Spring naar de content

In de boot genomen

Op 18 juli 1989 liep het Nederlandse vrachtschip ms Oostzee averij op voor de Duitse kust, waarbij giftige dampen vrijkwamen. Twintig jaar, een onbekend aantal zieken en tien kankerdoden verder wil de Duitse overheid nog altijd geen verband erkennen. Verslag van een doofpotaffaire.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

Het is een wat kille, zwaarbewolkte avond, als het ms Oostzee op 17 juli 1989 de Rotterdamse Waalhaven verlaat met bestemming Leningrad. Aan boord van het Nederlandse vrachtschip bevinden zich pallets van het zware mineraal rutielzand, verpakt in papieren zakken, rollen staaldraad, bundels zink en plasticplaten. Maar het grootste deel van de vracht bestaat uit 3913 drums met epichloorhydrine (ECH), een even gemeen als gevaarlijk goedje dat wordt gebruikt als tussenproduct in de chemische industrie.

Voor het transport bestaan strenge regels, maar de Oostzee heeft al zo vaak vaten met ECH vervoerd dat het min of meer routine is geworden. Kapitein Ebe Jonker laat daarom het laden over aan zijn eerste stuurman Harm Frieling. Zelf houdt hij zich met andere zaken bezig, zoals het uitzetten van de koerslijnen. Hij kan immers geen twee dingen tegelijk doen. Voor hem geldt ECH als een normale lading. Frieling heeft jarenlange ervaring met het stuwen ervan. De gezagvoerder werpt voor vertrek zelfs geen blik meer op de vaten met elk 250 liter inhoud. In totaal is er dus bijna een miljoen liter aan boord. Jonker, Frieling en SWTK (scheepswerktuigkundige) Johan Koper willen in de juli-vakantietijd van de routineoversteek een pleziertochtje maken. Elk hebben ze hun partner meegenomen. Al snel gooien de weersomstandigheden roet in het eten. Het schip strandt bij wijze van spreken voordat Noord-Duitsland gepasseerd was.

Met het verstrijken van de tijd neemt ook de wind toe – en daarmee de deining. Niets verontrustends, maar wel onaangenaam vanwege de vaareigenschappen van de Oostzee, die met zijn vracht zware metalen zo’n 25 tot 30 graden slingerde. Een ‘wreed schip’ in zeemansjargon. Buiswater spoelt over dek en luiken. Kapitein Jonker draait zelf de wacht als hij om 11.00 uur de andere ochtend een scherp, chloroformachtig luchtje ruikt. Om poolshoogte te nemen, stuurt hij twee matrozen met portofoons naar beneden. Bij de toegangsdeur naar het achterschip melden ze een zeer sterke geur. Jonker aarzelt niet. Hij laat de twee verkenners direct terugkomen. Het is duidelijk: er is iets goed mis. De Oostzee – 3600 bruto registerton, tachtig meter lang – bevindt zich op dat tijdstip in de Duitse Bocht, ongeveer bij de monding van de Elbe. Omdat Jonker onmiddellijk beseft dat er ergens lekkage van de epichloorhydrine is opgetreden, belt hij rechtstreeks met de afdeling gevaarlijke stoffen van de gemeentelijke havendienst in de Maasstad. Men adviseert hem per omgaande contact op te nemen met de Duitse autoriteiten – en het ruim goed af te sluiten. Bovendien stopt Jonker de ventilatie naar de hutten van zijn bemanning, zodat via die weg de ECH zich niet verder kan verspreiden. Vervolgens worden de Duitse instanties gewaarschuwd. Jonker geeft hun de alarmerende bijzonderheden door en licht ook zijn rederij in. Intussen zegt hij door te varen naar het Kielerkanaal. Daar reageren de Duitse haven- en waterstaatsdiensten negatief op. Jonker moet in principe blijven waar hij is. Men wijst hem een voorlopige ankerplaats bij Neue Neuwerk aan, voor de rede van Brunsbüttel, in afwachting van verdere beslissingen. De Oostzee moet geïnspecteerd worden door deskundigen om überhaupt een idee te krijgen van wat er precies aan de hand is. Twee reddingsboten flankeren het ongeluksschip om de crew snel te kunnen evacueren als dat onverhoopt noodzakelijk zou blijken. De ervaren kapitein houdt die maatregel vooralsnog tegen. Eerst verlangt hij een grondige analyse van de dreigende situatie. Uiteindelijk komen om 20.50 uur van die rampzalige achttiende juli twee medewerkers van Dow aan boord, de verscheper en tevens de fabrikant van de ECH. De mannen dragen geen beschermende kleding. Besloten wordt om een luik aan de voorkant een stukje te openen, ver genoeg om de ravage te zien – een hele serie omgevallen beschadigde vaten. Ze staan schots en scheef door elkaar. Dat wijst op slordig stuwen en sjorren. Veel van de stalen tonnen zijn op een eveneens stalen bodem gestapeld. Tijdens het stampen en slingeren van de boot zijn ze ‘staal op staal’ gaan schuiven. Ze raakten lek door de wrijving. De metingen die de Dow-experts doen, laten onheilspellende resultaten zien; ze zijn vele malen hoger dan wenselijk en gevaarlijk voor de mensen. “Alarm, hoogste fase,” krijgt Jonker te horen. Hij raadpleegt de arts die meegekomen was. Die acht het noodzakelijk dat iedereen ter controle naar het ziekenhuis gaat.


Peter Poels (41) uit Beuningen beleefde als stagiair de evacuatie van de crew. “We mochten onze belangrijkste spullen bij elkaar zoeken en dan overstappen op een sleper, de Scharhörn, die inmiddels langszij lag. Dat bleek niet zo eenvoudig door de hoge golfslag. We sprongen in een zwart gat. De kapitein verliet natuurlijk als laatste de Oostzee. Dat was om middernacht. Hij had met de twee machinisten ‘dood schip’ gemaakt, zoals dat heet. Alleen de noodverlichting bleef branden.”

Eenmaal aan wal staan de ambulances klaar om de veertien bemanningsleden inclusief de drie vrouwen naar diverse ziekenhuizen in drie plaatsen te brengen. “Ik ben van binnen en van buiten grondig onderzocht. Mijn longfunctie, ogen, bloed, de huid. Ze maakten echo’s van lever en nieren. Naar mijn gevoel gebeurde dat niet zo doelgericht, alsof ze weinig wisten van de schadelijke werking van epichloorhydrine. De artsen konden niets acuuts bij me vinden. Als ik het goed heb, duurde het onderzoek en de quarantaine dik een week. Ze lieten ons pas gaan toen niemand ziek was geworden of verschijnselen vertoonde die op vergiftiging door ECH wezen. De Duitsers namen het zekere voor het onzekere.”

Voor Christof Taco Jonker (40) uit Middelburg was het de eerste reis met de Oostzee, ‘als manusje van alles’. Veel te doen had hij niet. Bovendien werd hij geplaagd door zeeziekte. “Het schip bewoog als een cakewalk. Ik werd er goed misselijk van.” Bij het monotone gebrom van de scheepsmotoren viel hij op een klapstoeltje in slaap. Tot hij wakker werd gemaakt om op de Scharhörn over te stappen. Toch had Christof in de dagen dat de Oostzee bezig was de giftvracht te laden en toen hij nog fit was, voor zichzelf geconstateerd dat dat werk wel erg routinematig ging. “Je kon merken dat het een standaardreis betrof. Het personeel kreeg ook geen speciale informatie hoe te handelen bij een calamiteit. Alsof er sprake was van een zekere bedrijfsblindheid. Je diende het in geval van nood kennelijk zelf maar uit te zoeken. Dan heb je geen tijd meer het Handboek Gevaarlijke Stoffen erop na te slaan.”


Van Nederlandse kant is Christof Taco Jonker (geen familie van de kapitein) tot nu toe de enige Oostzee-opvarende die met kanker werd geconfronteerd. Hij denkt niet dat de ziekte van Hodgkin die hem tien jaar na het ongeluk een jaar teisterde door de ECH werd veroorzaakt. “Hodgkin overkomt eerder jongere mensen.” Nooit heeft hij de gedachte gehad hodgkin aan de chemicaliën toe te schrijven. “Ik had een langzaam groeiend gezwel aan de keel. Zo groot als een paasei. Met chemo en bestraling is dat vernietigd. Dat is alweer tien jaar geleden. Ik laat het liever zo.” De Oostzee is voor hem geschiedenis, een weliswaar spannend, maar niettemin gesloten boek.

Voor Gailana Lody (71) uit Reinsbüttel in Sleeswijk-Holstein leeft het drama elke dag. Twintig jaar na dato staat de vieve natuurfotografe in de frontlinie van het gevecht om gerechtigheid en opheldering. Zij is ziedend. “Wat heet! De autoriteiten van gemeente, gewest en deelstaat hebben er een puinzooi van gemaakt. Ze hebben gedraaid en gelogen.” De strijdbare Duitse is ervan overtuigd dat ze haar man Renke heeft verloren door het giftige spul dat uit de ruimen van het vrachtschip ontsnapte en in de atmosfeer ronddreef. ECH is zwaarder dan lucht. Renke Lody stond aan het hoofd van de politie te water in Brunsbüttel. Met enige tientallen medewerkers assisteerde hij bij de berging van de gifvaten. “Daar ging van alles mis mee. De mannen beschikten niet over beschermende kleding,” foetert de weduwe Lody. “Mijn man heeft vele malen aan de bel getrokken. Hij kreeg nul op het rekest.” Al bij het begin van de tragedie waarschuwde hij voor de niet erg professionele aanpak van de ontgifting van de boot. Gerenommeerde specialisten werden geweerd. Lokale firma’s klaarden de klus. Deze waren onvoldoende toegerust om het karwei doelmatig uit te voeren. Politiechef Lody zei daar, toen hij nog leefde, later over: “Ze hebben de lucht vergiftigd. De ECH verspreidde zich op plekken waar mensen zonder gasmaskers rondliepen. Ze konden de stof zomaar inademen.” Dat ECH onberekenbaar reageert met water en metalen, wisten de hulpverleners niet. “En metaal was overal. Op deze en andere punten blunderde de crisisstaf, die uitblonk door ondeskundigheid,” aldus Lody enige jaren geleden in een hoorzitting van het parlement van Sleeswijk-Holstein. Alleen bergingswerkers die de ravage opruimden en de defecte lekkende vaten uit de Oostzee haalden, hadden beschermende veiligheidspakken aan. Anderen die op enige afstand met de grote schoonmaak bezig waren, ontbrak het aan passende Schutz-kleidung. Ze droegen niet eens gasmaskers tegen de vervuilde lucht. De correcte politieman Lody, een ambtenaar die stond op het naleven van regels, wond zich op over de lakse reactie op zijn waarschuwing. “Valt wel mee,” kreeg hij sussend te horen. Een pertinente leugen.


Hoe fors de kritiek van Lody ook was, de verantwoordelijke instanties en de politici deden er tot nu toe niets mee. Gailana Lody vermoedt dat de politieke leiding van de deelstaat Sleeswijk-Holstein wilde voorkomen dat de burgerbevolking in paniek zou raken als bekend werd hoe levensgevaarlijk ECH was. Dat zou onrust veroorzaken. “Al vanaf het moment dat bekend werd dat de boot schade had opgelopen, deden Sleeswijk-Holstein en Nedersaksen hun best het schip als hete aardappel buiten hun grenzen te houden. Sleeswijk-Holstein trok aan het kortste eind en diende daarom ineens een nauwelijks te behappen dure reddingsactie uit te voeren. Met weinig mensen en weinig middelen.” En vooral: zonder kennis van zaken.

Uiteindelijk, toen de Duitsers met de grote schoonmaak geen raad meer wisten, besloten de betrokken partijen de Oostzee in het Rotterdamse havengebied te laten ontgiften bij de firma Mourik. Dat gebeurde met de modernste apparatuur, met goed opgeleid personeel in up-to-date veiligheidspakken (zie foto’s). Ook nadat het gifschip veilig naar Nederland was teruggekeerd, zette Lody zijn gevecht tegen de overheidsinstanties voort. Hij wees hen op de ziektegevallen die hem waren gemeld. Ze deden er niets mee. Onbekend bleef hoeveel personen die bij het opruimwerk dienst deden over hun gezondheid klaagden. Bij de hoorzitting maakte Lody bekend dat arbeiders die met ECH doordrenkte zakken met rutiel-zand uit de boot hadden gehaald, allemaal last kregen van oogbranden, huidirritaties, slechte smaak in de mond en branderige slijmhuid. ECH is een bijtende stof voor ogen en luchtwegen. Inademing van de damp kan longoedeem tot gevolg hebben dan wel effect hebben op het centrale zenuwstelsel, nieren en lever. Blootstelling aan te hoge dosis kan kanker of zelfs de dood veroorzaken. Bovendien geldt ECH als een sluipmoordenaar. “Als je het ruikt, is het al te laat. Bovendien verandert het zijn eigenschappen bij aanraking met water of metaal,” aldus een Duits Handboek Gevaarlijke Stoffen. Een loods die een kolenboot, die naast de Oostzee voor anker lag, buitengaats begeleidt, vindt daar door de wind meegevoerd vergiftigd zand. Een Nederlandse kapitein van een van de hulpvaartuigen, Jacob T., krijgt het vreselijk benauwd bij zijn werk op de brug. Hij valt pardoes van zijn stokje nadat hij zijn ademmasker heeft afgedaan. Heimelijk wordt hij weggebracht, omdat de crisisstaf het incident buiten de openbaarheid wil houden, in het kader van de strategie om het volk niet bang te maken. Renke Lody verzet zich daartegen.


Tot een regelrechte clash komt het als Lody weigert met zijn politieboten het bergingspersoneel naar de Oostzee te varen. “Dat doe ik alleen met veilige pakken”. Als die er niet blijken te zijn, legt hij het verzoek naast zich neer. “De pot op,” zegt hij onparlementair. Dat hij vermoedelijk gelijk had, bewijst de tijd. Na Lody’s afwijzing wordt de Tertius ingezet, een werkschip van de Holsteinse waterstaat. Die pendelt dagenlang met de hulpkrachten, naar de Oostzee en terug. In de kombuis staat telkens scheepskok Kurt Block uit Büsum. Ooit negentig kilo zwaar, sterft hij nog veertig kilo wegend aan slokdarmkanker – in 1999, tien jaar na het ongeluk. Zijn broer Dieter laat weten dat de matrozen op de Tertius niets over de risico’s hebben vernomen. “Kurt is rücksichtslos de dood ingejaagd. Door domme onwetendheid.”

Ook de reactie van de toxicoloog Ottmar Wassermann van de universiteit van Kiel liegt er niet om: “Het is het toppunt van minachting om zulke onervaren mensen in te zetten voor het ontgassen van de rampboot.” De milieuorganisatie Greenpeace voegt eraan toe: “De verantwoordelijken ignoreerden de problemen. Dat is erger dan onderschatten. De leiding beschikte over te weinig expertise.”

De kok Block is niet de enige van de Tertius die aan kanker bezwijkt. Hij is in 1999 al de vierde dode. Jarenlang vocht Renke Lody voor de erkenning dat ‘zijn’ mannen door een bedrijfsongeval waren gestorven. Zijn acties, zijn protesten, zijn gedrevenheid leidden tot niets. Tegen het overheidsapparaat kon hij niets uitrichten. Dat wees elke vorm van aansprakelijkheid af. Ook HP/De Tijd krijgt geen antwoord als we de regering van Sleeswijk-Holstein schriftelijk een serie vragen stellen. Dat lijkt te bevestigen dat de politiek maar één ding wil: zwijgen tot de zaak doodbloedt. “Van het ambtelijke apparaat van toen is er hier niemand meer over. Dat maakt het moeilijk u in te lichten,” aldus de Sprecher van de regering van Sleeswijk-Holstein.


In november 2007 was Lody definitief uitgestreden. Hij stierf zelf aan de gevolgen van nier- en leverkanker, als tiende slachtoffer op rij. Waarschijnlijk zal hij niet de laatste zijn die het onderspit delft. Een onbekend aantal van de in totaal 260 ingezette reddingswerkers lijdt aan een chronische ziekte. Zij leven nog. Een causaal verband met ECH bestaat er niet, beweren de autoriteiten. De zaak van de Oostzee ligt ad acta.

“Is het toeval dat er juist onder de mensen die zich in de gevarenzone van de Oostzee ophielden de kanker toeslaat? Hoe groot is dat aantal bij een vergelijkbare groep?” vraagt Gailana Lody zich af. Hardnekkig blijft zij ervoor vechten dat de regering van Sleeswijk-Holstein een genereus gebaar maakt, fouten erkent en nabestaanden tegemoetkomt. Zolang dat niet gebeurt, ontvangen de weduwen van de tien slachtoffers alleen hun karige pensioen. Echter: als hun mannen bij een dienstongeluk om het leven zouden zijn gekomen hebben ze recht op een extra uitkering, op smartegeld. De bewijslast ligt bij de vrouwen. Tot nu toe vonden ze geen wetenschapper of andere deskundige die bevestigde dat ECH de doodsoorzaak is. Ze houden allemaal een slag om de arm. Toch gaan hun advocate Uta Scheel en vakbondsman Karl- Hermann Rehr door met hun pogingen een blijvende schadevergoeding voor hun cliënten uit het vuur te slepen. Daarbij kijken ze ook naar Nederland. Hoe is het de bemanning van de gifboot vergaan? Zijn Jonker, Frieling en de twaalf anderen gezond gebleven? Of hebben ze ook kwalen die met ECH verbonden zijn? “In het verleden zijn we op zoek geweest naar de antwoorden, maar het lukte ons niet contact te krijgen. De pogingen dat aan de weet te komen liepen op niets uit,” aldus Rehr, de Geschäftsführer van de politievakbond in Sleeswijk-Holstein. Alles bleef in bureaucratie steken. “Het zou voor ons heel nuttig zijn om te weten of er meer slachtoffers zijn gevallen.” Uit Nederland kwam geen opheldering. Tot grote ergernis van Rehr. Hij zit met lege handen. Betrouwbare cijfers over hoeveel mensen door de giftige dampen werden getroffen, heeft hij niet. En de overheid wenst geen grootschalig bevolkingsonderzoek.


HP/De Tijd deed pogingen de gehele bemanning van de Oostzee te traceren. Met slechts zeven van de veertien man lukte dat. Behalve de twee in dit stuk geciteerde toenmalige leerlingen wilde niemand praten. De oorspronkelijke reder KNSM-Kroonburgh ging op in Nedlloyd. Nedlloyd werd opgeslokt door P&O, en dit conglomeraat behoort nu tot het Maersk-concern. “De activiteiten van KNSM-Kroonburgh werden geliquideerd,” zegt woordvoerder Susanne Ketting. Toen tien jaar geleden berichten uit Duitsland overwaaiden dat er door de Oostzee-ramp in Duitsland veel mysterieuze ziektegevallen voorkwamen, nodigde P&O alle bemanningsleden uit voorzorg uit zich lichamelijk te laten controleren. De gegevens van de keuring zijn vertrouwelijk. Uit betrouwbare bron vernam HP/De Tijd dat ‘ECH-kanker’ bij niemand voorkwam. Resteert Christof Taco Jonker met zijn ziekte van Hodgkin. Hij valt jammerlijk buiten de context van de statistieken.

Het duo Rehr/Scheel, aangespoord door een aantal nabestaanden, wil de juridische strijd niet opgeven. Zij richten zich op een nieuw slachtoffer – Vernon Winter, een journalist van ZDF, het tweede Duitse tv-net. In een open helikopter vloog hij indertijd met een camerateam lager dan honderd meter boven de Oostzee waarbij ECH-wolken omhoog werden gewerveld. Bij terugkeer van zijn missie voelde hij zich zwak met een ‘slechte smaak in de mond’. Een bekende klacht. Drie, vier dagen lag hij in de kliniek van de universiteit van Kiel. Hij deed mee aan een collectieve procedure tegen de deelstaat Sleeswijk-Holstein. Die haalde niets uit.

Terug in Mainz, zijn standplaats, lichtte hij zijn werkgever in, die hem vervolgens meerdere malen liet onderzoeken. Steeds was er niets. “Behalve de continue angst dat het op een goede of kwade dag zover zou zijn,” aldus Winter. Inderdaad, die fatale dag kwam. Twee maanden geleden voelde hij pijn in het maag-darmgebied. Diagnose: een kleine kwaadaardige tumor. Die werd snel operatief verwijderd. Winter, midden veertig, wil er niet aan denken dat het gezwel het gevolg was van de vlucht boven de Oostzee. “Ik heb geen zin om er nu nog een zaak van te maken.” Of er een relatie bestaat met de Oostzee wil hij niet weten. “Het zij zo.”


Epiloog: Kapitein Ebe Jonker en eerste stuurman Harm Frieling zijn door de Nederlandse Raad voor de Scheepvaart beiden schuldig bevonden aan de ramp. Zij hadden volgens deze rechtbank onvoldoende toezicht gehouden op het correct stuwen van de giftige lading. Als gevolg daarvan gingen de vaten schuiven en kwamen giftige dampen vrij. Zij kregen elk een berisping, hoewel ze in een lang zeevaartleven nimmer bij fouten of incidenten betrokken waren. De jurist Ed Sarton die hun zaak behartigde: “Dat was voor beide mannen een mokerslag.”

Reder KNSM-Kroonburgh ging vrijuit, hoewel de rederij de scheepsofficieren onvoldoende had geïnformeerd over de gevaren van ECH. Er bestond geen supervisie over het laden van de vaten. Een richtlijn en controle ontbraken.

In Duitsland is de catastrofe met de Oostzee nog steeds niet afgedaan, zoals uit de reportage blijkt. In Nederland is het gifongeluk verleden tijd, zowel bij de reder als de vakbond. HP/De Tijd kreeg van jurist Sarton van de vakorganisatie de volgende verklaring: “De Federatie Werknemers in de Zeevaart – nu Nautilus – heeft er destijds bij de rederij op aangedrongen de bemanningsleden te blijven volgen om eventuele gevolgen voor de gezondheid tijdig op te kunnen sporen. De bemanningsleden waarmee wij contact hadden, hebben wij aangeraden alert te zijn. Wij hebben later voor zover mij bekend geen contact meer met de kapitein en bemanning over deze zaak gehad. Een aantal jaren na het ongeluk is er een informatief gesprek geweest van FWZ met de Duitse vakorganisatie TV. Dit heeft niet tot verdere activiteiten geleid. Wat de bemanningsleden betreft hebben wij steeds laten weten dat wij onze leden altijd behulpzaam willen zijn. Zij moeten zelf het initiatief nemen als zij onze hulp wensen”.