Spring naar de content

Het rekelschap van Eelke de Jong

Krap vijf jaar na zijn dood vormde hij weer het middelpunt van het Steenwijkse Schrijversfestival. ‘Ken je die van…?’ Zes makkers van weleer over het rekelschap van Eelke de Jong.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Ronald Hoeben

Een paar dagen voordat hij in Overijssel herdacht zal worden, openbaart de geest van Eelke de Jong zich op het stadskanaal van het Amsterdamse kabeltelevisienet. Vanwege het grote aantal zendgemachtigden dat op dit station zijn boodschap, idee of kunstzinnige uiting mag ontplooien is er voor de kanaalzwemmer weinig houvast. Nu eens wordt hij in ferme Turkse bewoordingen toegesproken, dan weer heeft een overigens zwijgende cameraman zich ruggelings op een bospaadje neergevleid en zijn er op het scherm enkel boomtoppen te bewonderen, maar dit keer lijkt er zowaar ‘iets aan de hand.’ Op het moment dat wij inschakelen, staat een enigszins opgewonden verslaggever bij een dichte deur. Naar aanleiding van het uitbrengen van zijn film JFK geeft Oliver Stone achter die dichte deur een persconferentie waarbij het reportageteam van Rabotnik TV niet welkom was. Plotseling zwaait de deur open. Vastberaden beent Oliver Stone de kamer uit en — ontsnappen is uitgesloten — het Rabotnik-beeld in. 

“Mister Stone,” roept de verslaggever. De regisseur maakt een pas op de plaats en wendt met een routineus gebaar zijn hoofd schuin in de richting van de microfoon, vastbesloten deze ene onvermijdelijke vraag snel en vooral afdoende van een antwoord te voorzien. 

„What do you think of the involvement of Willy Dobbe in the Kennedy assassination?’ 

Twee seconden lang is de blik van Stone op een plek op het plafond gefixeerd, dan zegt hij: „I’ve never heard of a Willy Dobber.” En maakt zich uit de voeten, maar er lijkt een kiem van intrige gelegd te zijn. 

Op weg naar Steenwijk dient Eelke zich andermaal aan. Terwijl we met te hoge snelheid grote haken door de uitgestorven polders beschrijven, herinnert een bord ons aan de maximaal toegestane snelheid van zeventig kilometer per uur. Waaraan Eelke ooit toevoegde: per persoon. 

Zowel de absurde vraag als de onvermoede kijk op het alledaagse zullen deze avond nog uitgebreid aan bod komen. Op grond van het feit dat Eelke de Jong een paar jaar in het nabije Giethoorn woonde, zou hij als plaatselijke bekendheid kunnen gelden, maar dan nog is dé opkomst voor het Vijfde — geheel aan hem gewijde — Steenwijkse Schrijversfestival ronduit indrukwekkend: er is in de Meenthe geen stoel onbezet. 

Abboneer op een lidmaadschap

Flinke korting op een digitaal jaarabonnement

Sluit nu voordelig een abonnement af en maak kennis met de journalistieke kracht van HP/De Tijd. (Op elk moment opzegbaar.)

Word abonnee

Om, zoals presentatrice Marjan Berk het verwoordt, Eelke de Jong voor het publiek tot leven te brengen, zijn een zestal ‘deelnemers’ geselecteerd: Herman Pieter de Boer, Rijk de Gooyer en Peter van Straaten die ooit dorpsgenoten van Eelke in Giethoorn waren, benevens een trio waarvoor de Haagse Post de link met Eelke vormde: Cherry Duyns, Betty van Garrel en K. Schippers. 

In een decor van rietschoven en manshoge rode potloden steekt de presentatrice zelf van wal met haar eigen herinnering aan De Jong, die blijkt te bestaan uit een interview dat hij in ’61 voor De Telegraaf met haar maakte en dat indertijd uitgelopen zou zijn op een mislukte versierpoging te Betondorp. „ …maar om nu met iedere journalist die een stukje over mij schreef op een matras in Betondorp te gaan liggen hopsen… nee, daarvoor vond ik mijzelf te fijn gebouwd.” 

Terwijl Herman Pieter de Boer de zaal mee krijgt in een plastische reconstructie van het moment waarop Eelke en zijn vrouw Conny Meslier van Amsterdam naar Giethoorn besloten te verhuizen, probeer ik mij Eelke voor de geest te halen zoals ik hem in 1967 ontmoette. Een lange man met een grote, gesoigneerde snor. Eelke was, net als het gros van de toenmalige Haagse Post-redacteuren, onberispelijk gekleed en hij deelde met zijn collega’s een passie voor snelle auto’s (voor de deur van het redactielokaal aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal stonden doorgaans een Alfa Romeo, een BMW, een Lancia en een Triumph dubbel geparkeerd), horloges, zonnebrillen en dure schoenen. Aanvankelijk verwarde ik al dat uiterlijk vertoon met rijkdom, maar toen ik voor de zoveelste keer een ‘cheque aan toonder’ voor Eelke geïnd had — een van de boodschappen die ik graag deed omdat ik dan in de BMW kon rijden in plaats van op de brommer — daagde het mij dat het misschien toch niet allemaal goud was wat er blonk. Ook was de sfeer ter redactie totaal anders dan je van een ogenschijnlijk stel patsers zou kunnen verwachten. 

Betty van Garrel duidt haar collega’s uit die tijd aan als ‘jongensmannen’, die van andere mannen verschilden doordat ze hoogstens in het geheim ernstig met hun vak bezig waren, maar verder al hun tijd leken te stoppen in de continuering van hun rol als rekel: „Eelke’s wapen in de strijd tegen de verveling was een buitengewoon goed ontwikkeld gevoel voor fantasie. Kort voordat ik voor de Haagse Post ging werken, had Eelke mij op een terrasje wijs gemaakt dat hij een hondenkennel op een Grieks eiland had, even later kwam ik hem op de redactie tegen. Die fantasie strekte zich ook uit over aardrijkskundige gebieden, waardoor hij bij terugkeer uit een stad als Zutphen placht rond te strooien dat hij net in Urk was geweest. Bevriende jongensmannen voorzagen hem dan ook van het epitheton ‘de immer liegende en bedriegende’. De buitenwereld mag hier een negatief commentaar op Eelke’s handel en wandel in vermoed hebben, voor de jongensmannen en de sympathisanten van de jongensmannen, zoals ik, drukte het veeleer een hoge graad van rekelschap uit. Bovendien waren de fantastische kanten van zijn persoonlijkheid een onuitputtelijke bron van vermaak voor zijn omgeving. Met veel gevoel voor ironie en zelfspot diste Eelke namelijk ook weer de gevolgen op van bijvoorbeeld zijn geheel nutteloze, topografische mystificaties.” 

Eelke de Jongs onbegrensde fantasie is een eigenschap die door alle deelnemers in verschillende toonaarden wordt bezongen. K. Schippers — Berk zal hem de hele avond als ‘Kaa-ha’ aan-spreken — legt uit hoe Eelke de vriendinnetjes van zijn dochters, op grond van de informatie die ze zelf ongemerkt verstrekten, deed geloven dat hij alles van hun ouders en huiselijke omstandigheden wist. „Die kinderen hadden het idee: die man weet álles, hoe kan die zo op de hoogte zijn? Maar ze hadden een geweldig uur gehad, waren ingeleid in de wereld van de fantasie.” 

Legendarisch zijn de momenten waarop Eelke volwassenen op het verkeerde been zette. Daags nadat Don, de zoon van Cherry Duyns, geboren was, informeerde Eelke al in een literair antiquariaat naar werk van Don Duyns uit zijn vroege periode. Niet lang daarna hadden Eelke en Armando, die toen chef nieuwsdienst van de Haagse Post was, een interview met een deskundige op het gebied van het Englandspiel. Betty van Garrel: „Midden in het verhaal van die man over dubbelrollen, vreselijke dood en dramatiek zegt Eelke ineens: ‘Zegt in dit verband de naam Don Duyns u iets?’ Cherry Duyns: „Armando kon hem wel wurgen op dat moment, maar hij explodeerde bijna van een verschrikkelijke lach die in hem opwelde.” 

Alle ‘deelnemers’ koesteren een eigen Eelke de Jong, zo lijkt het. Herman Pieter de Boer roemt hem als ‘dummiekoning’ vanwege het grote aantal dummies voor boeken, waarvoor Eelke op grond van een pakkende flaptekst een voorschot toucheerde. 

Rijk de Gooyer weidt uit over de al vermelde snelheidslimiet per persoon, de oude Rovers waarin Eelke zich verplaatste toen ze samen de belevenissen van Koos Tak in een feuilleton vastlegden en de Cadillac uit ’48, een lijkwagen die Eelke van een Amersfoortse begrafenisondernemer had gekocht omdat er vijftig procent kans was dat zijn vader indertijd met het benzine verslindende vehikel ter aarde besteld was. En dan was er nog de zuinigheidsrally van Renault, waarbij de zojuist aan staar geopereerde De Gooyer door Eelke tot kaartlezer gebombardeerd was. 

Peter van Straaten weet te melden dat Eelke elke vrouw ervan verdacht geen onderbroek te dragen. „We gingen eens samen naar de drankwinkel voor een flesje wijn. Zegt Eelke: die vrouw die daar werkt heeft geen broek aan. In de winkel wijst hij een wijnfles op een hoge plank aan en zodra die vrouw op de ladder staat om de fles te kunnen pakken, zegt-ie: zie je wel! Ik vond het vervelend om te bukken en te kijken, maar ik heb het toch gedaan. Ik wendde voor dat mijn schoenveter los zat en ik keek omhoog, maar ze had een keurige wollen broek aan.” 

De Gooyer: „Dan had-ie je toch te pakken, hè?” 

Duyns: „Ik kende dat soort verhalen van Eelke wel, maar het rare is dat ik hem zo eigenlijk weinig heb meegemaakt.” 

De Gooyer: „Ach, hij suggereerde het, het was een spel.” 

Berk: „Het was ook niet ranzig.” 

De Gooyer, spottend: „Nééé, als hij het deed was het niet ranzig, nee. Het was gereformeerd, je hebt gereformeerd ranzig en je hebt katholiek ranzig.” 

K. Schippers memoreert een van Eelkes laatste journalistieke ondernemingen eer hij zich geheel op de fictie toelegde. Tijdens een reportage getiteld Het avondrood van de Nederlandse adel werpt Eelke onderweg de vraag op of Nat King Cole een olifant zou kunnen pijpen. Na een dementerende baron en een achterlijke graaf bezocht te hebben, vervoegt het tweetal zich voor een buitengewone opdracht bij een komisch acteur die een in de Haagse Post geadverteerde reis naar het Verre Oosten zal gaan maken. Het interview dient deze onderneming redactioneel te ondersteunen, maar wanneer Eelke zijn voorwereldlijke bandrecorder in werking heeft gesteld, drijft hij de acteur tot wanhoop door eerst heel lang te zwijgen in plaats van een vraag te stellen om hem daarna voor te houden: „Is niet het hele leven eigenlijk een reis?” 

Eind jaren zestig raakte Eelke uitgekeken op de journalistiek. Hij had — in zijn eigen woorden — te veel fantasie om er niets mee te doen. 

Schippers: „Toen hij schaapherder werd, vertelde hij me dat hij dat deed omdat het hem de gelegenheid zou geven om te kunnen schrijven. Ik vroeg hoe hij dat dan deed. Hij vertelde dat hij, wanneer hij met de schapen op de hei was aangeland, als een blinde over de hei liep met een bandrecorder waar hij iets in kon spreken zodra het hem inviel. Wat stond er dan op die band, vroeg ik. Ach, zei Eelke, als ik heel eerlijk ben eigenlijk alleen het geblaat van die schapen.” 

Na de pauze, waarin het publiek de mogelijkheid heeft boeken van de aanwezige auteurs aan te schaffen en te laten signeren, speelt Rijk een onlangs gevonden bandje af waarop Eelke een vrouw interviewt over een kalfje. Ze ratelt maar door over het beest dat ze Anneliesje noemde tot het ‘natuurlijk te groot werd’ en het Annelies ging heten. De monoloog wordt gevoed door een sporadisch ‘jaaa ja’ of ‘o ja?’ van de interviewer. 

Voor lezers van Het Boek van Kantelbeen (De Jong, 1979), waarin de hoofdpersoon zich in alle bochten wringt om maar niet met het schrijven te hoeven beginnen en van de op verschillende manieren gebundelde belevenissen van courantier Koos Tak (De Jong & De Gooyer, 1983 en later) valt heel wat te herkennen in de tragikomische verhalen die over Eelke de Jong te berde gebracht Worden. 

Duyns: „Reportages waren soms uit lucht opgetrokken. Ooit werkten we samen aan een omslagverhaal. Het was diep in de nacht en we dreigden het slachtoffer te worden van onze zeer matige research. Eelke peinsde achter een sigaret en bedacht een oplossing voor onze geestelijke nood. Hij stelde voor drie zegslieden te introduceren: een professor die naamloos wenste te blijven, voorts de heren Theo Toeval en Piet Plotseling. En ‘s morgens vroeg waren wij gereed met een weliswaar niet geheel te verantwoorden, maar in ieder geval buitengewoon leesbaar artikel.

“Ook was er op de krant altijd een chronische geldbehoefte. Eelke bedacht dan een plan en zei: wat dacht je ervan als we zes grote verhalen gaan schrijven over spionage in Nederland en we verkopen dat aan een grote uitgever? Levert dat wat op, vraag ik. Duizenden guldens, daar was hij van overtuigd. Tot mijn verbazing heeft Eelke al snel een afspraak met een hoge functionaris van een grote uitgeverij, terwijl we het er samen nog nauwelijks over gehad hadden. Maar Eelke stak een sigaretje op, begon te vertellen en die man raakte danig geïnteresseerd. Hij gaf ons waarachtig de opdracht om zes grote verhalen te schrijven. Toen informeerde Eelke of het mogelijk was een voorschotje te krijgen, maar dat was het enige waar die man niet in stonk. Later, in het café, zakte Eelke peinzend weg achter een biertje, want hij wist dat het allemaal tot niks zou leiden, maar we hadden een gezellige middag gehad, die directeur wel een uur lang beziggehouden. Later is het wel gelukt om bij een uitgeverij een voorschot te krijgen op een sleutelroman die ze graag wilden hebben.” 

Schippers: „Ik had het eens met Eelke over een dichter wiens hele oeuvre tot één ingrijpende jeugdervaring te herleiden was. Hij vroeg zich af of we voor hem ook niet iets dergelijks zouden kunnen verzinnen, zodat het aan de boeken die hij tot dan toe geschreven had een broodnodig geheim zou toevoegen. Nu bleven het maar losse schetsen. Hij was toen bezig met een verhaal waarin de held een schrijver was die zijn werk goed had voorbereid en een mooie kamer had gehuurd. Het moest een boek worden over het uitstel, over het hachelijke van elk streven. Wat Eelke meemaakte, kon tegelijkertijd een verhaal zijn waar hij over schreef, hij viel er constant mee samen. 

„Wat mij van hem ontroerde, was de te grote twijfel die hij had over zijn eigen werk. Hij vertelde dat hij een manuscript had.ingeleverd. Dat was dan gelezen op de uitgeverij en vervolgens zei men dan tegen hem: wat vind je d’r zelf van? Ik heb de indruk dat hij dat bij alles wat hij schreef aan zichzelf vroeg. Ik denk dat hij iets te kritisch is geweest over wat hij zelf schreef, dat dat een iets grotere produktie in de weg heeft gestaan. Maar zijn tijd komt nog, daar ben ik van overtuigd. Want zijn werk is niet gedateerd.”

Het niet-muzikale deel van het festival loopt ten einde. Aansluitend kan er gedanst worden in de foyer, een mogelijkheid waarvan schaars gebruik gemaakt wordt. Boven de muziek uit wisselen vrienden, kennissen en oud-collega’s nog wat herinneringen uit alvorens de nachtelijke polder in te rijden. 

„Een rare avond,” concludeert Conny Meslier, Eelkes vrouw, „een leuke, rare avond.”