Spring naar de content

Lak aan de buitenwereld

Zijn pensioen nadert, en sommige jonge honden ruiken bloed. Maar ‘die lange’ laat zich niet aan de kant zetten. De komende weken is Mart Smeets weer dé anchorman van de Tour de France. Wie hem moet opvolgen? Niemand toch zeker. door Frans van Deijl

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

Als Mart Smeets in een talkshow op tv wordt geïnterviewd, teneinde een nieuw boek of een documentaire aan te prijzen, gaat het eerst even flink mis. Hoe onschuldig of open de vraag ook is, hoe aardig of charmant de host die hem stelt, steevast volgt er een snauw, een vernietigende blik of een nietszeggend antwoord. Alsof Smeets schrikt van zichzelf, komt hij meteen met een goedmaker, desnoods meerdere, waarna het gesprek in kalmer vaarwater terechtkomt.

Waarom de ervaren televisieman dit gedrag vertoont, is zelfs intimi een raadsel. De een meent dat Mart ten diepste een verlegen man is, die zich geen raad weet met al die aandacht. Volgens de ander is het een bewijs van zijn bescheidenheid: hoe mooi het boek of de documentaire ook is, het staat voor Smeets in geen verhouding tot de prestaties die de hoofdpersonen, in casu de topsporters, leveren. Of is het de onzekerheid die sportjournalisten aankleeft, omdat zij van oudsher nooit serieus worden genomen door hun collega’s?

Achter het bokkige gedrag gaat in elk geval geen arrogantie schuil, geen verwaandheid. Tenminste, niet zoveel als zijn vijanden – die heeft hij ook – hem toedichten. Mart Smeets is zelfverzekerd, dat is iets anders. Hij weet dat maar weinigen rond de Tour-karavaan zo goed geïnformeerd zijn als hij, dat de camera onder alle omstandigheden zijn vriend is. Smeets beseft dat hij na het krijgen van de zogeheten Oeuvreprijs 2008 een plaatsje heeft veroverd in de vaderlandse televisiegeschiedenis en misschien wel in het rijtje met Mies Bouwman, Willem Duys, Sonja Barend en Linda de Mol. Voeg daarbij een eigenschap die met het ouder worden alleen maar sterker wordt, namelijk lak hebben aan de buitenwereld, en er ontstaat het beeld van een eigengereide, markante, gehate, geliefde en in elk geval kleurrijke persoonlijkheid.


Wat lange tijd ondenkbaar leek, overkomt tegenwoordig ook een Mart Smeets: hij wordt geïmiteerd, in de maling genomen. Laatst nog door Nico Dijkshoorn, die een gedichtje maakte over Smeets’ kenmerkende, ronkende spreektaal (“Mag ik dat zo zeggen? Ja, dat mag ik zo zeggen”). Dijkshoorn las het voor in De Wereld Draait Door, op slechts enkele meters afstand van het lijdend voorwerp zelf, dat er zichtbaar de smoor in had en op het punt leek Dijkshoorn, dat blije kind, een stomp op de neus te geven.

Pas echt bont maakte een andere guit van ‘t Gooi het, Giel Beelen, die het bestond Smeets in zijn radioprogramma in alle vroegte uit bed te bellen met vragen over wie er naast hem lag, en wat de plannen waren voor die dag. Het Smeetsje-pesten werd een terugkerend onderdeel en liep allengs uit op Smeetsje-bashen.

Nu is het met deugnieten als Beelen en Dijkshoorn zo dat ze nog meer belletje gaan trekken als ze merken dat hun doelwit er niet zo goed tegen kan. Zoals Smeets dus, die van zo’n versje of van de streken van die Giel simpelweg de humor niet inziet en ook niet kan doen alsof. Smeets zal het nooit zo hard in de openbaarheid zeggen, maar hij vindt Dijkshoorn en Beelen maar miezerige mannetjes die eigenlijk gewoon stinkend jaloers op hem zijn. Per slot van rekening heeft hij ook, als hij zou willen, alle vrouwen aan z’n kont hangen, en zij niet.

Het komt wellicht hoogdravend over, maar Smeets ziet in de pesterijtjes ook een symptoom van de verloedering die hij alom in de maatschappij ziet en waarover hij zich in kleine kring grote zorgen kan maken. Omdat hij geen rijbewijs heeft, is hij aangewezen op het openbaar vervoer. Als je dan een bekende kop hebt en ook nog bijna twee meter lang bent, dan val je op en ben je, vaker en sneller dan je lief is, onderwerp van scheldpartijen en andere onwelvoeglijkheden. Respect is een waarde die hij koestert. Het mag tegenwoordig dan een modekreet zijn, maar Smeets heeft het nu eenmaal van huis uit mee gekregen. Bewonderen mag, moet zelfs als daartoe aanleiding is. Kritisch zijn is eveneens gewenst, maar nooit met de bedoeling om af te breken, om af te zeiken.


Mart Smeets leeft voor de sport, voor wedstrijden en toernooien, waarvan de Ronde van Frankrijk het jaarlijkse hoogtepunt vormt. Met zijn vrouw Karen achter het stuur laat hij zich in het voetspoor van de Tour-karavaan door Frankrijk rijden. Onderweg bereidt hij zich voor op zijn dagelijkse talkshow, De Avondetappe, maar het verloop van de etappes houdt hij nauwgezet bij. Via radio en televisie. De vraag die zich opdringt, is of Smeets ook liever naar de Vlaamse zender VRT kijkt en naar de Vlaamse commentatoren luistert, met hun gave Nederlands, hun humor en beschrijvende vermogen, hun kunst van het volpraten van de tijd met schier nutteloze informatie. Als dat al het geval zou zijn, dan zal hij het niet toegeven, want Maarten Ducrot en Herbert Dijkstra, die op de Nederlandse televisie verslag doen, zijn z’n opvolgers en die bekritiseer je niet openlijk. Ze doen het niet slecht, maar hun stemmen zijn te vlak, te kil. Hun opwinding is zuinig, en als het al eens zover komt, ontaardt het bijna meteen in hysterie. Televisiekanonnen van naam menen dat deze jongens nog mijlen verwijderd zijn van het Smeets-niveau. Dus zal de ware wielerliefhebber deze zomer weer afstemmen op ‘de Belg’.

Wat is er dan speciaal aan Mart Smeets dat hij zo node wordt gemist in de dagelijkse Tour-verslaggeving? Misschien is het antwoord niet zo ingewikkeld: Smeets is gewoon zichzelf, ook voor de camera en achter de microfoon. Hij wordt niet bezocht door zenuwen, door twijfel of onzekerheid over eventueel ontbrekende informatie over renners of gebeurtenissen. In een uitzending gedraagt Smeets zich niet anders dan wanneer je ‘m tegenover je treft in de treincoupé. Hij is geen acteur die de rol van televisiepresentator spéélt, zoals we deze dagen zo pijnlijk zien bij dat meisje van De Zomer Draait Door, of waarvan ook Paul Rosenmöller nu en dan getuigt in zijn IKON-programma’s.


Smeets begint een gesprek door gasten en toehoorders op hun gemak te stellen. Ongetwijfeld heeft hij een riedeltje in gedachten, maar vaak improviseert hij. Dan hakkelt hij een beetje, kraamt hij onzin uit of bedient hij zich van het soort opgewonden spreektaal waar Nico Dijkshoorn dan weer om moet lachen. Maar dat lichtelijk onbeholpene hoort erbij. Smeets is geen man van de autocue, dat vermaledijde stiekeme schermpje waarop de presentatietekst, onzichtbaar voor de kijkers thuis, door de presentator kan worden afgelezen. Hij begint ergens, stelt voor en maakt sfeer, een beetje zoals een gelukkige leraar dat kan doen in een les. Daarna volgen de interviews, waarin Smeets zelf vaak dominant aanwezig is, opinies te berde brengt en ook weleens vergeet vragen te stellen. Hij heeft geen kaartjes met daarop de vragen die door een bureauredacteur zijn bedacht en uitgeschreven. Hooguit bedient hij zich van kattenbelletjes van of voor de regisseur of de schakeltechnicus. Maar als de geïnterviewde eenmaal aan het woord is, luistert hij, en scherp. Smeets luistert, en dan lokken antwoorden als vanzelf nieuwe vragen uit, en dan slaan hij en zijn gesprekspartner een richting in met als doel het raken van een kern, een essentie.

Is het zo bijzonder dat een televisiepresentator goed luistert? Ja, want er lopen in Hilversum te veel jonge, ambitieuze typjes rond die te druk bezig zijn om een nieuwe Mart te worden, een nieuwe Matthijs, of die Martin Simek willen opvolgen. Als hun haar maar goed zit, en de rest horen ze al niet meer, volgende vraag. Hanneke Groenteman, die nu als een veredelde praktijkdocente bij de VARA is aangesteld, zou het haar televisiepupillen zo kunnen vertellen: je moet vooral goed luisteren, wat veronderstelt dat je nieuwsgierig bent, dat je graag wil weten hoe iets zit. Hopelijk vertelt ze erbij dat je nieuwsgierigheid niet kunt faken. Het moet in je zitten, een innerlijke noodzaak zijn. Nieuwsgierigheid duidt op betrokkenheid, op hartstochtelijke gevoelens.


Smeets’ betrokkenheid duurt al meer dan dertig jaar, en stoelt op liefde, bewondering voor de sport en de sporter die zijn leven in dienst stelt van een uitzonderlijke inspanning of krachtmeting waar wij, gewone stervelingen, plezier aan ontlenen. Prestaties die ons de schoonheid tonen van lichaam en geest, van de natuur, van de schepping voor mijn part.

Smeets’ nieuwsgierigheid is tevens zijn beperking, want zijn vragen zijn vaak van zichzelf groot en dus onbeantwoordbaar. Waarom demarreerde Pietje zo ver voor de finish? Tsja, Pietje, toch al geen prater, deed maar wat, en de ene keer hou je het vol en win je, en soms dus niet. Er is niet meer van te zeggen, en zeker niet als je net van je fiets bent gestapt na een etappe van tweehonderd kilometer. Dus worden de antwoorden soms gesouffleerd, beetje bij beetje aangereikt, en de ene keer wat gelukkiger dan de andere, en dan lijkt het alsof Smeets de hele tijd aan het woord is of een dominante vent is. Maar op die momenten probeert de televisieman een gesprek te redden.

Is Mart Smeets een dweper? Hij zou zich blind en doof houden voor doping, zowel bij het schaatsen als bij het wielrennen. In zijn zojuist verschenen boek, Het laatste geel, interviewt Smeets de 29 nog levende Nederlandse renners uit de Ronde van 1989, waaraan het grootste aantal landgenoten uit de Tour-historie deelnam en waarin Erik Breukink de laatste Nederlander zou blijken die zich in het geel mocht hijsen. Aan alle 29 stelt Smeets de vraag of zij tijdens die Ronde het toen bekende dopingmiddel epo hebben gebruikt. Daarvan zijn er drie bereid dat onomwonden toe te geven, onder wie Steven Rooks.


Deze toch wat magere opbrengst aan openhartigheid zal Smeets sterken in enkele van zijn opvattingen: dat renners zelfs twintig jaar na dato niet te koop lopen met hun gebruik van doping; dat renners en hun begeleiders zich meesters betonen in het uitwissen dan wel wegmoffelen van sporen; dat sportjournalisten vermoedens kunnen hebben maar moeilijk in staat zijn bewijzen te vinden – want wat moet een journalist als hij een renner aan het infuus ziet liggen: vragen wat erin zit, vragen of het plastic zakje mee mag voor onderzoek? Uitgesloten. Dat vandaag een middel is toegestaan, maar morgen alweer verboden, en omgekeerd.

Smeets praat doping niet goed, en hij betreurt dat het zo gaat. Maar een andere realiteit is dat doping van alle tijden is en niet meer uit te bannen. Intussen is het verweven met topsport, of het nou om wielrennen, schaatsen of hardlopen gaat – denk aan de 100 meter sprint in Seoel met Ben Johnson en Carl Lewis, waar uiteindelijk zeven van de acht gestarte lopers later toegaven doping te hebben gebruikt. Iedereen bedient zich ervan, of heeft dat gedaan. Zelfs Joop Zoetemelk, tot drie keer toe, en Eddy Merckx. Maar maakt dat hun prestaties met terugwerkende kracht minder heroïsch, minder tot de verbeelding sprekend? Niet voor Smeets, en hij staat daarin niet alleen.

Collega’s voor wie doping een halszaak wordt of een onoverkomelijkheid, moeten in zijn ogen iets anders gaan doen of de omroep waarvoor ze werken vragen het voorbeeld te volgen van de Duitse ZDF en de Tour niet meer uitzenden. Maar de ZDF staat alleen met zijn protestactie, en zal vroeg of later op zijn schreden terugkeren.


Is het ook interessant voor de neutrale kijker? Nee, die zal het worst wezen en zich op het standpunt stellen dat zolang een renner wordt gecontroleerd en niet gesnapt, hij dus niet heeft gebruikt. Mart Smeets mag gaarne verwijzen naar onze eigen rechtspraak waarin geldt dat je onschuldig bent, tot het tegendeel is bewezen. Wat een renner in het geniep zijn eigen lichaam allemaal aandoet, is toch vooral zijn eigen zaak.

43 boeken heeft Mart Smeets tot nu toe geschreven. Sportboeken, waarvan negen over de Ronde van Frankrijk. In totaal zijn er bijna een miljoen exemplaren van verkocht. Het zijn de verhalen die de televisie nooit bereiken, en die sport een hart geven, een gezicht. Een groot stilist is Smeets niet. Zijn boeken moeten het hebben van de anekdotes, vaak heel sappige en bijzondere. Maar bij uitgeverij Nieuw Amsterdam, waar hij sinds 2005 zit, zijn ze wat blij met hem, want de naam Smeets staat garant voor goede verkopen.

Opvallend aan die 43 boeken is dat een groot deel de laatste jaren en in betrekkelijk korte tijd is geproduceerd. Het illustreert een ongekende werklust en schrijfbehoefte van de auteur, maar het werpt ook de vraag op of hij zich niet te veel laat opjagen door een uitgever of door een marketeer, om nog even voor de start van de Ronde van Frankrijk te zorgen dat er een nieuwe Smeets in de winkel ligt.

Welnu, Mart Smeets laat zich zeker opjagen, maar dan toch vooral door zichzelf. 62 jaar is hij, in de herfst van zijn werkzame leven aanbeland, en ervan overtuigd dat er nog zo veel te doen valt. Zo voelt hij het, en niet omdat het moet van een baas of vanwege een dure vrouw, maar omdat hij er plezier aan beleeft, omdat het zin geeft aan zijn leven. Dus behalve het schrijven van boeken en columns, onder andere in Trouw, en de televisie, is er het radiomaken – in zijn programma For the Record draait hij samen met Leo Blokhuis zijn favoriete muziek. En misschien is er nog een toetje te halen bij de Tour, want onder adepten van Mart Smeets klinkt de roep om zijn terugkeer naar de dagelijkse verslaggeving. Hij hoeft niet meteen Ducrot en Dijkstra te vervangen, maar men zou al tevreden zijn als Smeets de interviewtjes aan de finish doet of de voor- en nabeschouwingen van etappes voor zijn rekening neemt. En zij koesteren nog een droom: dat de NOS en de VRT eens alle bureaucratische hindernissen omzeilen en regelen dat Smeets én zijn Vlaamse collega’s gezamenlijk alle etappes van de Ronde van Frankrijk verslaan. Desnoods eenmalig. Het zou in 2012 kunnen, bij wijze van afscheidscadeau, als Smeets de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en uitgerekend dan zijn veertigste Ronde beleeft. Het zal niet lukken, want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, maar niettemin is achter de schermen een lobby op gang gebracht.


Pensioengerechtigde leeftijd, afscheidscadeau – het zijn gruwelwoorden voor Mart Smeets. Je ziet het vaker bij mensen die al erg lang erg goed zijn in hun vak: ze kunnen niet stoppen. Waarom zouden ze ook, luidt dan de wedervraag, en meestal volgt er in het geval van Smeets een vergelijking met de Britse of Amerikaanse televisie waar ouwe knakkers als hij op handen worden gedragen. Hij hoeft ook helemaal niet op te houden, integendeel, we zouden hem graag meer zien en horen. Maar Mart Smeets overkomt hetzelfde als Freek de Jonge, of iemand als Peter R. de Vries, als die zich in programma’s als DWDD of Pauw & Witteman moeten vertonen. Dan laten ze van zichzelf een onbekende, irritante kant zien, en dat beeld gaat domineren, en overschaduwt op den duur het eigenlijke werk en vakmanschap. Voordat je het weet is die Smeets ‘die dikke brombeer’, mag ik dat zo zeggen, ja, dat mag ik zo zeggen. Flauw, onterecht, maar ook z’n eigen schuld.

Maar kan Smeets dan niet normaal doen als hij wordt gevraagd in zo’n talkshow? Kennelijk kan hij dat niet of onvoldoende, waarmee we terug zijn bij de beginvraag: wat is de verklaring voor dat malle, bokkige gedrag? Is het dan toch onzekerheid over zijn nabije toekomst? Voelt hij aan tafel bij Matthijs van Nieuwkerk diens hete adem, of bij Jeroen Pauw, of bij iemand als Wilfred Genee? De opvolgingskwestie speelt zo nu en dan al op, met een dreigend einde van De Avondetappe en van het radioprogramma For the Record, maar in beide gevallen moesten de omroepbonzen daar na massale protesten van kijkers en luisteraars op terugkomen.

Smeets heeft geen opvolger, tenminste voorlopig lijkt zich niemand aan te dienen. Dat besef zou Mart Smeets tot bedaren mogen brengen. Maar hopelijk denkt hij wel al na over een leven zonder de Ronde van Frankrijk, zonder De Avondetappe, zonder schaatsen, de Winterspelen en wat dies meer zij. Als hij goed kijkt en luistert naar zichzelf, zal hij ontdekken dat er nog een geweldige toekomst in het verschiet ligt. Als documentairemaker bij voorbeeld. Een film over Marco van Basten, over een leven zonder sport – dat zou wel iets zijn voor ‘die lange’.


Voor dit profiel is gesproken, gemaild en gekibbeld met Ria Visser, Erik Breukink, Nico Dijkshoorn, Koos Postema, Jan Stekelenburg, Marie-Anne van Wijnen, Jean-Pierre Geelen en Bert van der Veer.