Spring naar de content

John Zorn: het fake-interview

‘Ik wil niet lezen wat zij schrijven en zij willen niet schrijven wat ik zeg.’ John Zorn, Artist in Residence van North Sea Jazz 2009, leeft al jaren op gespannen voet met de pers, dus wie een interview met hem wil publiceren, zal de tekst zelf moeten verzinnen. En dat hebben we dan ook maar gedaan.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

”Je bent te vroeg!” Het groezelig witte luidsprekertje van de intercom spuugt het verwijt als een dikke fluim de straat op. Even komt er niets anders dan geruis en geknetter uit het kastje en dan, op een iets vriendelijkere toon: “Ik ben over een kwartier beneden.” In het leven van John Zorn – saxofonist, componist, producer, platenbaas, clubeigenaar en beroepsquerulant – telt iedere minuut. Er moet gewerkt worden, en niets of niemand mag deze workaholic, die de afgelopen 25 jaar meer dan vierhonderd albums uitbracht, daarvan afleiden. De tv ging de deur uit, zijn muzikanten fungeren als familie en zijn composities en cd’s koestert hij als de kinderen die hij bewust nooit heeft gekregen. En zoals een vader zorgt dat zijn nakomelingen kleren aan hun lijf en een dak boven hun hoofd hebben, voorzag ook Zorn zijn geesteskinderen in hun specifieke behoeften: de platenmaatschappij Tzadik en het podium voor experimentele avant-gardemuziek The Stone.

Op die locatie zal het interview plaatsvinden, verordonneert Zorn wanneer hij precies vijftien minuten later de deur open doet. De audiëntie in zijn appartement, zoals eerder overeengekomen, gaat kennelijk niet door. Om een eventueel protest voor te zijn, beent de in legerkleding gestoken muzikant richting Avenue C en 2nd Street. In een hoekpand, waar vroeger een kruidenierswinkel zat, bevindt zich nu het podium waar niet alleen jazzavant-gardisten, maar ook rocklegendes als Lou Reed en Laurie Anderson kind aan huis zijn.

Eenmaal binnen zoekt Zorn een plaatsje voor in de rechthoekige ruimte met de afgeplakte ramen. Een bar of iets dergelijks is er niet: The Stone heeft geen vergunning om eten of drinken te serveren. Onderweg heeft het enfant terrible zijn aversie tegen interviews nog even uit de doeken gedaan. Hij is van mening dat de meeste muziekjournalisten niets anders doen dan labels plakken op autonome stukken muziek. Etiketten als rock, jazz, punk, dada, beat of impressionisme worden alleen maar gebruikt om een commercieel product te maken van de complexe, persoonlijke visie van een kunstenaar. Al die termen hebben volgens de saxofonist niets te maken met het begrip van de muziek. “Dat is altijd al zo geweest. Die etikettering gaat alleen maar over geld. Ik heb niet zo’n zin meer om daaraan mee te werken.” En dan, vals lachend: “Dus ik hoop dat je het niet verpest.” Vervolgens ratelt hij maar door over The Stone: dat die tent in 2005 werd geopend, dat het een non-profitorganisatie is, dat hij als artistiek directeur maandelijks een muzikant-programmeur aanwijst en dat het podium alleen maar kan voortbestaan dankzij donaties en de verkoop van limited edition-albums die live in The Stone worden opgenomen. Na die toelichting en een korte rondleiding besluit Zorn, grillig als hij is, om het gesprek toch maar zoals afgesproken bij hem thuis te doen en hobbelen we door een zonnig Alphabet City weer terug naar zijn appartement.


Een van John Zorns pareltjes op het North Sea Jazz Festival 2009 is het concert dat onder de titel Filmworks een dwarsdoorsnede zal geven van zijn vele tientallen albums met soundtracks voor films die variëren van cultcartoons tot ranzige sm-films. “Eigenlijk ben ik in de muziek terechtgekomen via het medium film,” vertelt John Zorn nadat hij zijn legerkistjes heeft uitgetrokken en in kleermakerszit plaatsneemt op het kleurige, geknoopte vloerkleed. “Voor mij zijn die twee altijd onlosmakelijk met elkaar verbonden geweest. Ik zag als kind al die tekenfilms op de televisie. Mijn moeder zette mij vaak in een wasmand voor de buis om me stil te krijgen.” Daarom waart de geest van Carl Stalling, de componist die Loony Tunes als Daffy Duck en Bugs Bunny van muziek voorzag, nog steeds in zijn hoofd rond. In die tijd zag hij ook Fantasia van Walt Disney. Kijkend naar De tovenaarsleerling ging de prepuber Zorn net zo uit z’n dak van de muziek van Paul Dukas als van Mickey Mouse, de eigenlijke held van de film. Door Fantasia kwam hij in aanraking met Strawinsky’s Le sacre du printemps en al die andere klassieke muziek die in die animatiefilm zit.

“En toen kocht ik deze plaat,” sluit Zorn het hoofdstuk film af, terwijl hij zich omdraait naar zijn gigantische platencollectie die de hele wand achter hem in beslag neemt. Ineens, als in een déjà vu, weet ik welke plaat hij uit de kast zal trekken: Improvisation ajouté van Mauricio Kagel. Even blijft het wonderlijke, bijna griezelige dit-heb-ik-weleens-eerder-meegemaakt-gevoel hangen, maar dan besef ik ineens waar het beeld vandaan komt: een documentaire uit de jaren tachtig – de tijd dat Zorn nog wel interviews gaf – waarin hij vertelt dat hij een jaar of vijftien was toen hij in de uitverkoop een langspeelplaat van Kagel kocht, die hem deed besluiten dat dít de muziek was die hij zelf wel zou willen maken. “Dit is een krankzinnig stuk,” zegt hij terwijl met zijn wijsvinger op de hoes tikt, “met een hoop gekrijs en geschreeuw, iets wat destijds een enorme aantrekkingskracht op mij had. Ik denk dat het bijna fysieke karakter van de muziek mij wel aanstond.” De complexe structuren van de zogenaamde eigentijdse, gecomponeerde muziek heeft Zorn sowieso altijd fascinerend gevonden, maar toch ontbrak er nog één ding aan. Pas toen Zorn het stuk For Alto van componist/rietblazer Anthony Braxton hoorde, wist hij wat hij miste: iemand die op het podium de kloten van z’n lijf stond te blazen.


De power van de saxofoon koppelde Zorn aan de compositietechnieken van Carl Stalling. Wat Stalling met maatsoorten en ritmes heeft gedaan, overtreft wat hem betreft het beste werk van genieën als Strawinsky of Ives. “Stalling schreef namelijk alleen maar om de handelingen in de film te ondersteunen. Zodra je die beelden weglaat, is de coherentie, de spanningsboog, de thematische ontwikkeling of de reden voor een tempo of maatwisseling helemaal weg. Wat er dan overblijft, zijn blokken muziek die op zich niets meer met elkaar te maken hebben. Dat vind ik fascinerend. Ik denk óók in blokken. En per blok kan de muziek van genre verwisselen: klassiek na jazz, pop na blues, country na hardcore. Die blokken kan ik weer net zo ordenen zoals je dat met de twaalf toonhoogtes van de chromatische toonladder kunt doen. “

Om zijn muziek makkelijker te kunnen schikken en herschikken werkt Zorn vaak met kaarten waarop hij ideeën, sferen of andere aantekeningen heeft genoteerd. Voor het album Spillane, zijn eerbetoon aan New York City en hard-boiled misdaadauteur Mickey Spillane, ging Zorn niet de studio in met een partituur, maar met zo’n ter plekke te rangschikken stapel file cards. Bij de uitvoeringen van Cobra, het game piece dat ook op North Sea zal worden uitgevoerd, gaat Zorn nóg radicaler te werk. De naam Cobra komt van een video-oorlogsspelletje, en met de guerrillatactieken die erin zitten is het dat ook een beetje. Cobra is een muziekstuk van onbepaalde lengte dat volledig geïmproviseerd is. Zorn: “De musici die willen spelen, mogen hun hand opsteken. Ik, als spelleider, kan een van hen de beurt geven. Die persoon kan mij door middel van handgebaren om een bepaalde cue card vragen, die ik vervolgens aan de hele band laat zien. Die kaart bepaalt de manier waarop geïmproviseerd gaat worden. Het resultaat van Cobra kan magisch zijn, zoals op mijn cd Tokyo Operations ’94 is te horen. En in het slechtste geval wordt het een psychodrama dat wordt uitgevoerd door een stelletje sukkels.”


Cobra zal samen met Filmworks en het trioconcert dat Zorn zal geven met bassist Bill Laswell en drummer Milford Graves behoren tot de meest extreme dingen die de duizendpoot ten gehore zal brengen. Zijn project The Dreamers is daarentegen, net als zijn recente album Alhambra Love Songs trouwens, zó toegankelijk dat de muziek bijna on-Zorn te noemen is. Het lijkt erop dat Zorn ineens arrivé is. Op middelbare leeftijd wordt de voormalige querulant zowaar overladen met beurzen en prijzen – de MacArthur Grant van een half miljoen dollar, de William Schuman Award, de Jewish Culture Award – en lijkt hij geaccepteerd te zijn door het door hem zo verfoeide jazzestablishment. De man die ooit het 24 seconden durende punkjazznummer Jazz Snob Eat Shit schreef voor zijn hardcoreband Naked City, zal meer en meer merken dat het juist de jazzsnobs zijn die vandaag de dag naar zijn concerten gaan. En werd het North Sea Jazz, het festival waar Zorn nu Artist in Residence is, in de jaren zeventig en tachtig door de avant-garde niet bestempeld als een commercieel sodom en gomorra? Ik sta op het punt om, voor ik afscheid neem, die hersenspinsels nog even met hem te delen, maar kan nog net m’n tong afbijten. Want in gedachten hoor ik de ijselijke klanken van één van Zorns meest gruwelijke composities: Perfume of a Critic’s Burning Flesh.

John Zorn treedt op alle avonden van het North Sea Jazz Festival tweemaal op in wisselende bezettingen.