Spring naar de content

De Onderkoning van Maastricht

Decennialang was hij dé Nederlandse wielerjournalist. De Tour de France versloeg hij 29 keer. Jean Nelissen spreekt, met zijn immer karakteristieke stem, over sport, journalistiek, roken, drank en het leven. ‘Je moet te allen tijde luisteren naar je lichaam.’

Gepubliceerd op: door Redactie

Hoog tijd voor ‘een mooie anekdote tussendoor’, vindt Jean Nelissen (Geleen, 1937) na een klein half uur. Terug naar de tijd dat hij in het Limburgse heuvelland een kasteel bewoonde; met veertig kamers, vijf Romeinse badkamers en meerdere balkons. Op een van die balkons zit Nelissen een boekje te lezen als Hennie Kuiper langs komt fietsen. De olympisch en wereldkampioen is in training voor de Amstel Gold Race. “Hennie ziet me en vraagt of er thee is. ‘Kom boven,’ zeg ik, en Hennie rijdt met zijn fiets over het grind van de oprijlaan naar me toe. Na de thee nemen we afscheid. Hennie stapt op z’n fiets en wil wegrijden. Nu moet ik vertellen dat ik een hond had: Jindor, een Mechelse herder. En die was zó (de handen van Jean geven de afmetingen van een flink kalf aan; op zijn gezicht verschijnt een voorzichtige glimlach). Ik heb nog steeds een aandenken aan hem.”

Hij schuift zijn horloge omhoog en toont een litteken op zijn pols. “Vijf keer ben ik dankzij Jindor, bijgenaamd ‘De Schrik van de Geulvallei’, op de eerste hulp van het ziekenhuis beland. Post, bloemen en kranten – het werd allemaal niet meer bij mij thuis bezorgd. Niemand durfde die oprijlaan nog op. Tja, de fokker had mij verteld dat Jindor ‘een goed karakter’ had, net als zijn oudere broers en zusters. Die waren alle zeven trouwens onmíddellijk in dienst genomen door de politie om voetbalsupporters en dat soort lui in bedwang te houden. En ik – idioot die ik ben – nam de achtste. Hondenkennis bezat ik niet, maar ik had een hond nodig om dat afgelegen kasteel, vol met waardevolle antieke wapens en kunstwerken, te beschermen. En ik moet zeggen: in al die jaren ben ik nog geen schroef kwijtgeraakt. Enfin, vanwege Hennies bezoek had ik Jindor voor de zekerheid opgesloten in een ruimte op de eerste etage. Maar voetstappen en fietsbanden op het grind betekenden voor hem maar één ding: actie!”


De glimlach op het gezicht van Nelissen gaat over in een grinnik. “Dus, Jindor springt dwars door een glazen ruit, vliegt twee meter hoog door de lucht, en landt een kleine meter achter de fiets van Hennie. Die schakelt op zijn beurt in minder dan een halve seconde de 13 en verbetert vervolgens het wereldrecord oprijlaan afrijden. Ha! Echt waar, bel Hennie maar en vraag het hem.”

Naast een kasteel heeft Nelissen ook diverse landhuizen bewoond. De niet pedante uitleg: “Bij de krant heb ik vanaf het begin een topsalaris verdiend. Ook de NOS heeft me altijd goed betaald en daarnaast heb ik 29 boeken geschreven, waarvan er honderdduizenden zijn verkocht. Maar wat zou ik nu nog moeten in een kasteel met veertig kamers?”

Anno 2009 bewoont hij in de moderne Maastrichtse wijk Céramique, aan de oostkant van de Maas, een keurig appartement op de begane grond. “Ik zit hier prima, toch?” In de woonkamer met open keuken bevindt zich – getuige een groot beeldscherm op een tafel – ook zijn werkruimte – Nelissen schrijft nog links en rechts columns. De slaapkamer is – buiten een bed en een klerenkast – leeg. “Ik heb niet veel nodig,” zegt hij, als we de deur uit lopen naar de wachtende taxi.

Onderweg vertelt hij dat we toch maar niet naar Beerhoes, zijn stamcafé, gaan. Nelissen verkiest het ook regelmatig door hem bezochte L’Auberge, gesitueerd op de binnenplaats van Chateau Neercanne, net buiten Maastricht. De toelichting: “Het Beerhoes ligt vlak bij het station aan een drukke straat. De ervaring leert dat, als mensen me zien of horen, ze met me op de foto willen of mijn handtekening vragen.”


Jean Nelissen, ook wel de Onderkoning van Maastricht genoemd, is nog altijd een begrip van monumentale omvang in de hoofdstad van Limburg. Dat zal ook blijken op het terras van L’Auberge, waar iedereen hem kent en hij met alle égards en aandacht behandeld wordt. Bij aankomst bestelt hij direct een bier en een jenever: “Hij is toch wel ijskoud, hè?” Tevreden kijkt hij toe als even later de blanke, stroperige vloeistof met heel kleine stukjes ijs in het glaasje wordt geschonken.

Een maand geleden is hij 73 geworden. “Het gaat uitstékend,” had hij telefonisch desgevraagd gemeld. Toch waren de berichten verontrustend. ‘De Neel’ zou verkommeren, niet in de laatste plaats omdat hij zwaar aan de drank zou zijn. “Ach, die verhalen ben ik gewend. Dat interesseert me helemaal niet.” Op vrolijke toon en zonder enige schaamte spreekt hij wat betreft zijn vermeende alcoholgebruik bevestigende woorden, die hij later wel nog nuanceert. “Alweer enige tijd geleden zat ik hier op precies dezelfde plek met twee journalisten van het AD. ‘Heren,’ zei ik, ‘ik heb een primeur voor jullie.’

‘O ja?’ zeiden zij.

‘Ja. Ik drink niet meer.’

‘O néé?’

‘Nee. Ik zúip tegenwoordig.’ Haha-hááá!”

De schaterlach zal nog vaker klinken. Wat Jean Nelissen ook mag zijn, chagrijnig is hij zeker niet, en verlegen om fraaie en breedsprakige antwoorden zit hij ook niet. Hij formuleert zorgvuldig, en kijkt daarbij af en toe in zijn notitieboekje, waarin hij een aantal aantekeningen en trefwoorden heeft neergeschreven.

Hij vertelt over zijn eigen sportieve carrière, die niet op een racefiets begon. Voetballer was hij, bij de SV Maurits uit Geleen. Rechtsbinnen in een stopperspilsysteem: drie verdedigers, twee halfspelers en een uit vijf man bestaande voorhoede. “Eén ding kon ik héél goed: de bal bij de tweede paal laten indraaien, waar een medespeler hem dan kon inkoppen. Maar in Nederland was voor een voetballer geen droog brood te verdienen. Dus heb ik een racefiets gekocht en ben gaan wielrennen. In België had je mooie wedstrijden, waarin je geld kon verdienen. En dat had je nodig als je uit wilde met de meisjes. Ik was zo sluw om Antwerpen en omgeving te mijden. Daar kwamen vaak honderd wilde stieren aan de start, dus weinig kans op een prijs. Maar in Wallonië had je kleine wedstrijden bergop. 25 man aan het vertrek, en met mijn kwaliteiten reed ik dan altijd in de prijzen. Twee dingen kon ik goed: een massasprint winnen – althans op dat ‘niveau’, en bergop heeft niemand mij ook ooit maar één meter kunnen lossen.”


Ook ver in de vorige eeuw werd al vaak en flink gevallen. “Alles heb ik kapot gehad: sleutelbeen gebroken, schouder ook, en vaak de vellen eraf. Een jongen uit Heerlen heb ik zelfs zien verongelukken. Hij reed naast me toen hij in volle vaart met zijn hoofd tegen een houten telegraafpaal aan vloog. Ik hoorde z’n hersenen kraken.”

Gevaar was niet het motief om te stoppen met wielrennen. De journalistiek trok, ook omdat dat veel lucratiever was. Bijzondere ontmoetingen resulteerden in krantenpaginagrote artikelen. Nelissen kwam Jan Cremer tegen, kunstenaar en schrijver van Ik Jan Cremer, de vermaarde bestseller uit 1964. Met hem haalde hij hele nachten door, wat een innige band opleverde. “Twintig jaar lang heb ik een kerstkaart van Jan gekregen, van waar hij ook zat. In de Eindhovense Philips Stadsschouwburg vierde Toon Hermans het feit dat hij tien jaar onemanshows maakte. Ook daar was ik bij – tussen de coulissen, met speciale toestemming van Toon.”

Hij zocht Johan Cruijff op in Barcelona, toen die september 1973 in Camp Nou debuteerde. “In de huidige tijd, met de immens geworden aandachtsindustrie, zouden daar honderd Nederlandse journalisten bij aanwezig zijn, en tientallen cameraploegen. Maar ik was toen de enige. Ongelooflijk, nietwaar? Johan en zijn vrouw Danny bewoonden een flat in de Calle de los Caballeros 34, 2 hoog. Nou ja, flat: pure luxe was het daar. Vijf badkamers hadden ze. Johan en ik reden de stad in in zijn auto, naar het bekende Spaanse warenhuis El Corte Inglés, om boodschappen te doen. Direct daarna werden we naar de vierde verdieping geloodst en daar ontvangen door de directie. Ja, Johan was De Verlosser, hè; en die mocht niks betalen. Alles werd ook door personeelsleden naar de auto gedragen. En intussen reed hij door die grote, drukke stad alsof hij er geboren was. Ik vroeg hem: ‘Johan, hoe vaak ben je hier geweest?’ ‘Eén keer,’ zei hij. Dus hij heeft buiten het voetbal nog vele andere, gróte kwaliteiten.”


Ook ontmoette Nelissen – op uitnodiging van de Belgische wielervedette Eddy Merckx – bokslegende Mohammed Ali, toen hij op bezoek was in Brussel. “Ali was daar met Veronica Porsche, een gewéldig mooie actrice. Die lag, terwijl ik Ali interviewde, op bed te slapen in een rokje dat een beetje was opgekropen. Hoe verleidelijk ook, ik durfde niet haar kant op te kijken! O nee, de hele tijd keek ik strak voor me uit. Ik dacht: Eén blik de verkeerde kant op en hij slaat me dwars door de deur de gang op.”

Op de lijst geïnterviewden komen ook alle naoorlogse premiers voor. “Met Joop den Uyl (voormalig PvdA-voorman en premier, red.) zat ik in zijn kamertje op het Binnenhof en vroeg of ik een sigaartje mocht opsteken. ‘Natuurlijk jongen, ga je gang.’ En omdat ik wist dat hij ook gerookt had, blies ik – want ik ben ook een loeder – wat rook zijn kant op. Ik constateerde een reactie en bood hem er ook een aan. Hij bedankte: ‘Ik rook al drie jaar niet meer.’ Enfin, even later zaten we toch samen te paffen. De volgende dag kreeg ik een briefje van Joop: ‘Kun je mij een genoegen doen en me zo’n kistje opsturen?’ En waar ik hem sindsdien ook gezien heb, altijd stond hij te paffen. Dat heeft mij de eeuwige vijandschap opgeleverd van zijn vrouw Liesbeth en dochter Saskia. Haar ben ik nog eens tegengekomen op het Mediapark in Hilversum. ‘Nelissen?!’ vroeg ze. ‘Ja,’ zeg ik. En ze spuugt zo voor me op de grond, op het tapijt, hahaha! Die háátte mij. Want na mijn ontmoeting met Joop is het in hun Buitenveldertse bungalow weer flink naar sigarenrook gaan ruiken.”

Hij haalt zelf maar eens een sigaartje tevoorschijn en verklaart – niet verrassend – een fervent tegenstander te zijn van het rookverbod. “Ik rook al veertig jaar, en intens. Kijk, eind vorige maand zag ik dat de oudste man ter wereld, een 113-jarige Britse veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, voor de televisie gevraagd werd hoe, en waarom hij zo oud was geworden. ‘Sigaretten en whisky,’ zei hij. O, ik had die man wel kunnen omhélzen! En dan komt dat gladde niemendalletje van een Klink met z’n rookverbod?! Weet hij wel dat stress een mens zesmaal zoveel schade oplevert als roken? Daarbij, cafés zijn de huiskamers van de samenleving. Moet je daar alle gezelligheid uit wegnemen? Je zult mij niet horen vertellen dat de ene na de andere sigaret wegpaffen een gezonde bezigheid is. Maar ik ben een neusroker, en geen inhaleerder. Tabak is ook een natuurproduct, sigaren zijn handgemaakt. Ha! Natuurlijk weet ik dat ‘zwaar verslaafd’ nooit goed is, bij geen enkel product. Dat geldt dus ook voor te veel zuipen, wat ik weleens doe, toegegeven. Maar ik voel me hartstikke goed en luister naar m’n lichaam. En dáár gaat het om: te allen tijde moet je luisteren naar je lichaam. Dus als ik ‘s nachts om half twee thuis in m’n eentje zit te zuipen en ineens denk: nu is het te veel aan het worden, dan stop ik subiet en ga ik naar bed.”


‘Te veel’ lijkt niet het verkeerde woord als hij de op dergelijke momenten genoten alcoholische consumpties noemt, en met name de variatie. “Nou, cognac, cointreau, jenever, bier, af en toe een whisky: alles door elkaar dus. En drinken moet je ook op tempo doen, hè; anders word je gelost, hahaha. Maar nooit hoofdpijn de volgende dag, hè. Nooit! Alleen weet ik dus dat ik, als ik een onbestemd gevoel krijg, onmiddellijk moet stoppen; en dat gevoel herken ik meteen. Maar ja, ik ben natuurlijk ook al 35 jaar in training.”

Als het dan toch over vermeend gezond en ongezond gaat, wil hij wel even vermelden dat topsport niet gezond is, en joggen evenmin. “Hier zit iemand met zo’n veertig, vijftig jaar ervaring. Een ex-renner, die 54 kleine overwinningen op zijn naam heeft, met de nadruk op klein. Topsport is níet gezond. De Tour de France rijden is níet gezond. Renners wonen hun lichaam compleet uit. In deze Tour komen de renners in de laatste week de Grand-Saint-Bernard tegen, een klim van 23 kilometer. Daarna volgt in dezelfde etappe de Petit-Saint-Bernard, met een klim die nauwelijks korter is. Het is niet gezond voor een mens om zich over zulke ongelooflijke rotsklompen heen te hijsen.”

In 1967 onderwierp de journalist zich samen met Haagse Post-collega Trino Flothuis aan een wetenschappelijk dopingexperiment. Beiden zouden een zelfde traject tweemaal afleggen; voor en na een injectie met pervitine (een sterke amfetamine, red.). “Stond er de volgende dag een foto in De Limburger: Nelissen met een naald in z’n blote kont. ‘s Ochtends om tien uur was die krant al uitverkocht. Maar waar het om ging: met die rotzooi waren we beduidend sneller. Dus het werkte. Dat viel niet goed bij de renners. ‘Je hebt mijn vak bezoedeld,’ zei Jan Janssen, toch een bevriende coureur. Ja, dag! Wat nou ‘bezoedeld’?”


De proef kende een zwarte keerzijde. Nelissen: “Er waren duidelijk bijwerkingen: we hadden enorme dorst, vertoonden agressiever gedrag dan normaal en konden ‘s nachts niet slapen. Trino kreeg meteen twijfels: hadden we dit wel moeten doen? Het was een paar maanden later dat ik in de Tour zat en het bericht kreeg: Trino was overleden – van vier hoog naar beneden gesprongen.”

Na een korte stilte en een slok bier vertelt hij over het uitzicht vanaf het terras. “Kijk, daar meandert de rivier de Jeker rond en door Maastricht, en daar is de Sint-Pieter. In de grotten lagen daar tijdens de Tweede Wereldoorlog Nederlandse kunstschatten, waaronder de Nachtwacht van Rembrandt en De Stier van Potter, verborgen om te voorkomen dat ze zouden worden beschadigd door de bombardementen van de geallieerden. In dit Chateau Neercanne, waar wij nu op de binnenplaats zitten, werd in 1991 de eerste Eurotop gehouden en de euro geboren. Ook hebben de zusters van de laatste Russische tsaar, Nicolaas II, hier nog gelogeerd.”

Moeiteloos schakelt Nelissen over op zijn persoonlijke geschiedenis, en vertelt dat hij als veertienjarige directeur en spreekstalmeester was van zijn eigen circus. “Ik had wat afgerichte hondjes, die sprongetjes konden maken en andere kunstjes. Een dubbeltje entree vroeg ik, wat de meeste moeders veel te veel geld vonden. ‘Werp je op de grond en ga schreeuwen,’ zei ik dan tegen de kinderen. En ja hoor, even later kwamen ze met hun dubbeltjes.”

In het ouderlijk huis leerde hij accordeon spelen. En ook klarinet, al zal het inmiddels minimaal een jaar of dertig geleden zijn dat hij er voor het laatst op geblazen heeft. “Klarinet spelen vind ik te veel eer, maar ik kreeg er wel een enigszins redelijk geluid uit en heb het geschopt tot tweede klarinettist van de Harmonie Sint Augustinus in Geleen.”


Ook was er, veel later – Jean was al een gevierd journalist – een snackbar. “Hoe weet jij…?! Maar het klopt. Ik had de gewoonte na het werk met fotograaf en goede vriend Tony Strouken naar een snackbar in Schinnen te gaan, die speciaal voor ons tot heel laat open bleef.”

Dan legt Jean, en niet voor de eerste keer, even zijn hand op de onderarm van zijn gesprekspartner. “Kijk, zie je dat?” Geen mens op het terras, en zeker geen man, heeft de entree van de uiterst vrouwelijke verschijning in het korte en laag uitgesneden zwarte jurkje gemist. Nelissen geniet zichtbaar en hervat – terwijl zijn ogen de jonge vrouw nauwgezet blijven volgen – zijn verhaal. “Goed, die snackbar dus… Ik moet nog wel even vertellen dat het half twee ‘s nachts was en we serieus hadden doorgedronken. Bij binnenkomst troffen we een huilende eigenaar. Van een arts had hij gehoord dat hij niet meer lang op z’n benen mocht staan, wat betekende dat hij de zaak zou moeten verkopen. De volgende ochtend trof ik in mijn binnenzak een contract aan, ondertekend door die man, twee getuigen en mij. Ik was eigenaar van een snackbar. Pas na een half jaar is het me uiteindelijk gelukt die zaak weer door te verkopen; maar wel met 1500 gulden winst.”

Weer is er even de aanraking met zijn hand. “Kijk, dát is erg; die vrouw daar,” zegt hij met een uiterst subtiel knikje van zijn hoofd. Daar beweegt een bejaarde vrouw zich inderdaad uiterst moeizaam voort. “Goh. Ja, gezondheid is het hoogste goed. Mijn lijf en ledematen doen het gelukkig nog, al zal ik mijn persoonlijk record op de 100 meter niet meer aanscherpen. Maar oud voel ik me niet. Als je denkt dat je oud bent, ben je het ook. Het is een psychische kwestie. Voor het menselijk lichaam is de psyche het aansturingselement, zeg maar de software. Er zijn mensen van 43 die zich oud voelen. Nogmaals, ik voel me niet oud. Dagelijks lees ik alle kranten, volg ik alle nieuwsrubrieken. Er zijn zelfs plannen voor een nieuwe krant – een weekendkrant – en een nieuw tijdschrift, met mij in een adviserende rol op de achtergrond. Meer kan ik daar nog niet over zeggen.”


Het bejaardentehuis zal tot het einde der tijden en lang daarna op Jean Nelissen moeten wachten. “Daar ga ik van m’n leven niet in, nee. Er zijn elf, en soms zelfs twaalf dames, die alles voor me doen. Álles. Door de huidige kwaliteit van de thuiszorg kan ik op negentigjarige leeftijd nog lam en blind mee. Ik kom niks tekort, helemaal niks. Zeg, zullen we nog iets bestellen?