Spring naar de content

Dag Scheringa Bank

Wouter Bos heeft de DSB terecht niet gered. Maar het ‘too big to fail’-dilemma wordt alleen maar groter.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

In Asterix en de gladiatoren stappen de Gallische helden aan boord van een Foenicische galei. “Zijn dat slaven?” vraagt Asterix als hij de roeiers ziet. “Nee! Compagnons!” antwoordt de kapitein, “ik heb de vennootschap opgericht en zij hebben het contract niet goed gelezen.” Plan B van Dirk Scheringa om zijn bank te redden, was zeker creatief te noemen: vraag aan gedupeerde spaarders of ze nog eens bij willen storten en maak ze in ruil daarvoor aandeelhouder. Als het gelukt was, zou Scheringa een dubbel voordeel hebben behaald. Hij zou er honderd miljoen euro aan contanten mee hebben opgehaald en zijn balans zou er flink van opgeknapt zijn, omdat er vreemd vermogen (schuld) omgezet zou zijn in eigen vermogen (aandelen). Voor Scheringa’s nieuwbakken compagnons zou precies het spiegelbeeld gelden. Zij zouden extra geld uit handen hebben gegeven én hun onderhandelingspositie verder verzwakt hebben, want aandeelhouders komen bij faillissementen als allerlaatste aan bod. Curieus genoeg schijnen zich toch nog spaarders te hebben gemeld die als compagnon van Scheringa dat extra risico wel wilden lopen. Om Plan B te laten lukken, had Wouter Bos er overigens ook honderd miljoen euro belastinggeld in moeten pompen, en dat heeft hij geweigerd.

Dat leverde natuurlijk weer nieuwe munitie voor samenzweringstheorieën in Wognum. Het aardige aan complotten is dat je er alle kanten mee op kunt. Dirk Scheringa en zijn personeel zijn er heilig van overtuigd dat de gevestigde partijen nieuwkomer DSB bewust hebben laten ploffen. Waarom wel miljarden voor ING, ABN Amro en Fortis, en niet voor DSB? De gewone polderjongen – regieaanwijzing: camera zoomt in op Dirks geitewollen sokken – was een te grote bedreiging geworden voor de old boys. Anderzijds hebben de gedupeerde klanten óók het gevoel dat ze gepiepeld zijn door de ‘hoge heren’. Alleen zijn de boosdoeners in dit scenario multimiljonair Scheringa zelf – eigen voetbalclub, museum en helikopter – en zijn kliek van zakkenvullende ex-politici.


Wie er nu precies welke fouten heeft gemaakt, zal de komende maanden wel duidelijk worden, nu zich een leger aan onderzoekers, advocaten, toezichthouders, politici en journalisten gaat storten op de schuldvraag. Geen van de hoofdrolspelers zal daar fraai uit komen – Scheringa zeker ook niet. Maar op één punt heeft hij wel degelijk gelijk: hij wordt inderdaad anders behandeld dan de grote banken. DSB is geen systeembank, zoals ING of ABN Amro, en hoeft dus niet tegen elke prijs gered te worden.

Ook in de discussie over de hoge provisies van DSB is de politiek selectief. Hooglaar economie Arnoud Boot wees de politiek al in 1995 op de problemen met de woekerpolissen, en daar heeft Den Haag nooit iets mee gedaan. De recente verontwaardiging van Bos over de provisies van Scheringa – “Totaal idioot” – is nogal hypocriet, vindt Boot. Dat Scheringa niet op steun hoeft te rekenen, heeft overigens niet zozeer te maken met klasseverschil, zoals hij zelf denkt, maar meer met de omvang van zijn bank. DNB heeft in 2005 het kleine maar chique Van der Hoop ook laten ploffen – en dat was niet omdat het establishment het idee had dat de bank aan de Herengracht vol zat met nouveau- riche-patjepeeërs die even een toontje lager moesten zingen.

Onder al het mediatumult rond DSB liggen enkele klassieke dilemma’s verscholen die al spelen sinds het ontstaan van het moderne kapitalisme. Ze doken al op bij het eerste grote schandaal op Wall Street, dat in 1792 uitbrak toen de bekende financier William Duer ten onder ging. Duer had uitstekende politieke connecties en toen zijn speculatieve kaartenhuis instortte, was zo’n beetje iedere grote naam er bij betrokken. Minister van Buitenlandse Zaken Thomas Jefferson verkneukelde zich openlijk over de ondergang van de speculanten en vond dat ze maar in hun sop moesten gaarkoken. Zijn politieke tegenstander, minister van Financiën Alexander Hamilton, was verstandiger en pompte direct geld in de markt om te zorgen dat Duers val de rest van het financiële sys-teem niet mee zou slepen.


De discussies zijn ruim twee eeuwen later niet wezenlijk anders. De voornaamste vraag is: redden of niet redden? Daaraan zitten weer een praktische en een principiële vraag vast. Praktisch gezien heeft de overheid domweg niet genoeg geld om iedereen te redden. De staat redt alleen de banken die zo groot zijn dat ze in hun val de halve economie zouden meenemen – net zoals de Duitse regering zich wel bemoeit met Opel maar niet met duizenden mkb-bedrijven waar de situatie ook schrijnend is. Naast de praktische kant is er ook de principiële overweging: in een vrijemarkteconomie zijn mensen in principe verantwoordelijk voor hun eigen handelen. Wie een hypotheek afsluit, al dan niet met koopsompolissen, moet ook zelf opletten waar hij voor tekent. Dit argument gaat dieper dan het sentiment van ‘lekker puh, wie zijn billen brandt moet op de blaren zitten’.

In hun – zeer begrijpelijke – streven om paniek te voorkomen, hebben bankiers en politici de afgelopen tijd wereldwijd zowel bankiers als spaarders uit de brand geholpen. Dat werkt de zogenaamde moral hazard in de hand: je kunt lekker je gang gaan, want de overheid grijpt toch wel in als het misgaat. Dat heeft een aantal funeste gevolgen. Burgers worden gemakzuchtig en roekeloos met hun geld. Ze krijgen ook onrealistische verwachtingen van de staat en van centrale bankiers, alsof die alle problemen kunnen voorzien en voorkomen. (Dat kunnen ze níet, weten we inmiddels.) Het grootste probleem zijn nog wel de bankiers, zeker bij de banken die too big too fail zijn. Juist omdat ze zich aan alle kanten gedekt weten, nemen ze weer risico’s, terwijl de les van de kredietcrisis nu juist is dat banken voorzichtiger moeten worden. Dit mechanisme verklaart ook de stuitende arrogantie van zakenbankiers die alweer miljarden aan bonussen aan het uitdelen zijn alsof er nooit een crisis is geweest. Politici die steun verlenen aan banken maar tekeergaan tegen dat graaigedrag, lijken op ouders die schreeuwen tegen hun kinderen dat ze zich moeten gedragen, maar die toch steeds weer een ijsje geven om ze rustig te houden.


Zo bezien is het dus heel goed dat Bos de DSB heeft laten omvallen, al was het maar als waarschuwing, ‘pour décourager les autres’. Tegelijkertijd is het goed om te beseffen dat de DSB een van de laatste banken was die de staat nog redelijk straffeloos kon laten ploffen. De grote Nederlandse banken kunnen nu de buit verdelen en nog groter worden. Bij het volgende bankschandaal zullen de oude dilemma’s lastiger zijn dan ooit.

Onderwerpen