Spring naar de content

Hemelse modder

De varkens van de familie Hendriksen badderen in – officieel – de beste modderpoel van het land. ‘Ze vinden het heerlijk om erin te rollen. Hun hoefjes worden er ook mooi schoon van.’ door Michiel Blijboom

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

‘Castreren is kloot’nwerk,” zegt Joop Hendriksen, terwijl hij zijn boterham besmeert met sandwichspread. “Letterlijk en figuurlijk, haha!”

Joop (59) is varkensboer, al zijn leven lang. In het Twentse Fleringen – tussen Albergen en Weerselo – runt hij een toko met 240 zeugen, 2 beren en zo’n 1300 biggen. Van die biggen is de helft van het mannelijk geslacht – en die onfortuinlijke categorie komt op zeer jonge leeftijd in aanraking met Joops vlijmscherpe mes. Dat hij de balletjes eraf moet snijden, is allemaal de schuld van de Duitsers, zegt hij. “Het castreren is om berenvlees te voorkomen. Dat is prima vlees, alleen vijf minuten na het aanbraden komt er een kattepies-achtige geur vanaf. Nederlanders doen daar niet moeilijk over. Duitsers wel. En aangezien het meeste vlees voor de export is, zal ik moeten castreren. Maar dat is dus echt het minst leuke van het vak.”

Het is zelfs nóg minder leuk geworden dan het al was, omdat varkensboeren bij deze activiteit sinds kort verplicht zijn gebruik te maken van een zogeheten Pigsleeper. Daarbij komt het drie tot vier dagen oude biggetje ruggelings en wijdbeens boven op een kar in een metalen tang te liggen – denk aan een gynaecologenstoel van kabouterniveau – terwijl zijn kopje in een trechter gaat waarin CO-gas wordt gepompt. Het gillen en spartelen voorafgaand aan de vergassing is hartverscheurend. Daar staat tegenover dat de eigenlijke ingreep zo is gebeurd, met dank aan Joops jarenlange ervaring. Routineus snijdt hij de minuscule testikeltjes tussen de pootjes vandaan, waarna hij het aldus ontstane sneetje dichtsmeert met jodium. Denk aan een lik mosterd op een broodje beenham. Vréselijk vindt Joop het, om gebruik te maken van deze martelkar. “Maar het is wel beter voor de rug. Voordien moest ik altijd heel diep bukken. Nu kan ik er makkelijker bij. Alleen dat moment voordat het gas erin gaat, dat bevalt me niets.” De afgesneden balletjes verdwijnen tegenwoordig keurig in de kadaverbak. Joop: “Vroeger gooide ik ze het hok in. Dan at de moeder ze vaak op.”


Strikt genomen is Joop Hendriksen een benijdenswaardig man. Immers: welke andere vent maakt het dagelijks mee dat 240 krijsende en kwijlende vrouwen vol hysterie over hekken willen klimmen als ze hem in het vizier krijgen? En dat is exact wat Joop elke ochtend ervaart als hij met zijn kruiwagen vol voedsel (een uitgekiend mengsel van gerst, tarwegries, erwten, getoaste sojabonen, tarwe, rietmelasse, aardappeleiwit, sojaschilfers en wat fosfaten, chloriden en oxiden) de binnenverblijven van de boerderij betreedt. Sluit op dat moment je ogen en je hoort een gangbang van epileptische astmapatiënten. Dat wil zeggen: voor Joop de troggen heeft gevuld. Daarna klinkt in de stallen slechts tevreden gesmak. En geloof ons: helemaal niemand smakt luider dan een varken.

Als varkensboer maakt Joop lange dagen, volgens een vast patroon. Voeren, eten, uitmesten, castreren (“Wil ik om tien uur af hebben, voor de koffie”), zeugen uit de dekstal halen, zeugen van de biggen af halen, biggen verplaatsen, kraamafdeling uitvegen, voeren, eten, voergegevens uitdraaien, avondronde maken, biertje drinken. Hij heeft het, kortom, zwaarder dan zijn varkens, want behoudens die ene vervelende ochtend aan het begin van hun carrière als gedomesticeerd zwijn hebben ze op de boerderij van Joop en zijn vrouw Marianne (52) een luizenleven. Niet letterlijk, want parasieten krijgen er nauwelijks een kans. Joop en Marianne runnen een biologische boerderij, wat impliceert dat de knorrende krulstaarten vrij in en uit kunnen lopen. Er staat een heerlijke speelweide tot hun beschikking, met als extra douceurtje een pracht van een poel. En juist een duik in dat openluchtzwembad met aansluitend een stevige modderpakking is goed tegen ongewenste mee-eters. En tegen verbrande oortjes. Marianne: “Voor die tijd smeerde ik die in met Aftersun. De goedkoopste, hoor!”


De modderpoel is gevuld met puur leidingwater en opgeleukt met een strandje, waarop de dikke dames – driehonderd kilo is geen uitzondering – graag mogen liggen zonnen. Urenlang. Tenzij er een luchtballon overvliegt. Marianne: “Dan rennen ze als een speer naar binnen. Als de dóód zijn ze daarvoor!”

Joop: “Eerst lag dat zand er zomaar toevallig, omdat we met een verbouwing bezig waren.”

Marianne: “Maar toen zagen we hoe heerlijk ze het vinden om erin te rollen. Hun hoefjes worden er ook mooi schoon van.”

Joop: “Dus nu storten we aan het begin van elk zomerseizoen twaalf kuub zand.”

Marianne: “En binnenkort gaan we een bankje neerzetten, omdat mensen het leuk vinden om naar die badderende beesten te kijken.”

Wie wat langer van dat beeld wil genieten, doet er verstandig aan om tegen een te verwaarlozen bedrag bij de familie Hendriksen te overnachten. Sinds enige tijd drijven ze, onder de curieuze naam Het Ezeltje, een bed & breakfast. Logeren is er tientjeswerk – en je bent altijd verzekerd van opgewekte buren. Alleen heel soms is er een zeug die last heeft van een postnatale depressie, en dusdanig agressief is dat ze in staat is haar eigen kinderen dood te bijten. Maar daar weet Joop wel wat op: hij knipt een rubberen kaplaars doormidden en schuift de schacht om de snuit van het bijtgrage dier.

Dit soort gevallen is meer uitzondering dan regel: de meeste moeders liggen vredig op hun zij en offreren hun kinderschare veertien spenen waar voedzame melk uit komt. Ieder biggetje heeft z’n eigen tiet om aan te sabbelen, en die plaatsverdeling wordt bepaald door het moment van geboorte. De eerstgeborenen zijn spekkoper en eigenen zich de voorste spenen toe; de rest moet het doen met mindere plekken. Ronduit schlemielig is het voor biggetjes die als vijftiende, zestiende en soms zelfs eenentwintigste uit de moeder kruipen. “In de natuur hebben die gewoon pech gehad,” zegt Marianne, “maar wij zorgen er dan altijd voor dat we de oudste kinderen even apart leggen, zodat er voor de allerkleinsten toch melk is. Maar het onderlinge verschil in grootte blijf je duidelijk zien.”


Voor de varkens die geen zoogverplichtingen (meer) hebben, is de boerderij van de familie Hendriksen niet minder dan een vakantiepark. Ze liggen dag in dag uit op het strand en wagen af en toe een verkwikkende duik. De combinatie van heerlijk spartelbad (waarin de dames overigens volkomen ongegeneerd zitten te plassen) en comfortabel zandstrand zorgde ervoor dat de familie Hendriksen onlangs door dierenbeschermingsorganisatie Wakker Dier werd verblijd met de eerste prijs in de verkiezing ‘Beste Modderpoel van 2009’. De reusachtige beker die het echtpaar daarmee won, prijkt prominent op de keukentafel. Het was een opstekertje dat ze wel konden gebruiken, want de zaken gingen de laatste tijd niet crescendo. Na een periode van behoorlijke voorspoed (“Er gingen wel honderd biggen per week de deur uit”) sloeg vlak voor Kerstmis 2007 het noodlot toe, in de vorm van de ziekte vibrio. Opeens waren de biggen van de familie Hendriksen niet populair meer. Tel daarbij op dat de biggenprijs kelderde – van 106 naar 86 euro per stuk – en het voer aanzienlijk duurder werd, en het moge duidelijk zijn dat zich boven de Twentse boerderij spreekwoordelijke donkere wolken samenpakten. Medio 2009 bedraagt de totale schadepost al 80.000 euro.

“Vibrio is een virus waar je bijna nooit meer van af komt,” zucht Marianne. “Maar door een goede hygiëne kun je het aardig onder controle houden. Onze zeugen hebben de ziekte eenmaal meegemaakt en zijn er nu immuun voor. Veertien dagen na het spenen is de weerstand van de biggen het laagst, en op dat moment kan het virus toeslaan. Maar niet alle biggen worden ziek, want ze krijgen genoeg antistoffen van de moeder. Daarom willen we de biggetjes ook een week langer bij de moeder laten liggen, om ze zodoende nóg meer weerstand mee te geven. Maar de invloed van de vibrio is nog steeds merkbaar. Deze week hebben we bijvoorbeeld nog niet één keer biggetjes kunnen verkopen. Dat kan pas als ze 25 kilo zijn – en dat is nu nog niet het geval. En jammer genoeg zijn er ook nog steeds die dat gewicht nooit halen, omdat ze besmet zijn met het virus. Maar dat merk je pas een week na het spenen, als de diertjes zijn weggehaald bij de moeder.” Nog dieper zuchtend: ‘We zouden graag allerlei aanpassingen willen doen om onderlinge besmetting tegen te gaan. Maar daarvoor is er de afgelopen tijd gewoon te weinig geld binnengekomen.


“Een boerderij runnen geeft altijd een dubbel gevoel,” vervolgt ze. “Je bent commercieel bezig, dus een ziek dier is in feite een onverkoopbaar product. Maar ja, dan ben je die biggetjes aan het selecteren en dan hou je aan het eind een paar van die zielepietjes over, dan denk je toch: oooooh…” Met een biggenmoeder als Marianne mogen de meesten hun hoefjes dus wel dichtknijpen.

En de vers gecastreerde biggetjes? Die schudden even met hun kopje en huppelen dan welgemoed het hok uit. Nog voor Joop aan de koffie zit, zijn ze die hele behandeling alweer vergeten.

www.hetezeltje.nl