Spring naar de content

Robert Gesink en het zeldzame moment van hoop

Op de dag dat Johnny ‘Hoogerland’ Prikkeldraad aankondigde met wielrennen te stoppen en een ijzerwarenwinkel in Oost-Souburg over te nemen (nee hoor, gewoon een pr-functie bij een wielerploeg), won Robert Gesink de veertiende etappe van de Vuelta. Hij lag ver voorop, met een plukje andere jodelaars die de ritzege onder elkaar mochten verdelen. Achter hen ging het om de hoofdprijs, met de hoofdprijsrenners.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Frank Heinen

‘Ze moeten niet teveel naar elkaar gaan kijken,’ zei José De Cauwer bezorgd. Het verschil tussen koplopers en kopmannen was toen nog een minuut of vijf.
Nu winnen er wel meer renners etappes in Vuelta’s. In deze ronde bijvoorbeeld passeerden al minstens vijf winnende coureurs de revue wier namen ik alleen op een vriesnacht op de donkere steppes van het internationale wielrennen door de naalden van oude koerssparren had horen ritselen – vergelijk het met de namen van verslaggevers van de krant die je alleen bij de snackbar leest: je hebt ze ooit gehoord, maar een reden om te onthouden is er niet. Je zou een lijstje kunnen maken: Calmejane, Van Genechten, Lagutin, De La Cruz, Conti, Gesink. Een argeloze Costa Ricaan die pas sinds dit seizoen het wielrennen op de voet is gaan volgen, de koers op Sporza kijkt en een abonnement op de Wieler Revue heeft genomen, zal denken: allemaal ritwinnaars.
Allemaal kampioentjes voor een dag.
Gefeliciteerd en adios.

‘Ze moeten niet naar elkaar gaan kijken,’ mompelde De Cauwer. Gesink lag inmiddels voorop met een Belg die Jan Bakelants heet en die zo vaak in de aanval is dat je je afvraagt of het nog wel aanvallen is – of meer de wielervariant van het rondtikken van de bal op de helft van de tegenstander.
Voor Robert Gesink liggen de meeste zaken net even anders. Dat weet die Costa Ricaan intussen ook, als hij zaterdag tenminste goed naar Wuyts & De Cauwer (of Dijkstra & Ducrot, of Been, Bobbie & De Rest) heeft geluisterd.
Zo is er de ellende. Zo veel en zo ingrijpend dat de wielervariant van de Wet van Murphy het beste met onmiddellijke ingang de Regel van Robert zou kunnen worden gedoopt: wat fout kan gaan, zowel op de fiets als ernaast, zal fout gaan, zowel op de fiets als ernaast.

Rien Poortvliet
Veel mensen (nou ja, ik in ieder geval) houden nogal van renners die moeilijkheden overwinnen, die vallen, opstaan en als eerste over de streep komen. Ik denk dat dat komt omdat er in een gemiddeld leven nogal veel gevallen en opgestaan wordt. De gedachte dat jij, simpele valler, misschien ook ooit wel als eerste over de finish zult komen, wat dat in jouw leven dan ook moge betekenen, is meer dan troostrijk; het is benzine. Maar Robert Gesink viel te vaak. Steeds als hij was opgekrabbeld en de finish in zicht kwam, ging hij weer. Onderuit gemaaid door het noodlot, dat in steeds wisselende gedaanten hem achter de volgende bocht stond op te wachten.
Maar wielrennen blijft de sport waarin de hoop woekert als onkruid in een kasteeltuin. Zo lang je fietst, zijn er kansen.

‘Als ze naar elkaar gaan kijken, is het over,’ voegde De Cauwer toe. Gesink lag nog altijd voorop, ditmaal met ene Elissonde, creatie van de Franse Rien (‘Niets’) Poortvliet.
Vermoedelijk is het verbeelding (verbeelding, de hamer en beitel van de columnist-met-een-chronisch-gebrek-aan-opinies), maar ik denk het te kunnen zien, aan Gesink. Als hij rijdt, bedoel ik. Die tegenslagen, de herinneringen. Ze zijn smeltend asfalt dat aan zijn bandjes zuigt, kleine steentjes die in een onzichtbaar rugzakje op zijn stijve rug liggen. Zaterdag zag ik Gesink de Aubisque opfietsen en ik durfde te zweren dat het amechtiger oogde dan toen hij nog maar net de enige toekomstige Nederlandse Tourwinnaar was.
(Zaterdagavond vertoonde de NOS beelden van de jonge Gesink. Conclusie: hij reed altijd al zo amechtig, het is zijn stylo). Achter hem naderden de groten: Yates, Quintana, Froome. Zelf is Robert Gesink in wezen ook zo’n grote, alleen lopen de feiten in sommige gevallen een beetje achter de waarheid aan.
Girafsgewijs wrong hij zich naar de top. Het asfalt zoog, de steentjes wogen almaar zwaarder, het hoofd knikkebolde en de mond hing open als de bek van de walvis uit Pinokkio. Ieder moment kon het Franse stukje plankton voor hem verzwolgen worden. Silin, een Russische zandzak, was inmiddels ook aangehaakt, speciaal voor Gesink, om hem er weer af te kunnen gooien.
‘Ai ai ai,’ smiespelde De Cauwer, ‘ze komen nog dicht. Niet naar elkaar kijken.’
Maar Robert Gesink keek niet om. Dat heeft hij wel afgeleerd. Hij reed en reed en reed, als een VVD-prominent op een strookje 130-snelweg. Zonder om te kijken op de linkerbaan. Pure hardnekkigheid.
Daar was de streep.
Elissonde werd gesmoord en Silin versmacht. Of vice versa, dat kon de argeloze Costa Ricaan in de gauwigheid niet onderscheiden.

Begin
Even later reed Robert Gesink naar het podium, waar twee lokale maagden in Cava-speelpakjes op hem stonden te wachten. Hij had een klein, blauw handdoekje om de schouders en hij lachte.
‘Dit is gelukkig zijn,’ zei Wuyts.
Vermoedelijk was dat correct. Zelfs in de sport van de hoop was dit een zeldzaam moment van grote hoop. Het was in elk geval niet zomaar een ritoverwinning in zomaar een grote ronde. Het was het eind van het een, en het leek verdraaid veel op het begin van het ander.