Spring naar de content

HP/De Tijd-hoofdredacteur Tom Kellerhuis wint De Gouden Pen

In Amsterdam is de winnaar van De Gouden Pen bekendgemaakt: HP/De Tijd-hoofdredacteur Tom Kellerhuis. Kellerhuis was genomineerd met zijn gelauwerde vraaggesprek met schrijver Joost Zwagerman, enkele dagen voor diens plotselinge dood. De Gouden Pen is een publieksprijs van de online kiosk Blendle, die vorig jaar voor het eerst werd uitgereikt aan de auteur van het meest gelezen artikel op Blendle.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door De Redactie

Kellerhuis zocht publicist, essayist, dichter en schrijver Joost Zwagerman bij hem thuis op in Haarlem. Het is een portret geworden van dertig jaar schrijverschap. Zwagerman deed opzienbarende uitspraken over zijn voormalige uitgevers, bekende te lijden aan de ziekte van Bechterew en sprak over zelfmoord. “En Joost was eloquent, dus wat hij zei, rolde er in prachtige volzinnen uit,” vertelde Kellerhuis over het interview. Daaraan voegt hij toe: “Hieruit spreekt de waardering van de lezers, die hebben het massaal gedownload. Van de lezers – online of in print – moeten we het hebben!”

Het artikel werd in 2015 bijna 30.000 keer gedownload op Blendle. De best gelezen stukken van iedere maand in 2015 zijn te vinden op de website van De Gouden Pen.

Voor wie het interview nog niet eerder las: u leest het hier via Blendle. En voor wie het Gala in Amsterdam niet bijwoonde, hieronder de rede van Kellerhuis, over de totstandkoming van het interview.

“Het is koud en regenachtig als ik donderdagochtend 3 september om kwart voor tien aanbel bij een herenhuis in Haarlem, vlak bij het station. Hier woont Joost Zwagerman, net bekomen van een tweejarig bestaan in een houten vakantiehuisje in het godverlaten gehucht Tuitjenhorn, waar hij noodgedwongen verbleef na zijn scheiding: “Ik had altijd van mezelf gedacht dat ik goed solitair kon leven, maar Tuitjenhorn, kan ik je inmiddels melden, is niet ’s werelds vrolijkste plaats, en zeker niet voor een schrijver in de winter.”
Ik ben benieuwd of hij wel opendoet; twee eerder gemaakte afspraken deze zomer werden te elfder ure afgezegd. En dat terwijl hij me begin juni zelf gebeld had. Hij wilde exclusief met mij praten, in een groot en persoonlijk vraaggesprek voor HP/De Tijd. Ik zeg toe dat ik na zijn vakantie een afspraak met hem maak.
Ik zie ernaar uit Joost weer eens te spreken. We hebben een lange geschiedenis samen, zowel professioneel als privé. Ik heb hem in zijn carrière vaak geïnterviewd en kwam hem geregeld tegen op feesten en partijen in de stad, op borrels bij vrienden. Ik leerde Joost kennen als De hemelbestormer. En we hadden aardig wat gemeen. Ook hij was vanuit de provincie de hoofdstad binnengerold om er Nederlandse taal- en letterkunde te gaan studeren. Ook hij, begeistert door de toenmalige literaire successen van De Grote Drie Willem Frederik Hermans, Gerard Reve en Harry Mulisch, raakte betrokken bij de Amsterdamse kunstscene. Daar troffen we elkaar voor het eerst, bij de exclusieve kunstenaarsclub van Roxy-oprichter en vroeg gestorven kunstenaar Peter Giele: Cultureel Genootschap De Donkere Kamer. Het was eind jaren tachtig, Joost beleefde ongekende verkoopsuccessen met Gimmick!, de satirische roman over de toen ‘wereldberoemde’ kunstenaars als Rob Scholte, Gerald van der Kaap en Peter Klashorst. In één klap veranderde hij van een ‘veel geprezen en nauwelijks gelezen’ auteur in de nieuwe jonge held van de Nederlandse letteren. Want jong was hij met zijn 26 jaar, terwijl de gemiddelde leeftijd voor een debutant in de lage landen 37 was. Dat kun je je nauwelijks meer voorstellen nu.

Joost en ik zagen elkaar al die jaren geregeld in het voorbijgaan, maar er gingen ook jaren voorbij dat we elkaar niet spraken. Rond de kerstdagen van 2014, het lijkt alweer een eeuwigheid geleden, kwamen we hernieuwd in contact en begonnen een lange mailwisseling die eindigde in dit interview-idee. We maakten een principe-afspraak voor half augustus. Maar toen ik hem daar na zijn vakantie over aansprak, zegde hij op 5 augustus het voorgenomen interview af. Hij mailde: “Beste Tom, ik vind het eveneens enorm jammer, ik had mij op onze ontmoeting verheugd, het is voor mij overmacht en zeker geen onwil. En ik begrijp terdege dat je je natuurlijk op het interview had voorbereid, ook hierom schaam ik mij dan ook dat ik me bij je moet afmelden. Als jij inderdaad nog genegen bent om mij in een komend nummer alsnog te interviewen, dan vind ik dat natuurlijk prima. Ik had je over de telefoon een keer iets verteld over mijn gezondheidsproblemen. Ik heb een auto-immuunziekte, een ontstekingsreuma (niet te verwarren met ‘gewone’ reuma), en dat zou het probleem niet zijn, maar ironisch genoeg zijn het de vrij harde en nare bijverschijnselen die het ’m doen, zeg maar. Overigens heb ik al mijn afspraken, ook anderszins, voor deze en volgende week moeten annuleren, idem mijn rubriek in de V’krant. Dat je niet denkt dat ik mij partieel moest afmelden. Mijn afmelding vind ik vervelend en ook gênant, en ik bied je er mijn excuses voor aan. Goede groet, Joost.”
Ik waagde nog een poging, hij stemde opnieuw in. Maar weer vlak voor de besproken datum mailde hij toch weer af: “Tom, ik voel mij oprecht niet fit genoeg om een interview van lange adem te geven – de antwoorden zouden jou en mijzelf tegenvallen. Ik ben in het geheel niet in vorm; door nieuwe medicatie waar je innerlijke huishouding aan schijnt te moeten wennen, mis ik scherpte en snelheid. Je moet zo’n interview kunnen ‘dragen’, met goede antwoorden die ertoe doen. Daartoe ben ik op het moment niet toegerust, al zou ik dolgraag anders willen. Met dezelfde gêne als bij mijn vorige mail wil ik je vragen of ik ‘in de wacht’ kan worden gezet. Ik meld mij terstond wanneer ik alsnog en opnieuw fris en fit ben.”
En Niet veel later kwam alsnog die verlossende mail binnen: “Beste Tom, ik herneem weer onze mailconversatie. Wanneer zou jij kunnen en willen afspreken? Ik kan bijvoorbeeld aanstaande donderdag- of vrijdagochtend. Met excuses voor de vertraging, goede groet, J.”

Als ik op donderdagochtend 3 september aanbel bij Joost, is er nog niets dat direct wijst op het ijzingwekkende drama dat zich vijf dagen later zal voltrekken. Joost doet open. Bijzonder goedgemutst. Ik heb zojuist ter verhoging van de feestvreugde bij een lokale bakker een flinke aardbeienslof gekocht, Joost zelf heeft bij de delicatessenzaak allerlei patés en exclusieve kaasjes in huis gehaald, in de verwachting dat ik zou blijven lunchen. Eerst koffie. Ik zet de recorder aan. We beginnen te praten. “We zien wel,” zeg ik, “hoe lang je het volhoudt. Desnoods doen we het in etappes en kom ik nog een paar keer terug.”
Ik zit aan de lange leestafel in zijn huiskamer. Zijn huis oogt opgeruimd. Het gesprek verloopt anders dan normaal. Ik ben niet hard zoals doorgaans in mijn vragen. Joost praat honderduit en toont zich bereid al mijn vragen goed te beantwoorden. Hij kiest zijn woorden afgewogen, hij heeft een rust – of is het berusting? – over zich tijdens het gesprek die ik niet van hem ken. Hij verschuift regelmatig het kussen in zijn stoel vanwege zijn pijnlijke rug. We drinken koffie en roken als ketters. Alles komt ter sprake: zijn vroege succes, zijn bejubelde en veelgelezen werk, het einde van dat verkoopsucces, zijn verschuiving naar de essayistiek en zijn rap te verschijnen nieuwste bundel kunstbeschouwingen De stilte van het licht. De mislukte zelfmoord van zijn vader, de zelfgekozen dood van Rogi Wieg. Zijn eigen dood. Zijn mislukte huwelijk, zijn chronische ziekte, zijn depressie. We spreken uiteindelijk ruim tien uur. Achteraf bezien een luguber afscheidsgesprek, vijf dagen voor zijn zelfgekozen dood. Bijna drie uur lang praten we aan één stuk, dan wordt hij moe. Ik besluit te gaan, maar hij wil wijn drinken. Daar heeft hij nu behoefte aan, en hij maant me met hem mee te gaan naar een café in de binnenstad van Haarlem. We drinken witte wijn en eten wat. Daarna besluiten we goede wijn te kopen en bij bij hem thuis verder te drinken. Het is tegen achten ’s avonds, als ik besluit echt weg te moeten. Hij wil me nog wel naar het station brengen. We gaan elkaar snel weer zien, dan in Amsterdam. Dat beloven we. Hij geeft mij een prachtig gesigneerd bibliofiel werkje van zijn hand over Francisco de Zurbarán, dat afgelopen zaterdag werd gepresenteerd. Waarom geef je me zo’n kostbaar geschenk mee, denk ik nog. De presentatie van De stilte van het licht in het vernieuwde Van Gogh-museum op woensdag 9 september gaat niet door, meldt hij me terloops. Hij heeft er geen zin in. “Je krijgt daar nog bericht van,” zegt hij, terwijl hij me vanuit het openstaande portiersraampje uitwuift. Dat bericht is nooit meer gekomen.

Het interview was af voor hij stierf, maar, zo bleek later, zat nog ongeopend in zijn mailbox. Ik heb het hem gestuurd op het moment dus dat hij al dood was. De editie van HP/De Tijd waarin het zou worden afgedrukt, verscheen pas drie weken later. Vroeger – mind you, ik heb het over slechts een paar jaar geleden – hadden we in dit tragische geval overwogen een kostbare extra editie te drukken. Nu hebben we gelukkig Blendle. Ik heb de primeur eerst nog exclusief aangeboden aan De Wereld Draait Door, maar er kwam niet eens een reactie. Nog geen etmaal later hebben we het interview daarom meteeen online op Blendle gezet, ruim voor de Zwagerman-uitzending van DWDD.
Binnen twee weken was het tienduizenden keren gedownload. Uiteindelijk is het bijna dertigduizend keer verspreid – naar nu blijkt een all time high over 2015. En wie beweert dat Blendle kannibaliseert met print heeft naar mijn bescheiden mening vooralsnog ongelijk. Ook de drie weken later verschenen papieren editie van HP/De Tijd met het Zwagerman-interview behoort tot de best verkochte nummers van vorig jaar.
En dan nu deze prijs, tja, die heb ik geloof ik toch ook een beetje te danken heb aan het feit dat Joost er niet meer is. Ik had het liever anders gezien, Joost, want ik kan je helaas alleen postuum bedanken. Verder wil ik natuurijk het team van HP/De Tijd ontzettend bedanken, en ook feliciteren. We maken HP/De Tijd tegenwoordig met heel weinig mensen, middelen en geld, en daarom is het extra bijzonder dat we het bestgelezen verhaal hebben geleverd, niet in de laatste plaats omdat we pas sinds de zomer van 2015 meedoen op Blendle. Het gaat weer goed met HP/De Tijd, niet alleen deze prijs is daar het bewijs van. Onze zomer- en winternummers boeken de laatste twee jaar verkooprecords, in een dalende printmarkt, en vorig jaar hebben we overall toch een verkoopstijging in print gezien in een verder dalende markt. Ik ben bovendien extra trots op deze prijs omdat hier vooral de lezer heeft gesproken, en niet een of andere jury. Want zoals wijlen Harry Mulisch al zei: ‘Toon mij de jury en ik zal zeggen wie de prijswinnaar wordt.'”