radicaliseren ze door. Dan volgt de actiefase waarin ze terechtkomen in het gewelddadige, geheime deel van de groep. Ten slotte gaan ze over tot het voorbereiden van een aanslag of het uitreizen naar strijdgebieden.” De kiem voor Wolfs interesse voor radicalisering ligt in Amsterdam-West. Om precies te zijn in Slotervaart en Overtoomse Veld, waar hij een tijd werkte als gymleraar. Dat was rond de moord op Theo van Gogh in 2004. Mohammed Bouyeri, de moordenaar, kwam uit Slotervaart. De beestachtige wijze waarop Bouyeri de cineast en columnist om het leven bracht, intrigeerde hem. Hoe heeft zo’n ogenschijnlijk ‘normale’ jongen tot zo’n afschuwelijke daad kunnen komen? Was hij ziek, letterlijk? Een eenduidig antwoord op de vraag of mensen als Bouyeri een psychopathologische aandoening hebben, is er niet. “Dat blijft een discussie,” zegt ook Feddes. Hij verwijst naar Anders Breivik, de rechtse extremist die in 2011 in Noorwegen 77 jongeren vermoordde en uitgebreid is onderzocht door twee verschillende teams gedragspsychologen en psychiaters. Volgens het eerste team was hij ontoerekeningsvatbaar omdat hij zou lijden onder een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het tweede team verklaarde hem toerekeningsvatbaar. Wat gedragsonderzoekers inmiddels wel weten, is waarom mensen radicaliseren en wat hen aanzet tot terreuracties: een mix van persoonlijke drijfveren en triggerfactoren, externe oorzaken. Identiteit is een van die mogelijke drijfveren. Dit is gerelateerd aan onzekerheid, een zoektocht naar een antwoord op de vraag ‘wie ben ik?’, het hebben van vrienden en geborgenheid. Dat speelt zeker bij jongeren. Die hebben behoefte aan erkenning, duidelijke regels en structuren. De Syriëgangers hebben veelal een hybride identiteit, bijvoorbeeld een westerse en een islamitische, en leven in twee werelden. Door zich aan te sluiten bij een groep krijgen ze erkenning. Onrechtvaardigheid is een tweede mogelijke drive. Bijvoorbeeld in de vorm van achterstelling of discriminatie. Feddes: “Jouw groep doet het steeds slechter dan andere groepen. Jullie worden niet uitgenodigd voor sollicitatiegesprekken, krijgen minder goede banen, geen goede huisvesting. Dat kan mensen woest ma- ken. Zeker wanneer er helemaal niet naar hen wordt geluisterd.” Goed voorbeeld binnen deze categorie: de groep jonge geloofsvrienden (achttien tot en met dertig jaar oud) uit Delft die rond 2013 naar Syrië afreisden om daar te vechten voor het kalifaat. Veel van hen kwamen uit de Gillisbuurt, een bekende achterstandswijk. Ze kenden elkaar van dezelfde hangplek en gingen naar dezelfde moskeeën. Ze voelden zich onderdrukt. Toen een van hen bij een overval op een supermarkt een gereedschapskist tegen zich aan gegooid kreeg, van de trap viel, zijn nek brak en stierf, en de dader, de zoon van de supermarkteigenaar, vrijuit ging en staatssecretaris Teeven ook nog eens zei dat deze jongen een pluim verdiende, was voor velen uit deze vriendengroep het hek van de dam. Ook een heftige gebeurtenis kan een voedingsbodem zijn. Zo’n voorval is vaak de start van een zoektocht naar antwoorden, naar zingeving. Is er een waarheid? Bestaat er een God? Vooral bij religieuze groeperingen en sektes is dit vaak een motief. En hang naar spanning en avontuur is een mogelijke drijfveer. Een tank onschadelijk maken met een RPG-raketwerper, een soldaat van het Syrische leger om zeep helpen met een M16-machinegeweer of een aanslag plegen, allemaal in naam van de islam, is het summum van spanning – gamen, maar dan in real life. Met als bonus extra status binnen de groep. Vaak spelen meerdere van deze motieven een rol, benadrukt Feddes. “Het is bijna nooit of-of. Maar er is vaak wel één motief leidend.” Voordat iemand daadwerkelijk radicaliseert, is er bovendien een trigger nodig. Die zijn er op drie niveaus: micro (persoonlijk), meso (groepsniveau) en macro (mondiaal). Een druppel op microniveau kan zijn de dood van een familielid of een vriend. Maar ook het verliezen van een baan of de zoveelste afwijzing voor een stageplek. Op mesoniveau kan het iemand uit de groep zijn die onrecht wordt aangedaan – denk aan de zoon van de supermarkteigenaar die een groepslid doodde en als held werd neergezet. Schoolvoorbeeld van een trigger op macroniveau is 9/11. De aandacht die de daders hiermee vergaarden, was voor veel jongeren een soort afrodisiacum. Deze mix van drijfveren en triggerfactoren kan mensen aanzetten tot gewelddadig extremisme. Volwassenen én jongeren. Maar het hoeft niet. Een kwestie van weerbaarheid. Als kind in een klein plaatsje in Turks Koerdistan had Celal Altuntas het niet gemakkelijk. Hij was dik, loenste enigszins, kreeg al snel bijnamen en was met voetbal, een populaire sport in het dorp, ook al geen uitblinker. “Ik hoorde er niet bij, ik werd gepest, dat deed pijn.” Slechts in één ding blonk hij uit: zijn kennis van de Koran. Zijn vader was imam. Celal kon nog maar net lezen of hij stortte zich op de eerste hoofdstukken van het boek. Al snel mocht hij tijdens de gebedsdienst zijn vader vervangen bij diens afwezigheid. Tot Celals grote trots. “Ik kreeg complimenten, hoorde erbij. Het geloof was mijn identiteit.” Toen het Turkse leger eind jaren tachtig de regio bezette in de strijd tegen de PKK werd zelfs deze laatste strohalm hem ontnomen. Celal zag onder meer hoe een Turkse soldaat zijn vader vernederde, en werd mede daardoor zo woest dat hij op jonge leeftijd besloot zich aan te sluiten bij de PKK. Het lidmaatschap van deze militante Koerdische beweging was voor de eenvoudige schaapsherder die niet verder was gekomen dan de lagere school de manier om respect af te dwingen bij vrienden, familie en bij de Turken. Tegelijkertijd ontwikkelde hij een steeds grotere a eer tegen de islam. God was onrechtvaardig, ontdekte Celal. Hij steunde altijd de sterken. Zelfs de Turken in hun strijd tegen de Koerden. De aansluiting bij de PKK bleek geen gelukkige keuze. Celal kon zich niet vinden in de gewelddadige koers van de organisatie. Bovendien kregen de Turken lucht van zijn PKK-lidmaatschap. Ze pakten zijn vader op. Die zat liefst veertig dagen in de gevangenis en werd zwaar gemarteld met als doel te vertellen waar zijn zoon zat. Celal zag maar één oplossing: hij keerde de PKK subiet de rug toe en vluchtte. Naar Nederland. Jongeren die radicaliseren en overgaan tot extremistisch geweld: Altuntas, 45 jaar oud inmiddels, weet er alles van. Terreuraanslagen heeft hij weliswaar zelf niet meegemaakt. Geweld is voor hem een brug te ver. Maar het proces dat aan zo’n aanslag voorafgaat, kent hij als geen ander. Als voormalig PKK-lid én als jongerenwerker. Die laatste functie vervulde Altuntas vanaf 1997. Hij wilde ‘iets doen voor de medemens’, volgde een opleiding tot jongerenwerker, kon aan de slag in de Haagse Schilderswijk en de Transvaalbuurt en ontmoette daar veel jongeren die radicaliseerden. Jongeren die thuis niet serieus werden genomen en eigenlijk alleen elkaar hadden. Na 9/11 zag Altuntas, inmiddels gepromoveerd tot maatschappelijk werker, diezelfde jongeren verder radicaliseren. Vaak jongens. Aardige jongens. Jongens van hooguit vijftien, zestien of zeventien jaar die ineens hardop dingen zeiden als: alle ongelovigen moeten worden onthoofd. “Sommigen ondergingen een complete metamorfose. Zo zag ik mijn bakker, een jongen van een jaar of twintig, na afwezigheid van een maand of zes, ineens weer in de zaak staan met een lange baard en een djellaba. Ik vroeg hem waar hij was geweest. In Saoedi-Arabië, zei hij. Hij had daar de islam bestudeerd en besloten in het vervolg strikt volgens de regels van de islam te gaan leven.” Er verschenen ronselaars in de wijk. Op zichzelf stond Altuntas daar niet van te kijken. Maar het maakte hem wel onrustig. Temeer omdat het lastig was radicaliserende jongeren te bereiken. “Ze hadden een nieuwe identiteit gevonden en lieten zich niet meer ompraten. Door niemand.” Samen met anderen besloot hij in 2004 een minisymposium te organiseren over radicalisme en de vraag wat hieraan te doen. En in Het dorp van de zeven broers stelde hij zijn eigen ervaringen te boek. Sindsdien verschijnt hij regelmatig in de media en wordt hij door allerlei instanties om advies gevraagd, onder meer over radicalisering en deradicalisering. Deradicaliseren is een lastig proces. Daarvoor bestaat geen panacee, weten de experts. Maar één ding is zeker: hoe eerder er wordt geïntervenieerd, hoe beter. De Wolf: “In de gevoeligheidsfase, waarin de jongere op zoek gaat, is de kans op succes het grootst. In de laatste twee stadia, de aansluiting bij de groep en de actiefase, neemt de isolatie alleen maar toe.” Sociale binding is in deze eerste fase het sleutelwoord, meent De Wolf, die veel gemeentes, scholen en andere organisaties adviseert. “Je ziet bijvoorbeeld regelmatig dat radicaliserende jongeren uit een moskee worden gezet vanwege te extreme uitlatingen. Aan de ene kant is dat begrijpelijk. Maar je loopt zo wel het gevaar dat ze hun heil elders gaan zoeken. Je moet altijd met ze in gesprek blijven. Als ze zich gaan isoleren, ben je ze kwijt.” Familie, vrienden, leraren, de trainer op de sportclub, de jeugdwerker: iedereen die een persoonlijke relatie heeft met de radicaliserende jongere, kan die taak op zich nemen. Bijvoorbeeld als mentor. Als onvoorwaardelijke steun op de achtergrond, 24/7, telefonisch of via WhatsApp. Maar ook als hulp bij praktische zaken als weer naar school gaan en het aanvragen van een identiteitskaart. In de praktijk blijkt dit vangnet toch niet altijd even stevig, weet de adviseur. “Op middelbare scholen bijvoorbeeld horen docenten soms weleens wat. Maar ze gaan er dan vaak niet mee door. Omdat er geen duidelijke protocollen zijn of niet bekend is wie de veiligheidscoördinator is.” Minstens zo belangrijk is de onvoorwaardelijke steun van de ouders. De Wolf: “In de adolescentiefase zijn de laatsten naar wie je luistert je ouders. Maar juist hun reactie is cruciaal. Vaak is die afwijzend en afkeurend. Dat is zeker bij pubers en adolescenten niet altijd even effectief. Het kan zelfs averechts werken. Wat helpt is emotionele binding. Omarmen. Laten zien dat je om je kind geeft, het begrijpt, de band belangrijk vindt.” Klassikaal propaganda voor een bepaalde religie of gedachtegoed doorprikken is volgens De Wolf in dit eerste stadium ook effectief. “Dat maakt jongeren weerbaar. Ze krijgen argumenten om ronselaars van repliek te dienen en – belangrijker nog – leren zo zelf in te zien waarom radicalisering niet de juiste weg is.” Ervaringsdeskundige Altuntas gaat nog een stap verder. Hij pleit voor een soort psychische cold turkey: jongeren die gevoelig worden voor radicalisme ineens van de bron isoleren en hen als het ware deprogrammeren. Dit zouden pedagogen en psychologen moeten doen, mensen die daarvoor zijn opgeleid. En niet bijvoorbeeld imams. Dat laatste gebeurt nogal eens, weet Altuntas. Maar dat biedt in zijn ogen onvoldoende soelaas. Repressie kan een goed middel zijn om jongeren die zich al hebben aangesloten bij een radicale organisatie op andere gedachten te brengen, menen de experts. Feddes: “Druk veroorzaakt stress. Mensen gaan fouten maken, de onderlinge irritaties nemen toe, de groep destabiliseert. Jongeren gaan denken: ik zit hier toch niet goed, ik moet eruit. Je moet dan wel een uitweg bieden. Is die er niet, dan kan het uit de hand lopen. Net als bij een rat in het nauw. Die valt je aan.” Repressie vormt ook een belangrijke pijler onder het beleid van de Nederlandse overheid tegen radicalisering en terrorisme. Zo introduceerde het kabinet in 2014 38 maatregelen om radicalisering en jihadisme aan te pakken. Maatregelen die variëren van het bevriezen van banktegoeden van IS-sympathisantentot de mogelijkheid om het Nederlanderschap af te pakken van mensen die de overheid ziet als een gevaar voor de nationale veiligheid. Van die laatste optie maakte minister Blok van Veiligheid en Justitie onlangs voor het eerst gebruik. Hij verklaarde vier paspoorten van uitreizigers ongeldig. Tot nu toe is dit beleid succesvol. Maar de vraag is voor hoelang. Want in mogelijkheden tot re-integratie voorziet het Nederlands beleid nauwelijks. Wat dat betreft zou Nederland volgens de experts eens moeten kijken naar Duitsland. Onze oosterburen hebben Exit Deutschland, een in 2000 door een voormalige neonazi en een voormalige rechercheur opgericht initiatief om neonazi’s te ondersteunen bij het verlaten van de beweging. Dit initiatief lijkt een schot in de roos. Alleen al in de eerste zes jaren van haar bestaan hielp de organisatie 250 voormalige neonazi’s aan een nieuw bestaan. Exit Deutschland neemt daarbij niet zelf het voortouw. Dan is de kans op succes klein, weet de organisatie. Spijtoptanten moeten zich zelf melden, desgewenst anoniem. Dat doen ze ook, bijvoorbeeld bij teleurstelling, wanneer de doelen niet worden gehaald, bij gewetensbezwaren of als motieven van andere groepsleden toch niet zo nobel blijken als gedacht. Ze zijn als het ware uitgeradicaliseerd. Maar het volledig afzweren van een radicaal gedachtegoed blijft een lastig verhaal, weten de deskundigen. In hoeverre spreekt de bekeerde de waarheid? Daarom leggen ze de lat vaak iets lager. Ze richten zich op disengagement, het afzweren van geweld en/of de zichtbare uitingen van een religie of gedachtegoed – hakenkruizen, baarden, djellaba’s, et cetera. Een goed voorbeeld hiervan vormen Molukse jongeren. Veel van hen koesteren de idealen van hun ouders en grootouders – een eigen Zuid-Molukse staat – maar zweren geweld af. Ook dan blijft de vraag of de jongere in kwestie geen spel speelt, beaamt De Wolf. “Maar het is in ieder geval een stap in de goede richting.” Exit Deutschland: als voormalig lid van de PKK juicht Celal Altuntas zo’n vluchtroute van harte toe. Maar dan alleen als iemand echt tot inkeer is gekomen. Deradicaliseren, laat staan disengageren: de maatschappelijk werker, die blij is dat hij als adolescent zelf op tijd tot inkeer is gekomen, heeft er geen al te hoge pet van op. Zeker niet waar het de politieke islam betreft. “De politieke islam is geen religie, maar een ideologie. Erger dan een verslaving. Daar kom je niet zomaar vanaf.”