Spring naar de content

Vriendjes in Hollywood

Thé Tjong-Khing (1933) is illustrator. Zijn jeugd speelde zich af op het Indonesische eiland Java. door Matt Dings, foto Herman Wouters

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Als jong kind woonde hij een tijd in een heel groot familiehuis met zalen van kamers, omgeven door een ommuurde tuin zo groot als een park. In die tuin stonden ook nog paviljoens voor andere familieleden en bijgebouwen waar de bedienden sliepen. Ze hadden een heleboel personeel: voor de tuin, voor de was, in de keuken, voor het huis en dan ook nog een baboe voor elk van de vijf kinderen.

Je zou denken dat zo’n baboe een soort familielid van je wordt, maar zo ervoer Thé Tjong-Khing dat niet. Het multiculturele Indonesië, zegt hij, was een samenleving waarin iedereen op elkaar neerkeek. “Wij Chinezen vonden de Arabie- ren onbetrouwbaar, de Indonesiërs lui, de Nederlanders onbeleefd en opschepperig – alleen wij deugden. En elke groep dacht zo.”

Een verre voorvader was een Chinese emigrant die de zee overstak om in Indonesië een nieuw bestaan op te bouwen. Die eerste pioniers mengden met locale vrouwen, zodat vaststaat dat Thé Tjong-Khing zowel Chinees als Indonesisch bloed heeft. Daar kwamen Nederlandse invloeden bij, omdat hij en zijn vier zussen naar Nederlandse scholen gingen en er thuis Nederlands werd gesproken. Zijn naam is op Chinese wijze samengesteld: de achternaam luidt Thé, de voornaam Khing en Tjong is de naam van alle zonen uit eenzelfde generatie.

Vader Thé was een zakenman die handelde in alles wat hem onder ogen kwam. Hij dreef een ijsfabriek, dealde in auto’s, had bioscopen en runde een café en een restaurant. Het zakeninstinct maakte hem niet rijk, maar het gezin kwam niets tekort, ook al doordat moeder als telg van een suikerfabrikant eigen geld had.

Een belangrijke norm die hem werd bijgebracht was bescheidenheid. Je mocht jezelf nooit op de voorgrond plaatsen. Hoeveel trek je ook had in een glas limonade, je moest drie keer zeggen dat je geen dorst had voordat je een glas mocht accepteren. Rechtuit zijn gold als bot en ongemanierd. Het voordeel van die houding was wel dat mensen aardig met elkaar omgingen.


Ingetogenheid ging hem prima af – zijn jeugd werd namelijk gedomineerd door ‘een alles verpletterende’ verlegenheid. In zijn vroegste herinnering drukte hij bij het opstaan zijn gezicht in de sarong van zijn moeder en liep hij zo, bang voor bijna iedereen, de hele dag achter haar aan. Schoolreisjes of schooltoneel: hij wilde dolgraag meedoen maar durfde niets, wist zich totaal geen houding te geven. Bij een spreekbeurt raakte hij zijn stem kwijt, verloor ook de controle over zijn gedrag, zag iedereen grinniken en kon er niets tegen doen. Het was een vicieuze cirkel: uit angst dat men hem raar vond ging hij raar doen, zodat men hem raar vond. “Die verlegenheid heeft een groot deel van mijn jonge leven vergald,” zegt hij. “Het leek net alsof iedereen een afspraak had en ik niet wist wat het wachtwoord was.”

Hij denkt dat hij dit ongemak heeft geërfd van zijn moeder. Als er bezoek kwam, ging zij naar achteren om maar niemand onder ogen te hoeven komen. Hij kan zich ook niet herinneren dat zij ooit in haar eentje de deur uit durfde. Zijn vader was ‘niet zo blij’ met zijn verlegen zoon; de twee hadden geen band met elkaar. Een ander gevolg was dat de jonge Khing ook geen vriendjes had. Toen hij later weleens door een meisje werd versierd, liep dat op niets uit omdat hij vond dat hij haar niets te bieden had.

Hij zat van kleins af de hele dag stil te tekenen. Thuis hadden ze een schoolbord en daarop beeldde hij af wat er die dag was gebeurd. Ook tekende hij eindeloos Disney-figuurtjes zoals Sneeuwwitje. Verder ging hij heel veel naar de film. De wereld op het doek vond hij aangenamer dan die buiten de bioscoop. En hij had er geen vriendjes voor nodig – zijn vriendjes zaten in Hollywood.


De cinema was een vluchtheuvel waar hij zich goed voelde en niks hoefde. Zodra het licht uitging, was Khing al niet meer van deze wereld. Elke naam uit de credits sloeg hij op en onthield hij moeiteloos. Die filmkennis maakte hem veel later nog eens tot een fameus quiz-kandidaat in Voor een briefkaart op de eerste rang.

De eerste film die hij zich herinnerde zag hij in de bioscoop van zijn vader. Eerst bekeek hij de stills in de lobby: mannen met hoeden naast een mooie blondine in vreemde kleren en met een heleboel krullen. Vanuit de projectiekamer zag hij hoe iedereen begon te bewegen. De dame kwam een saloon binnen, stapte op een tafel, begon te zingen en ging vervolgens vechten met een andere vrouw. Het was Marlene Dietrich in Destry Rides Again. Khing vond het zo geweldig dat hij de dame almaar natekende, vechtend met iedereen die hij kende.

Vanaf die tijd tekende hij alleen maar filmsterren. Gaandeweg drong tot hem door hoe verleidelijk de diva’s waren. Op foto’s droegen ze decente jurken, maar in zijn tekeningen kregen ze panoramische decolleté’s. Zijn klasgenoten wilden allemaal wel zo’n filmster van zijn hand. Kijkend naar een film regisseerde hij mee. Deze belichting moest anders, vond hij, die scène kon beter donkerder, deze lijn was mooier en de ster had zó moeten kijken. Thuisgekomen ging hij tekenen hoe het wél moest. Het zou hem later nog goed van pas komen toen hij strips ging maken. Zoals hij ook als geen ander verlegen kinderen kan tekenen.

Toen hij in Bandoeng naar de tekenacademie ging, raakte hij daar in de ban van een leraar die over cultuurgeschiedenis en oude religies sprak. Deze meneer Hopman wist zo veel over het leven, dat Khing hem een lange brief schreef, met als grootste vraag waarom mensen op de wereld waren. Na lange tijd kreeg hij een mooie brief terug, die hij wel duizend keer las omdat hij er veel troost in vond. “Iedereen heeft recht op leven,” schreef meneer Hopman, “ook jij.”


Op zijn 23ste vertrok hij naar Nederland om daar zijn tekenopleiding te vervolgen. Hij kwam al gauw te werken bij de Toonder Studio’s. Marten Toonder liet Thé Tjong-Khing ontdekken dat tekenen geen spel was dat hij aardig beheerste, maar een vak waar hij talent voor had. “Daar ging me een licht op,” zegt de illustrator. “Marten Toonder die in me geloofde: op dat moment voelde ik me voor het eerst zeker en zelfstandig. Het was een moment van levensbelang.”