Spring naar de content

Samen uit, samen thuis

Gescheiden inburgeren hoort niet. De overheid moet Turken en Marokkanen niet als moslims behandelen, maar als Nederlanders.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Welkom bij alweer een nieuwe aflevering van het islamdebat. Deze keer gaat het over de vraag of mannen en vrouwen gescheiden moeten inburgeren. Een introductie is nauwelijks nodig, want de voor- en tegenstanders hebben al talloze malen tegenover elkaar gestaan en iedereen die het nieuws de afgelopen jaren een beetje heeft gevolgd kan de argumenten dromen. In de ene hoek hebben we de linkse kerk – tegenwoordig ook wel bekend als de shariasocialisten – die zuurverdiend belastinggeld uitdeelt aan moslims. In de andere hoek hebben we de rechtse onderbuik, die met zijn ongenuanceerde kritiek de integratie van kwetsbare groepen in de weg zit.

Zoals altijd in het islamdebat is er ook rond het gescheiden inburgeren flink wat stof opgewaaid, maar nuchter bekeken is er eigenlijk niet zoveel aan de hand. Er zijn een stuk of veertig gemeentes die gescheiden klasjes aanbieden. In Utrecht, waar de rel begonnen is, gaat het om vijftien van de honderd klassen. Al met al gaat het in heel Nederland dus hoogstens om een paar duizend vrouwen die apart zitten van mannen. Dat hoort eigenlijk niet in een moderne democratie die geen onderscheid maakt tussen man en vrouw, maar de voorstanders kunnen er wel mee leven. De Utrechtse PvdA-wethouder Marka Spit wil zo veel mogelijk moslimvrouwen bereiken, en als dat alleen kan via gescheiden klasjes, dan moet dat maar. Een klassiek geval van ‘het doel heiligt de middelen’. De voorstanders van de gescheiden klassen wijzen erop dat de Nederlandse vrouwen zich in de jaren zestig en zeventig hebben kunnen emanciperen via praatgroepen, VOS-cursussen (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving), moedermavo’s en vrouwencafés waar ook geen mannen bij waren. Wie zijn geschiedenis kent, weet dat superioriteitsgevoelens ten opzichte van de ‘achterlijke’ islam misplaatst zijn: tot 1956 waren getrouwde vrouwen in het Nederlands recht handelingsonbekwaam. Als een echtgenoot weigerde om een cursus bloemschikken te betalen, kon zijn vrouw er niet naar toe. In dat perspectief zijn de gescheiden inburgeringsklasjes hulpmiddelen waar we over twintig of dertig jaar om kunnen lachen, als ook de moslimvrouwen geëmancipeerd zijn.


De tegenstanders zien dat uiteraard helemaal anders. Ze vinden de gescheiden klasjes niet alleen principieel strijdig met artikel 1 van de Grondwet, ze zien ze ook als het zoveelste bewijs van de sluipende islamisering van Nederland. Op het principiële vlak hebben ze natuurlijk onweerlegbaar gelijk: als een man zijn vrouw verbiedt om in een gemengd klasje Nederlands te leren en de gemeente werkt daaraan mee, dan is dat zonder meer strijdig met het principe van gelijkheid. Als het gaat om hun angst voor de sluipende islamisering van Nederland, overdrijven de tegenstanders nogal. Hun reactie doet denken aan de Britse komiek Alan Bennett die ooit een man op straat zag plassen in Jermyn Street, een van de duurste straten van Londen: “Is this the end of civilization as we know it, or is it just a man peeing in Jermyn Street?” Gaat het om de naderende Talibanisering van heel Nederland of om een paar duizend vrouwen in een apart klasje?

Minister Eberhard van der Laan neemt het principiële standpunt in en vindt dat inburgeren gezamenlijk plaats moet vinden. Maar hij is ook pragmatisch: als het echt de enige manier is om vrouwen uit hun isolement te halen, dan kan gescheiden misschien ook wel. Daarmee laat Van der Laan weer eens zien hoeveel slimmer hij is dan zijn voorgangster. Hij is een ervaren advocaat en onderhandelaar, die altijd een nooduitgang vrijhoudt. Ella Vogelaar zou vol het debat zijn ingegaan en zichzelf hopeloos vastgedraaid hebben, waarna Bos of Balkenende weer met groot materieel had moeten uitrukken om haar vlot te trekken.

Maar hoe redelijk de argumenten van de voorstanders ook zijn, en hoe pragmatisch Van der Laan het ook aanpakt, het is toch beter om helemaal te stoppen met gescheiden inburgeren. Het is bij alle vormen van beleid altijd goed om even een stapje terug te doen en stil te staan bij de vraag waarom dat beleid ook alweer gemaakt wordt.


De meeste maatregelen zijn een correctie op eerder beleid. In het geval van de inburgeringscursussen gaat het om een massale inhaalslag van de Nederlandse overheid. De politiek heeft de schaduwzijden van immigratie jarenlang ontkend, totdat Paul Scheffer en Pim Fortuyn het multiculti-feestje kwamen verpesten. Inmiddels is, na jaren van uitputtende islamdebatten, iedereen het er wel over eens dat er grote groepen immigranten slecht geïntegreerd zijn. Juist om dat probleem aan te pakken, wringt de overheid zich nu in de gekste bochten om de mensen die het verst ‘van de samenleving af staan’ te bereiken. In Utrecht zijn niet alleen gescheiden inburgeringsklasjes, er is zelfs een gescheiden gemeenteloket in een moskee. Allemaal met de beste bedoelingen, maar terwijl het het ene probleem bestrijdt (drempels voor moslimvrouwen), creëert het twee nieuwe problemen: er ontstaat een vermenging van staat en religie én de staat versterkt de invloed van de islam. Veel lokale politici grijpen nu terug op de beproefde Nederlandse receptuur van de verzuiling, en sleutelen aan een soort polderislam die – net als de protestantse en katholieke kerk vroeger – moet helpen bij de emancipatie van zijn gelovigen. Ahmed Marcouch, de stadsdeelvoorzitter van Slotervaart, voert theologische discussies met imams over de vraag of handenschudden is toegestaan. Job Cohen probeert nu maatschappelijke activiteiten van een gematigde moskee te subsidiëren. Daar is in Amsterdam veel weerstand tegen, omdat twee eerdere pogingen mislukten. De overheid probeert de imams een kunstmatige rol op te dringen. Ze zijn niet alleen geestelijk leidsman, maar ze moeten ook opbouwwerker, inburgeraar en bruggenbouwer spelen – en het liefst ook nog informant als ze een gevalletje radicalisering waarnemen. Het is een combinatie van eisen waar geen enkele geestelijke aan kan voldoen. Kerk en staat zijn niet voor niets gescheiden; het is een recept voor ellende als politici hun ideeën gaan opdringen aan gelovigen – omgekeerd trouwens ook.


Er is nog een belangrijk bezwaar tegen die omarming van de islam door politici: het werkt contraproductief. De meeste Marokkaanse moslims in Nederland zijn bijvoorbeeld seculier. Zij ergeren zich eraan dat ze standaard als moslims worden bejegend. “Atheïstische Marokkanen en seculiere moslims zeggen: waarom bemoeit de PvdA zich zo met religie?” zo klaagde het Goudse PvdA-raadslid Mohammed Mohandis vorige week in De Pers. De Nederlandse politiek probeert kunstmatig een islamitische zuil op te tuigen, maar vervreemdt daarmee een groot deel van de Marokkanen en Turken van zich. En bij degenen die wel gelovig zijn, versterkt het beleid juist de afhankelijkheid van het geloof – denk aan het loket in de moskee.

Het is allemaal met de beste bedoelingen – maar de goede bedoelingen met immigranten hebben de afgelopen decennia nu juist onbedoeld heel veel problemen veroorzaakt. Als de Nederlandse politiek wil dat Turken en Marokkanen allemaal goed geïntegreerde Nederlanders worden, dan wordt het hoog tijd om hen niet langer als moslim te behandelen, maar als Nederlander.

Onderwerpen