Spring naar de content

1933 opnieuw aangebroken? Lees de anti-Mein Kampf

Het kan u niet zijn ontgaan. We zijn terug in 1933 en ontwaren — dit keer al twitterend en facebookend — een naderende wereldbrand. Ter voorbereiding doet u er goed aan het autobiografische De wereld van gisteren van Stefan Zweig eens open te slaan. Vandaag, precies 75 jaar na zijn zelfgekozen dood, leest de liefdesverklaring aan een verenigd, verdraagzaam en verlicht Europa als de anti-Mein Kampf.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Kevin van Vliet
Stefan Zweig

Met een overdosis Veronal beëindigden de schrijver Stefan Zweig en zijn jonge Duitse vrouw op 22 februari 1942 hun levens als ballingen in Brazilië. Zweig was mijlen verwijderd van de gruwelen in de Europese modder, zijn geboortegrond, maar veilig voelde hij zich daar allerminst. Zijn angst voor een Duitse invasie van het Zuid-Amerikaanse continent was een dodelijke kwelling. Voor de schrijver de gifbeker inschonk, legde hij op papier bekentenis af: ‘I think it better to conclude in good time and in erect bearing a life in which intellectual labour meant the purest joy and personal freedom the highest good on Earth.’

Stefan Zweigs ware afscheidsbrief verscheen datzelfde jaar in boekvorm als Die Welt von gestern en zou na afloop van de tweede wereldoorlog talrijk worden vertaald, wijd verspreid en links en rechts bejubeld. Geen feitelijk geschiedenisboek, maar een milieuschets door de ogen van een geëngageerde kosmopoliet, een globalist avant la lettre. Een verenigd Europa maakte hij nooit mee, en als humanist in oorlogstijd, jood in antisemitische hoogtij en ras-Europeaan in Zuid-Amerika kunnen we Zweig in zijn laatste jaren de ultieme tragische figuur noemen.

Vandaag de dag zou Zweig vast en zeker als gutmensch zijn gebrandmerkt.

Vandaag de dag zou Stefan Zweig vast en zeker als gutmensch zijn gebrandmerkt. De humanist doopte zijn pen in een hartstochtelijke heimwee naar het vooroorlogse Europa van zijn jeugd, die hij grotendeels in de operagebouwen en koffiehuizen in het supranationale Wenen doorbracht. Hij omschrijft die tijdsgeest als één van naïeve, haast arrogante zekerheid. Een frequent geciteerde zinsnede uit De wereld van gisteren: ‘Vandaag, nu het grote noodweer haar allang verwoest heeft, weten we eindelijk dat de wereld van zekerheid een luchtkasteel is geweest. Maar toch, mijn ouders hebben erin gewoond als in een huis van steen.’

En ja, wie Zweigs herinneringen leest, kan niet om de parallellen met het huidige Europa heen: de angst voor de vreemdeling (‘Overal ging men zich verdedigen tegen de buitenlander, overal werd hij buitengesloten’), de opkomst van de populist (‘De agitator van de bierhallen die nooit echt gevaarlijk kon worden’) en de angst van het kleinburgerdom (‘Van deze ontevredenheid en zorg maakte zich een handige en populaire leider meester’). De bloei van het nationalisme en ‘de verdierlijking en vulgarisering van de politiek’ vergelijkt Zweig met een ziekteverschijnsel, een kwaadaardige infectie in de Europese bloedbaan. Pagina voor pagina ziet de lezer door de ogen van Zweig – meester in de beeldspraak – een continent moreel verloederen en wereldleiders ‘de tak doorzagen waar ze zelf op zitten’.

‘Is het niet ontroerend dat men toen nog bloemen als partijsymbool koos in plaats van kaplaarzen, dolken en doodskoppen?’

De parallellen tussen hedendaags Europa en ten tijde van het interbellum zijn overigens schaarser dan de verschillen. Het continent revalideerde van een vierjarige wereldoorlog. Het grote landjepik had grenzen verlegd, tot onvrede van de verliezers. In tegenstelling tot het Europa van nu werd de vrede niet gewaarborgd door een collectief gevoel van ‘Dit nooit weer’. De schaamte voor oorlog had plaatsgemaakt voor strijdlust. Politieke partijen werden militanter. Ironisch schrijft Zweig: ‘Is het niet ontroerend dat men toen nog bloemen als partijsymbool koos in plaats van kaplaarzen, dolken en doodskoppen?’

Onder Hitler belandde zijn werk vanzelfsprekend op de boekbrandstapel, maar 75 jaar na verschijning moet de roep om zijn universele gedachtegoed luid klinken. Tijdens de afgelopen editie van de Frankfurter Buchmesse, in oktober en ter ere van het Nederlandse taalgebied, was het parool: ‘Dit is wat we delen’. De literatuur als gemeenschappelijke binnenplaats. Voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, beweerde daar in Frankfurt dat literatuur zijn eenvoudige komaf had gecompenseerd. De oproep van meneer de voorzitter: laten we ons al lezende mobiliseren tegen het populisme van de Trumps en de Le Pens van deze wereld.

Aan zijn Zuid-Amerikaanse schrijftafel, de ampul Veronal voor zich, zal Zweig het grote kantelpunt van zijn tijd hebben gememoreerd: ‘Wij dachten een nieuw morgenrood te ontwaren. Maar in werkelijkheid was het al de vurige gloed van de naderende wereldbrand.’

Voor wie beweert dat het annus horribilis 1933 opnieuw is aangebroken, is De wereld van gisteren even openbarend als unheimisch. Voor de ander is de autobiografie een unieke geschiedenisles. En in beide gevallen werpen de Zweig-memoires een spannend licht op de dag van morgen, waarop – zo durf ik wel te voorspellen – de partijlogo’s nog altijd rozen, tomaten en vredesduiven bevatten en geen kaplaarzen, dolken en doodskoppen.