Spring naar de content

De papieren tijger

Hoe bereidde Nederland zich in de Koude Oorlog voor op een Russische invasie? HP/De Tijd onthulde vorig jaar geheimen die decennialang verborgen waren. Zoals: de brievenoorlog van prins Bernhard.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Mark Traa

Hoe is het leven van een militair wanneer er geen oorlog meer is? Voor prins Bernhard, tijdens de Tweede Wereldoorlog bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, markeerde de door hemzelf bijgewoonde capitulatie in Wageningen een nieuwe fase in zijn werkzame leven. Hij werd benoemd tot inspecteur-generaal van de Koninklijke Landmacht – later kwamen daar de Marine en de Luchtmacht bij. De prins kreeg een eigen staf en een gebouw, De Zwaluwenberg bij Hilversum, van waaruit hij de krijgsmacht gevraagd en ongevraagd van advies diende. Vrijblijvend, dat wel, maar helemaal vrijblijvend is een oekaze van een prins- gemaal natuurlijk nooit.

Bernhard en zijn stafleden inspecteerden talloze krijgsmachtonderdelen en rapporteerden over de staat van het materieel, de sterkte en het moreel van de troepen en het verloop van oefeningen. Maar het ging ook over de kwaliteit van de maaltijden in de kantines, de kledingvoorschriften en de salariëring van de Nederlandse soldaten. Bernhard fungeerde daarnaast als een ombudsman voor militairen en hun fa- milieleden die misstanden aan de kaak wilden stellen.

Zo bracht prins Bernhard de Koude Oorlog door, met de typemachine als wapen. Hij schreef talloze brieven en bracht elk kwartaal een rapport uit, met daarin vragen en opmerkingen die door de minister of de staatssecretaris van Oorlog (later Defensie) minutieus dienden te worden beantwoord. Wie de vrijgegeven brieven, nota’s en rapporten van de inspecteur- generaal leest, kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de prins een lastige luis in de pels van de legertop is geweest. En zo hoort het natuurlijk ook.


Tussen de officiële inspecties door voerde de prins een privé-oorlogje. Hij liet geen gelegenheid onbenut om de verantwoordelijken te wijzen op zaken die hij zelf buitengewoon belangrijk vond, zoals het belang van het militaire protocol: correct groeten, nette uniformen en haardracht, juiste onderscheidingstekens, strak marcheren. Ook liet de prins er geen misverstand over bestaan waar zijn politieke voorkeur lag: vér weg van de linkervleugel, die het tot zijn grote ergernis herhaaldelijk waagde de eer en goede naam van de krijgsmacht te bezoedelen. Zoals moge blijken uit een bloemlezing uit niet eerder gepubliceerde documenten.

Als prins Bernhard medio 1945 wordt benoemd tot inspecteur-generaal, wordt al snel duidelijk dat het om iemand gaat die menig bewindspersoon hoofdbrekens zal bezorgen. Zo vinden we uitvoerige correspondentie over de aanschaf van een vliegtuig voor de prins. Bernhard wil een eigen toestel, maar wie zal dat betalen? De kwestie houdt verschillende betrokken ministers geruime tijd bezig. In december 1945 schrijft Bernhard aan de minister van Oorlog dat hij in de Verenigde Staten voor weinig geld een Dakota kan kopen:

“Ik zou het zeer op prijs stellen, indien uwe excellentie het daarheen zou kunnen leiden, dat deze kwestie thans eindelijk geregeld wordt, en wel in ieder geval vóór medio januari, aangezien H.K.H. Prinses Juliana voornemens is in de tweede helft van januari een reis naar Zweden en Denemarken te ondernemen en zij hierbij beslist niet haar leven kan wagen door te reizen in het Duitsche toestel dat momenteel door mij wordt gebruikt.”


Drie maanden later krijgt de minister-president een brief van de prins: hij heeft het toestel al betaald – nog voordat het kabinet heeft besloten welk ministerie de benodigde vijfentwintigduizend dollar gaat ophoesten. Een schuldbewuste Bernhard:

“Intusschen ben ik [-] in een moeilijk parket geraakt, doordat ik mijn handteeke-ning te goeder trouw, in de veronderstelling dat deze zaak al geregeld was, op het ontvangstbewijs van deze machine heb gezet en verantwoordelijk ben voor de betaling hiervan. Vanzelfsprekend ben ik bereid dit risico te dragen en inderdaad deze machine uit eigen middelen te betalen, indien de Regeering er niet toe mocht besluiten [het toestel te kopen].”

De eigenzinnigheid van Bernhard zullen we ook later op talloze momenten tegenkomen. Zo krijgt de prins in 1948 een brief van generaal Kruls, opperbevelhebber der strijdkrachten. Het is een vernietigend exposé over de deplorabele toestand van het leger. Kruls maakt zich grote zorgen. Bernhard, voor wie het aanzien van de krijgsmacht een hoog goed is, toont zich aangegrepen. Op 29 mei 1948 schrijft hij aan de minister van Oorlog:

“Ik heb gemeend, vooral ook met het oog op de financiële consequenties, den inhoud van den brief (alhoewel dit constitutioneel misschien niet geheel juist is) ter kennis van mijn vrouw te moeten brengen, ten einde bij een eventueel onderhoud van haar met u, haar in staat te stellen u eventueel hulp en steun te geven ten aanzien van uw ambtgenoot van Financiën. Ik ben zoo diep overtuigd van de dringende noodzaak van een ingrijpende verandering, dat mijn persoonlijke conclusie zelfs zóóver gaat, dat indien dit niet kan gebeuren wij veel beter er allemaal mee uit kunnen scheiden in plaats van het volk, de soldaten en onszelf te bedriegen.”


Het is wat omslachtig geformuleerd, maar Bernhard schrijft hier iets opmerkelijks: hij kondigt in feite aan dat hij zijn vrouw gaat vragen extra geld te regelen voor de krijgsmacht – iets wat staatsrechtelijk helemaal niet mag, zoals de prins zelf (tussen haakjes) al vaststelt.

En zo zoekt Bernhard wel vaker de randen op van zijn vrijheden als prins-gemaal. Als hem iets stoort, dan kan de hoogste politiek verantwoordelijke een brief verwachten – ook al kan en mag die er niets aan doen. Zo schrijft de prins in augustus 1946 een brief aan de toenmalige minister van Oorlog. De zeer populaire priester en KRO-radiopreker Henri de Greeve, oprichter van de Bond zonder Naam, was in de ogen van de prins over de schreef gegaan.

“Zaterdag jl. heeft blijkbaar Pater de Greve [sic] een redevoering voor de radio gehouden over het wangedrag van officieren der Koninklijke Landmacht. Ik heb deze redevoering zelf niet gehoord, maar uittreksels daarvan zijn dermate beledigend voor het officierskorps in het algemeen, dat ik uwer excellentie in ernstige overweging zou willen geven terstond maatregelen te treffen, opdat ten eerste een behoorlijke publieke rectificatie plaatsvindt en ten tweede Pater de Greve wordt terechtgewezen. Voor de goede naam van het leger dient m.i. voorkomen te worden dat dergelijke uitzendingen plaatsvinden. Is er dan voor dergelijke dingen helemaal geen controle mogelijk?”

In september 1962 is er zelfs een televisieuitzending van een politieke partij die de prins zodanig irriteert dat hij een brief op poten schrijft aan de minister van Defensie.

“Naar mij ter ore is gekomen heeft het televisieprogramma van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) op 21 augustus 1962 te 20.20 uur in vele kringen ontstemming gewekt. Het in dit programma voorgedragene had een algemeen gezagsondermijnend karakter, waarbij onder meer werd opgewekt tot het weigeren van de militaire dienst, de ambtelijke dienstvervulling en het verlenen van diensten direct of indirect verband houdende met militaire aangelegenheden. Ter illustratie vermeld ik enige zinsneden of regels van gelijke strekking uit de betreffende voordracht, te weten: ‘Conducteur, indien u een trein moet rangeren gevuld met munitie, wees dan flink en zeg neen’, ‘Jongeman wordt gij voor de dienstplicht opgeroepen, wees flink en zeg neen’. Met een dergelijk programma zijn ook naar mijn mening de grenzen van het toelaatbare overschreden. Mede gezien de suggestieve werking die het medium televisie op brede lagen van de bevolking heeft, vraag ik de bijzondere aandacht van uwe excellentie voor deze materie. Ik vraag mij af of dit geval niet eventueel onderwerp van bespreking in de Ministerraad moet zijn?”


Het is niet de bedoeling dat een lid van het Koninklijk Huis zijn politieke voorkeur laat blijken. Maar het is overduidelijk dat prins Bernhard niets moet hebben van al te progressieve geluiden. In de jaren vijftig en zestig deelt hij de bezorgdheid van de regering en de legertop voor een communistische Vijfde Colonne die een Sovjet-invasie zou kunnen vergemakkelijken. Als Defensie in 1951 een pand van de voormalige Fokkerfabriek aan de noordzijde van het IJ koopt, schrijft Bernhard in een nota aan de toenmalige minister van Oorlog:

“Ik meen de aandacht van uwe excellentie te mogen vragen voor het feit dat de oude Fokkerfabrieken gelegen zijn in een extreem links getinte buurt van de gemeente Amsterdam.”

In zijn jaarrapport over 1957 als inspecteur-generaal der Koninklijke Marine schrijft de prins: “Hoewel ik hiervoor geen aanwijzingen heb, lijdt het mijns inziens niet de minste twijfel, dat de communistische partij grote aandacht besteedt aan celvorming in de strijdkrachten. Niet alleen is dit historisch hun werkwijze, maar het wordt openlijk toegegeven, dat dit inderdaad geschiedt. Een cel, hoe goed ook voor haar taak berekend, mist echter praktisch nut zolang de te beïnvloeden mensen ontbreken. De beste objecten hiervoor zijn de ontevredenen. [-] Een goed geoefende, doelbewuste cel op de hoogte van moderne middelen van massabeïnvloeding – wat deze cellen ongetwijfeld zijn – kan in korte tijd de grote massa vervuld van een vage ontevredenheid, leiden en misbruiken voor doeleinden welke, door elk individu uit deze massa zowel te voren als naderhand zouden worden verworpen. Het is duidelijk dat dit een machtig wapen in handen van de communisten is.”


De verantwoordelijke bewindslieden móeten antwoorden op de aanbevelingen en suggesties van de inspecteur-generaal. Enige tijd na diens kwartaal- of jaarrapport geven ze aan welke maatregelen worden genomen om de gesignaleerde tekortkomingen te verhelpen. Meestal zijn het zinnige constateringen die de inspectie doet. Maar ook een prins mag weleens een luchtballonnetje oplaten, zoals in zijn jaarrapport over 1956:

“Reeds geruime tijd rijpt bij mij de gedachte dat meer aandacht besteed moet worden aan de kernenergie. Het is een gebied dat niet alleen militair gezien, maar ook vanuit economische gezichtshoek van enorm belang is. [-] Het staat voor mij vast dat kolen en olie als energiebron op zee verdrongen worden door de kernenergie. [-] Wie niet tijdig omschakelt op deze nieuwe energiebron, zal onherroepelijk achterop komen en tenslotte van de zeeën verdwijnen. [-] Ik zou een opdracht van de Koninklijke Marine aan de samenwerkende industrieën toejuichen om bijvoorbeeld een prototype van een scheepsinstallatie te bouwen. [-] Het uur daartoe heeft mijns inziens geslagen.”

Het is niet de enige keer dat Bernhard meldt dat hij kernenergie op schepen helemaal ziet zitten. Maar zijn enthousiasme wordt niet gedeeld door minister van Marine, Cornelis Staf. Die antwoordt dat de benodigde uitgaven ‘het marinebudget verre zullen overschrijden’.

En zo zijn er meer suggesties van de prins die de politiek of de legerleiding niet kunnen bekoren. In februari 1959 stuurt Bernhards stafchef H. Holtz een brief aan de chef van de Landmachtstaf:

“Zoals u bekend is Zijne Koninklijke Hoogheid ten zeerste geïnteresseerd in de ruitersport in het algemeen en, uiteraard, de Nederlandse ruitersport in het bijzonder. [-] Zijne Koninklijke Hoogheid is van oordeel dat het aanbeveling zou verdienen om, evenals zulks vóór 1940 geschiedde, Nederlandse ruiters naar buitenlandse rijscholen te zenden. Dit zou zo mogelijk in militair verband moeten geschieden, opdat men van de nodige discipline verzekerd kan zijn. [-] Zijne Koninklijke Hoogheid meent een oplossing gevonden te hebben in de persoon van de kapitein der Koninklijke Landmacht J.H. Uytendaal, waarvan Zijns inziens verwacht kan worden dat hij de kwaliteiten kan opbrengen om zich met succes op internationaal niveau met andere ruiters te meten. [-] Zijne Koninklijke Hoogheid meent dat het Hem mogelijk zal zijn, wanneer de kapitein Uytendaal tot Zijn staf zou behoren, een detachering aan de rijschool in Warendorf in Duitsland te arrangeren zonder dat hiervoor betaling noodzakelijk is. [-] Zijne Koninklijke Hoogheid vraagt zich derhalve af of het u mogelijk zou zijn de kapitein Uytendaal [-] bij Zijn staf te plaatsen opdat zo spoedig mogelijk een detachering te Warendorf voor hem kan worden geregeld.”


De landmachttop antwoordt dat Uytendaal niet voor een zo lange duur kan worden gemist en dat ze geen precedent wil scheppen voor andere sporten.

Uit de overgebleven documentatie van de inspecteur-generaal wordt duidelijk dat prins Bernhard geen erebaantje had. De meeste vergaderingen van zijn staf werden door hemzelf voorgezeten. In hoogsteigen persoon inspecteerde hij het ene legeronderdeel na het andere. Militairen konden bij de prins terecht met al hun grieven, en blijkens de rapporten werden via de inspecteur heel wat klachten doorgespeeld naar de legerleiding. Ook wanneer het ging om belangwekkende strategische kwesties, zoals de nachtkleding van vrouwelijk luchtmachtpersoneel. In april 1955 in een brief aan de minister van Oorlog:

“Over de gestreepte pyjama’s die van rijkswege worden verstrekt, heeft men verschillende klachten. Het streepjes-dessin wordt in het geheel niet geapprecieerd, terwijl de lengte van de pijpen veelal te kort is in verhouding tot de taille-omvang. De verlangens gaan uit naar een effen pyjama in een neutrale kleur. Ten einde aan deze wensen tegemoet te komen, zou het aanbeveling verdienen de zgn. hospitaalpyjama, die een effen blauwe kleur heeft, te verstrekken en de onderlinge verhouding van de samenstellende delen der pyjama nader vast te stellen. Het ware in principe beter de pijpen te lang te nemen, daar door het inleggen van een zoom de juiste lengte van de pijpen kan worden verkregen.”

In 1976 moet Bernhard zijn functie als inspecteur-generaal der Krijgsmacht neerleggen als gevolg van het Lockheed-schandaal. Hij mag ook geen uniform meer dragen. Wie de geschriften van de prins leest en zijn verwevenheid met het militaire apparaat proeft, beseft wat een vernedering dát moet zijn geweest.


Bronnen: Archief Staf Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht en Archief Ministerie van Oorlog, beide in het Nationaal Archief te Den Haag.

In 1976 deed de Amerikaanse Senaat onderzoek naar smeergeldaffaires van de Amerikaanse vliegtuigbouwer Lockheed. Prins Bernhard zou in voorgaande jaren 1,1 miljoen dollar aan steekpenningen hebben ontvangen van de Amerikaanse vliegtuigbouwer. In 2004 verscheen in De Groene Amsterdammer een reportage waarin de prins die aanklacht bekende.

Onderwerpen