Spring naar de content

Soulmates

Mart Visser (1968) is couturier. Hij groeide op in het Noord-Brabantse Sleeuwijk. door Matt Dings,

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

In het dorp van zijn jeugd, Sleeuwijk, een stil forensenplaatsje aan de Merwede in de buurt van Gorinchem, viel Mart Visser nogal uit de toon. In zijn beleving zaten alle jongens op voetbal en alle meisjes bij het plaatselijke majorettenkorps. Maar hij was druk met zijn poppen, waaronder een lange rij barbies, die hij voortdurend van nieuwe, zelfgemaakte couture voorzag. Met behulp van kartonnen dozen maakte hij zwart-witte etalages waarin hij de poppen zijn nieuwe collecties liet showen.

Rond zijn twaalfde wist hij als restant van een uitgebrande textielzaak een etalagepop zonder armen te bemachtigen. Op die pop drapeerde hij lappen die hij vond en kreeg. Ook verknipte hij oude jurken van zijn moeder en een afgedankt pak van zijn vader. Hij niette en naaide allerlei stoffen aan elkaar en zo ontstonden er allerlei creaties op die pop in een hoek van zijn kamer.

Behalve door stoffen was hij ook gefascineerd door kleuren en door etalages. Als peuter stapelde hij lege Brintapakken en melkkartonnen op elkaar tot ze een mooie uitstalling vormden. Gekleurd stoepkrijt maakte hij met een stamper fijn en het poeder verdeelde hij over kleine kurkpotjes die hij op kleur rangschikte: van wit via crème naar café-au-lait, vandaar naar bruin, naar rood, naar paars, naar blauw, en dan verder naar groen. Ton sur ton – zo werkt hij nog steeds, het is zowel aan zijn stoffenkasten als aan zijn collecties af te lezen. Het is behoefte aan ordening, denkt hij, zoeken naar balans, ritme en connecties.

Hij heeft het niet zomaar van zijn ouders. Zijn vader verdiende zijn brood in de weg- en waterbouw, aanvankelijk als employé, later als zelfstandig ondernemer. Zijn moeder werkte tot haar trouwen als secretaresse en werd later Tweede Kamerlid voor het CDA. Wel werden de drie zonen op het kunstzinnige vlak gestimuleerd. Er ging bijna geen zondag voorbij of het gezin ging naar een tentoonstelling of andere culturele bestemming. Op vakantie combineerden ze het strand en de kabelbaan met een museum, een oude burcht of een ruïne.


Als op Koninginnedag iedereen verkleed op de fiets ging, fietste Mart met een oud schort van zijn moeder aan en een grote hoed van zijn oma op door het dorp. En als op een schoolfeest iedereen Meatloaf of Kiss nadeed, dan trad hij voor de twaalfhonderd aanwezigen op als Shirley Bassey, compleet met pruik en glamourjurk.

Het maakte hem niet populair bij de jongens, zodat hij nogal eens klappen kreeg. De meisjes daarentegen liepen met hem weg. Dat zette weer kwade ogen als een meisje met wie de halve klas verkering wilde lekker met Mart Visser in het park een sigaretje zat te roken of danste op een discofeestje in een garage.

Hij bleek al vroeg gay te zijn, maar hield dat lang voor zich. Zijn eerste seksuele ervaringen had hij met meisjes, op zijn dertiende. “Zo euforisch als de jongens daar altijd over waren, was ik niet. Ik dacht: is dat het nou helemaal? Tot het een keer gebeurde met een jongen en ik begreep wat ze bedoelden.”

Van de havo ging hij via de mavo naar de leao, want hij werd van elke school afgestuurd. Hij gelooft dat hij vaker in de hal en op de gang verbleef dan in het klaslokaal.

Als puber was hij buitengewoon recalcitrant. Het was een periode van brutaliteit, joints, rotzooi trappen, weglopen, straffen, en een met strijkijzer in model gebrachte hanekam.

Tot hij uiteindelijk op de leao terechtkwam, een kleine school die erg op de praktijk gericht was. Hij kreeg er wel zes uur gym – wat hij als sportief type zalig vond -, veel handenarbeid, en les in nuttige zaken als typen en boekhouden. “Ik kon er wat dóen in plaats van boven die stomme studieboeken te zitten. Ik had geen rust om te studeren.”


Hij rondde die school af en ging op zijn zeventiende naar een mode- en kledingopleiding in Dordrecht. Daar had hij het erg naar zijn zin, niet alleen omdat hij zich nu volop aan zijn passie kon wijden, maar ook omdat hij zich voor het eerst omringd voelde door soulmates, extravagante types die naar school kwamen met de heftigste make-up en in theatrale gewaden. Zelf kon hij er ook wat van – hij herinnert zich bijvoorbeeld een outfit bestaande uit een breedgeschouderde tot de grond reikende zwarte jas, een soort paardrijbroek, zwarte laklaarzen, kettingen, zwarte ogen en een hanekam. “Een partij spoken dat we waren! We konden zo het theater in.”

Prettig was ook dat er wel meer gays op de opleiding zaten. In het weekend ging hij naar Gay Palace, een van de eerste grote homodancings in Rotterdam, niet zozeer om iemand op te duiken maar vooral omdat hij het een belevenis vond onder mensen te zijn die zich ook ‘zo’ voelden. Verder verdiende hij wat bij als stylist voor modefotografen en door hoeden te maken en te verkopen. Onderweg in het boemeltje van Dordrecht naar Sleeuwijk knipte hij patronen zodat hij thuis nog even een hoed in elkaar kon stikken.

Na drie jaar verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij de modeacademie Montaigne ging volgen. Zowel op de opleiding als in de stad voelde hij zich helemaal op zijn plaats. Hij knipte zijn haar kort, stopte met roken, raakte geen joint meer aan en wierp zich op de modestudie. Daarnaast dook hij verwoed in het uitgaansleven. Op de academie staken ze een paar bloedmooie, boomlange meiden in jurken met gapende decolletés en dito splitten, just tits and asses, en zo kwamen ze gratis de Roxy en de iT binnen. Hij ging ook weleens als drag naar de iT. Kwam in undergroundtenten. Trad op in de Roxy en stond als witgepoederd standbeeld op een verhoging beeldig te wezen. “Ik heb wel gelééfd hoor, die vier jaar.”


Het feesten maakte plaats voor drama toen hij in 1991 stage ging lopen in New York. Hij kreeg een relatie met Steve, een man van 42 die onhandelbaar bleek en naar depressiviteit neigde. Om hen heen ging ‘iedereen’ dood aan aids.

Mapplethorpe, Keith Haring, collega’s, kennissen. Het werd één neerwaartse spiraal die hem maar ongelukkig maakte. Na een jaar brak hij met Steve en New York.

“In dat jaar ben ik volwassen geworden,” zegt Mart Visser. “Ik ben als Man teruggekomen in Amsterdam.”

Eind dat jaar presenteerde hij zijn allereerste collectie samen met Frank Govers en Frans Molenaar.