Spring naar de content

Jamie

Een voetafdruk zie je pas als de voet wordt opgetild.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Zo tekent de hond zich af op de kat, juist door zijn afwezigheid. Hij zoekt hem, besnuffelt plaatsen die hem eerder niet interesseerden, is meer in huis dan normaal, alsof hij op hem wacht. En hij zoekt je blik, ook iets nieuws.

“Miauw.”

“Ja jongen, Jamie is dood.”

Het protocol was zo: ik ging in de tuin zitten met de krant en een biertje. Even later volgde Jamie en ging rechts naast mijn stoel liggen, net binnen aaibereik. Dit is standaard-hondengedrag; lid van roedel verwijdert zich, hond volgt. (Na een tijdje gaat hij checken of de andere leden nog zijn waar ze waren en komt dan terug). Vervolgens kwam Roodje, de kat. Niet voor mij, voor de hond. Om een potje te ravotten, vooral toen ze jong waren. Eindeloos achter elkaar aan rennen, charges maken van achter een boom of struik, worstelend over het gras rollen, als een lading wasgoed in de machine. Later was het meer een vaag soort gezamenlijk rondstruinen.

Nu is de baas in de tuin, de kat ook, maar de verbindende schakel ontbreekt. De kat kijkt om zich heen. Er klopt iets niet. Wat moet hij doen? Hij loopt naar de plek waar Jamie zou hebben gelegen en vleit zich neer. Denkt hij dat hij hem moet vervangen? Hij kijkt me aan.

“Ja kerel, daar lag hij altijd.”

“Miauw.”

“Ja, ik ook.”

Het is een van de redenen waarom je het laatste spuitje thuis kunt laten toedienen. Dan begrijpen de andere huisdieren het beter. Even die geur van de dood. Ook dokter R. bood het aan, hij kon er binnen een uur zijn, maar in een reflex zei ik nee. Het beeld. Euthanasisch huisbezoek. De dood rijdt voor.


“Kon u het een beetje vinden? Zal ik uw spuit, ik bedoel uw jas aannemen?”

Later twijfelden we. Hij was misschien toch liever in zijn eigen mand gestorven, op zijn vertrouwde plek, onder het bankje in de keuken. In plaats daarvan werd het de dierenkliniek, die daar tegenwoordig trouwens een speciale kamer voor heeft. Of dat een verbetering is, weet ik niet. Rouwkamers, aula’s, crematoria, een door anderen ontworpen decor voor jouw verdriet, er gaat altijd iets deprimerends van uit. De bonte decoraties op een kermis zijn bedoeld om vrolijke mensen nog vrolijker te maken, en zo lijken rouwcentra bedoeld om treurige mensen nog treuriger te maken. Het meest opvallende attribuut in dit afscheidskamertje was een doos papieren tissues in een stemmig gedecoreerde metalen houder, zodat we de merknaam niet hoefden te zien. Gelukkig hadden we z’n schapenvachtje bij ons.

De dierenarts onderzocht hem; gespannen keken we toe. Je wilt niet te vroeg komen met zo’n verzoek, maar ook niet te laat. Je begrijpt ineens waarom euthanasie bij mensen zo’n complex protocol is. Welke overlast breng je ten einde, die van de dood of van het leven?

Ik had een soort rekensom gemaakt. Hij had een defect aan zijn hart, het werd steeds groter, drukte tegen zijn longen. Ook hield hij vocht vast, het hoopte zich op in de buikholte – meer druk op de longen. Hij was te moe om te zitten, maar als hij ging liggen kreeg hij geen lucht meer. Dan ging hij weer zitten, tot hij niet meer kon. Ik timede de intervallen. Die donderdag ging het van veertig naar twintig seconden. Vannacht zou hij stikken, ergens op de keukenvloer, terwijl wij sliepen.


De dierenarts knikte en ritste een etui open.

Op een gegeven moment moest hij zo veel pillen dat het onoverzichtelijk werd. Daar zijn hulpmiddelen voor, ‘organizers’, sorteerdozen met vakjes en klepjes, ingedeeld per week, dag en dagdeel. We kochten er een, een witte kunststof houder met zeven platte cassettes, één voor elke weekdag, verdeeld in ‘ochtend’, ‘middag’, ‘avond’, ‘nacht’.

De ochtend na zijn dood trof ik J. aan de keukentafel, huilend. Voor haar lag het laatst gebruikte doosje van de organizer, ‘donderdag’, de vier klepjes geopend. ‘Ochtend’ en ‘middag’ waren leeg, in ‘avond’ en ‘nacht’ zaten nog pillen. Postume genezing.

Maar laat ik bij het begin beginnen.

We gingen buiten wonen. Huis met grote tuin, bosrijke streek. Onze dochter J. wilde altijd graag een hond. “Nee,” zeiden wij, “dat is niets voor op een bovenhuis. Als we buiten gaan wonen.” Een paar jaar later deden we dat. Misschien vergeet ze het, dachten we, toen het onderwerp niet opnieuw geagendeerd werd. Tot op een avond halverwege de maaltijd een stilte viel.

“Trouwens…” zei kleine J. Mijn vrouw en ik wisten precies wat er ging komen. Een hond. (wordt vervolgd)

Onderwerpen