Spring naar de content

Rum-cola in Port-au-Prince

Cor Boonstra (1938), voormalig topman van Philips, is tegenwoordig bestuursvoorzitter en grootaandeelhouder van Koop Holding. Hij groeide op in Leeuwarden. door Matt Dings, foto Herman Wouters

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Op de bodem van zijn geheugen bevinden zich beelden en geluiden uit de Tweede Wereldoorlog. Pelotons Duitse soldaten die opmarcheerden naar een kazerne die vlak bij zijn ouderlijk huis lag. Het joodse huisgenootje dat Rachel heette maar beslist Alie moest worden genoemd. De avonden rond een kaarsje vanwege de verduistering, waarop ze liedjes zongen tegen de drukkende sfeer in. Die zonnige vakantiedag dat ze door Drenthe fietsten en een luchtgevecht uitbrak en Duitsers in auto’s voorbijkwamen om een parachutist te zoeken. En het vertrek van zijn vader, die in 1944 moest onderduiken omdat bekend was geworden dat die zich bezighield met ondergrondse zaken. Je moest altijd verschrikkelijk oppassen – die spanning proefde hij als kind duidelijk.

De bevrijding staat hem nog goed bij. Op de dag dat de Duitsers wegtrokken via de Groningerstraatweg, stond plotseling vader Boonstra weer voor de deur, in een blauwe overall en met een stengun in de hand. De Canadezen kwamen Leeuwarden binnen en sloegen hun tenten op in parken. Als jongetje van zeven deed hij zijn best om ook een geel pakje Wrigley-kauwgum of wat chocola te bemachtigen, en overal op straat hing een ongelooflijk feestelijke sfeer.

Thuis hadden ze een kruidenierswinkel annex melkhandel. Vader Boonstra was van oorsprong machinist op de grote vaart. Die baan raakte hij kwijt door de crisis van de jaren dertig, waarna hij tijdelijk werk vond bij de aanleg van de Afsluitdijk. De ouders trouwden toen en kregen een dochter. Toen de Afsluitdijk klaar was, was er opnieuw geen werk. Vader, een draufgänger, probeerde wat te verdienen door langs de deuren te gaan met vis die hij ‘s nachts ving.


Op een dag kregen ze de kans een winkeltje te huren in Leeuwarden. Daar begonnen ze een kruidenierszaak. Moeder, dochter uit een middenstandsgezin, stond in de zaak en vader ging met een handkar door Leeuwarden om te proberen hier en daar een liter melk te verkopen. De grootouders gaven hun huis op en kwamen op een kamer inwonen omdat ze dan f1,50 aan huur konden bijdragen. Dat gebaar ontroert Cor Boonstra nog steeds, zegt hij. “Ik heb ook bewondering voor het doorzettingsvermogen van mijn ouders, die moeilijke tijden hebben beleefd. Hun vechtlust werd beloond, want op den duur gingen de zaken lopen.”

Zijn ouders, die allebei uit Harlingen kwamen, waren nogal links. In hun jonge tijd liepen ze van Harlingen naar de Veluwe om daar de partijdagen van de SDAP mee te maken, strijdliederen te zingen en te slapen in een tent. In Leeuwarden ging moeder Boonstra elke dinsdagavond naar het socialistische zangkoor De Dageraad. Vader vertaalde de klassenstrijd als een gevecht tussen het grootwinkelbedrijf en de kleine zelfstandigen, die elkaar naar zijn mening de hand moesten reiken om niet doodgedrukt te worden door de grootgrutters. Hij wist de chaotische melkhandel te stroomlijnen en te saneren en de melkboeren ook een pensioen te bezorgen. Zo werd hij geleidelijk steeds meer een organisator; in zijn eigen nering werd hij bijgestaan door een paar knechten en ‘s ochtends vóór school door zoon Cor.

Die school vond diezelfde Cor Boonstra ‘boring like hell’, alleen maar nuttig als opstapje naar de zeevaartschool – want op de zilte baren, daar lagen zijn dromen. Het perspectief op die opleiding verdween echter toen zijn ogen niet goed genoeg bleken. Twee jaar lang voerde hij op de hbs niets meer uit en was hij buitengewoon dwars en onhandelbaar. Zijn belangstelling ging alleen nog uit naar wedstrijdzwemmen en – bij voorkeur oudere – meisjes.


Meteen na zijn zestiende verjaardag monsterde hij met instemming van zijn ouders aan bij de KNSM op het vrachtschip Hera, dat naar de Cariben voer. Hij begon in de allerlaagste rang in de civiele dienst en werd belast met zaken als poetsen en afwassen. Aan boord had hij het niet gemakkelijk als netjes opgevoede hbs-jongen van zestien tussen een boel ruwe klanten. Hij kreeg van tijd tot tijd klappen en moest leren terugvechten.

De reis duurde veertien maanden en voerde van Amsterdam via Antwerpen naar Paramaribo, en vandaar via alle Caribische eilanden naar de Verenigde Staten. Hij vond het fascinerend. “‘s Avonds aanvaren op La Guaira in Venezuela met al die lichten – als ik eraan denk, ruik ik nu nog de olielucht van de haven. Het kroos in het water, dagen voordat je een eiland nadert. Stormen. Op de kont van het schip staan, kijken naar die enorme golven, voelen hoe het schip daarin wegzakt, turen naar het kielzog en je dan verschrikkelijk nietig weten. Maar ook janken in je kooi uit eenzaamheid.”

Of meegesleept worden door oudere maten het nachtleven in, dat soms gevaarlijk was, zodat hij eens een messteek opliep; in Port-au-Prince was dat. Samen kochten ze een flesje rum en een paar cola’s en daar zaten ze de hele avond op en keken naar de dames. Bij dat kijken hield hij het maar, want zijn vader had hem heel expliciet voorgehouden wat hij moest doen en laten en had hem doodsbenauwd gemaakt voor enge ziektes.

En toen stond hij, nog geen zestieneneenhalf jaar jong, voor de eerste keer op Times Square in New York. Hij was voor een dubbeltje met de ondergrondse naar het centrum gereisd en had nog net genoeg geld voor een cola. Een Lucky Strike-reclame waar rook uit kwam! De klanken van live jazz die uit een bar stroomden en hem voorgoed betoverden. Het duizelde hem van emotie.


Wie gaat varen, zo had vader hem gewaarschuwd, gaat eraan onderdoor óf komt sterker dan ooit terug. “Doe me een genoegen en kies voor het laatste.” Toen Cor Boonstra na een tweede trip van tien maanden definitief voor de wal koos, had hij het idee dat hij een heel eind voorliep op zijn leeftijdgenoten en dat het varen een training was geweest die zijn persoonlijkheid had gevormd.

Hij begon als junior-vertegenwoordiger bij Van den Bergh & Jurgens en verkocht margarine en vleeswaren aan Friese winkeliers. Hij merkte dat hij het vermogen had mensen te beïnvloeden en dat hij er genoegen in had verkoopwedstrijden te winnen. Zijn moeder vroeg hem indertijd eens welke positie hij ooit hoopte te bereiken. Hoofdvertegenwoordiger, antwoordde Cor Boonstra, want die verdienden wel elfduizend gulden per jaar. “Jongen,” zei zijn moeder, “ik zou maar niet te hoog grijpen.”

Onderwerpen