Spring naar de content

Nooit meer vergaderen

Voor een opiniebladjournalist had Marcel van Roosmalen verrassend weinig opinie. Daarom deed hij de leuke reportages. Tot hij plotseling in de marge van de marge bleek te zijn beland. Wat nu? ‘Ik had gedacht dat ontslag nemen heel moeilijk was, maar het had eigenlijk wel iets gezelligs.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Hoi-hoi!! Het is weer dinsdag! Ik heb er de hele week naar uitgekeken, maar nu is het dan zover: de redactievergadering! Ik zit als een van de eersten in de vergaderzaal en trommel van ongeduld met mijn vingers op tafel. Ben benieuwd waar we ons deze week weer over hebben opgewonden. Knal d’r maar in met je mening. Aah… hoofddoekjes, zwarte scholen. Paul Cliteur en – hoera-hoera – ook nog iets luchtigs. Stuk voor stuk ge-wel-dige onderwerpen! Kunnen we lekker lang over doorlullen. Waa-aat? Belachelijk! Ik neem meteen het woord. Heerlijk! Na afloop met een paar collega’s op de kamer. Benen op tafel, opwinding over wat ik allemaal vind.

Tja, zo was ik dus niet. Voor een opiniebladjournalist had ik verrassend weinig opinie. Ik was er ook voor de ‘leuke verhalen’. Ruzie tussen twee carnavalsverenigingen? En ik mag ernaartoe? Op reportage? Hoera. Helemaal naar Maastricht! Tjonge… Tweeduizend woorden? Oké, tot volgende week!

Als collega’s wat geks voorstelden tijdens zo’n vergadering, sloten ze vaak af met: “Lijkt me iets voor Marcel…” En dan keek iedereen naar mij. “Euh…” zei ik dan verschrikt. “Wat zei je? Bingo in Helmond? Ja, lijkt me wel leuk. Doe ik wel.” Het werd meteen genoteerd. En voor ik het wist, ging ik weer op pad. Naar de fanfare in Heerlen, daklozen in Drenthe of rijke mensen in Velp.

Toen ik in 1998 als stagiair bij HP/De Tijd kwam werken, had ik al meteen een hekel aan de vergadering. Het duurde en duurde en ging helemaal nergens over. Ik deed alsof ik luisterde en wachtte tot het over was. In die tijd bespraken we ook bij toerbeurt het blad. Toen ik dat een keer moest doen, bladerde ik met een rood hoofd het blad door en zei bij ieder verhaal: “Leuk!” Toen ik klaar was, zei de hoofdredacteur: “Leuk en bedankt.”


Op het moment dat ik eindelijk een beetje gewend was en vrolijk meedacht over trends, gekke onderwerpen en de tijdgeest, gebeurde er opeens van alles in de wereld en HP/De Tijd paste zich aan. Opeens waren we weer een opinieblad. Ontzettend vermoeiend, ook omdat het mijn opinie niet was. Omdat ik het verder een leuk blad vond, waarin dingen konden die elders niet konden, besloot ik om voortaan geheel mijn eigen gang te gaan. Ik schreef reportages en het kon me niet schelen wat de rest schreef. HP/De Tijd was een auteursblad en zolang mijn naam niet boven zo’n verhaal stond, vond ik alles best.

Voor mij draaide het allemaal om de manier van schrijven. Ik was ooit bij HP/De Tijd gekomen vanwege de typische stijl. Maar steeds vaker las ik veel artikelen ook niet. Toen er op de redactie in 2001 grote commotie ontstond over het stuk ‘Er is iets mis met de islam’, vond ik niets. Na alle discussies verwachtte ik er nogal wat van, maar ik vond er geen moer aan en stopte halverwege met lezen.

Die houding hield ik vol tot de lente van 2004. Toen nam ik ontslag. Ik had geen zin meer me nog langer aan alles te onttrekken. Ik wilde gewoon doen wat ik altijd had gedaan, maar dan wel graag zonder al die meningen en al die boosheid van anderen aan te hoeven horen.

Waarom schrijf ik dit allemaal op? In de eerste plaats omdat het me gevraagd is. Er ontbrak nog een verhaal met als thema ‘Verlangen op het werk’. Het moest een persoonlijk verhaal worden. Degene die me de opdracht gaf, zei erbij: “Spaar ons niet. En spaar vooral ook jezelf niet.”

Ik reageerde enthousiast, maar heb daar nu al spijt van. Morgen ga ik op vakantie en daar zit ik dan: midden in de nacht, rokend, in mijn onderbroek achter de computer. Worstelend met een mening over een blad waar ik zes jaar lang krampachtig geen mening over wilde hebben. In al die jaren heb ik een keer eerder een poging gewaagd om een opinie-achtig stuk te schrijven. Op een onbewaakt ogenblik had ik op de vergadering gezegd dat ik Amerika een kutland vond. Extreme mening! Nou, daar moest een stuk over komen! Als werktitel koos ik ‘Er is iets mis met Amerika’, maar daar was iets mis mee. Het was te algemeen. Mijn mening was zo extreem dat de titel na een lang gesprek met een leidinggevende moest worden veranderd in het meer persoonlijke ‘Waarom ik Amerika verwerp’. Nou ja, toen zag ik er maar van af. Verder dan een ludiek begin over de opa van een vriendin die in de oorlog zijn duim verloor door een verdwaalde Amerikaanse kogel ben ik nooit gekomen.


Maar goed, dit verhaal gaat over ‘Verlangen op het werk’. Hoewel de vrijheid op de redactie van HP/De Tijd groot is, wilde ik nog meer vrijheid. In mijn geval betekende het dat ik naar heel veel dingen juist niet verlangde. Zo vond ik het jaarlijkse functioneringsgesprek onzin. Raar gedoe. Iedere keer weer dezelfde vraag: “En wat vond je er zelf van?” Dan begon ik op te sommen wat ik allemaal beter zou kunnen doen. Jaja, ik wist het: mijn inbreng op vergaderingen was zeer gering, ik kon wel wat vaker aanwezig zijn en mijn betrokkenheid bij het blad kon groter.

Daarna nam de hoofdredacteur het woord. Hij herinnerde zich enkele ‘goede stukken’, vond dat ik effectiever kon werken – “Advocaten houden soms tien ballen in de lucht, waarom journalisten niet?” – en hamerde erop dat werken op een redactie meer was dan het schrijven van stukken. Het was ook contact hebben met je collega’s. Soms gebeurde er hele werkdagen niets, maar dan was er zomaar uit het niets opeens een gesprek of discussie waaruit een fantastisch idee ontstond! Jammer toch dat ik bij dat soort spontane erupties geen enkele rol van betekenis speelde.

Ik hoorde het allemaal aan, knikte braaf van ja, beloofde beterschap, lanceerde wat verhaalideeën en voor ik het wist, waren we weer een jaar verder.

Dit jaar begon het weer zo. Op zijn kamer trof ik de hoofdredacteur en zijn adjunct. De adjunct schilde met een mesje een appeltje en de hoofdredacteur vroeg naar mijn shagbuidel. Terwijl hij een sigaret draaide, somde ik op wat ik het afgelopen jaar allemaal verkeerd had gedaan en hoe het anders moest. Daarna liep het allemaal anders dan anders. Voor het eerst was er ook kritiek op hetgeen ik schreef.


“Jouw verhalen zijn samen te vatten onder de noemer ‘Iedereen is gek’,” zei de hoofdredacteur.

“Maar niet iedereen ís gek,” vulde de adjunct aan.

Ik knikte.

“Jij hebt talent,” ging de adjunct verder, “maar het afgelopen jaar ben je afgezakt naar de marge van de journalistiek. Misschien wel naar de marge van de marge.”

Ik knikte weer en probeerde me iets voor te stellen bij ‘de marge van de mar-ge’. Het moest iets heel ergs zijn. Treurig dat ik het zover had laten komen. Omdat het de bedoeling was dat ik nu iets terugzei, mompelde ik: “Ik moet me meer focussen op bekende mensen. Dat is leuker, denk ik.”

“De mensen willen opinie,” zei de adjunct.

De hoofdredacteur begon over de vergaderingen. “We vergaderen op maandag, op dinsdag en op donderdag. Ik zie je daar nooit. Waarom is dat?”

“Op dinsdag ben ik er vaak wel, hoor”, zei ik. “Dat is tenslotte de belangrijkste vergadering.”

Daarna probeerde ik uit te leggen waarom ik zo’n hekel had aan dat ge-vergader. “Ik vind het verschrikkelijk,” zei ik. “Al dat gelul. Ik word doodmoe van al die meningen van steeds weer dezelfde mensen die zeggen wat ze denken. De rest zit erbij en luistert. Het is net een circus; wij zijn het publiek.”

Nou, dan had ik toch wat gemist! Juist op de vergaderingen gebeurde het! Sterker: het was het hoogtepunt van de week. De hoofdredacteur: “Een heilig moment.” Wat daar gebeurde, was razend interessant. Het moment om je verhaalideeën te lanceren en te reageren op plannen van anderen. De hoofdredacteur sloot af met: “Wat wil je als journalist nog meer?”


Ik wist het even niet en dacht aan de grote vergadering op dinsdagochtend. Meestal kwam ik – de haren nog nat van het douchen – op het laatste moment binnen zodat ik ergens achteraf kon gaan zitten. Vaak maakte ik tekeningen van collega’s. Soms ook heel mooie. Als het begon, moesten we een voor een opsommen waar we mee bezig waren. Het was dan slim om heel veel te zeggen, zodat je kon weigeren als iemand tijdens de vergadering met een idee kwam waarvoor hij of zij zelf helaas geen tijd had.

Er waren erbij die zich met enige regelmaat boos maakten over een wantoestand in een land. God, dacht ik vaak als ik naar de redactie fietste, als een van hen maar niet net vanmorgen over een vuilniszak is gestruikeld. In dat geval moet ik misschien wel in een reportage schrijven dat de afvalverwerking, de ambtenaren, de gemeente Amsterdam en vooral burgemeester Cohen niet deugen.

Maar dit zei ik allemaal niet. Ik beloofde meer te komen, te streven naar meer inbreng en minder ‘marge van de marge’. Toen dat gezegd was, werd het nog een vrolijke boel. “Morgen hebben we een extra vergadering voor de zomerspecial,” zei de hoofdredacteur.

“Leuk!” antwoordde ik zo enthousiast mogelijk.

Een half uur later kreeg ik van de secretaresse het beoordelingsformulier waarop de hoofdredacteur in een onleesbaar handschrift kort en krachtig had samengevat wat we hadden besproken. Het enige wat ik kon ontcijferen, was dat mijn inbreng bij de vergaderingen ‘bedroevend’ was. Dat klopt, dacht ik, en dan zal de rest ook wel kloppen, en dus ondertekende ik het formulier.

Ik ging naar Albert Heijn om de hoek. Ik kocht er een ‘kook en stoom’-maaltijd, een rookworst en twee blikjes tonijn. Bij de kassa trof ik een collega die geconcentreerd zijn kassabon bestudeerde. Daarna groette hij me joviaal, keek in mijn karretje en vroeg: “Hoe gaat het?”


Ik keek naar zijn met Franse kaasjes, flessen wijn en toast gevulde tassen en daarna naar mijn rookworst en concludeerde: “Ik ben de marge van de marge.”

“O,” zei hij, “is het zo erg?”

Daarna moest ik ook nog zijn bonuskaart lenen omdat ik de mijne kwijt was.

Thuis, met een bord ‘kook en stoom’ op schoot, bekeek ik het RTL Nieuws. Opeens besefte ik dat de hoofdredacteur en zijn adjunct gelijk hadden. Ik zag allemaal beelden die zij waarschijnlijk heel belangrijk vonden, maar die mij niets deden. En omgekeerd. Wisten zij veel. Voor hen was ik de jongen die stilzwijgend meningen aanhoorde, op kantoor met zijn telefoon speelde en uitkeek naar het moment dat hij weer op reportage kon. ‘s Avonds dronk ik met wat vrienden bier in de kroeg en daar werd ik heel opstandig van. “Ik ga me morgen verslapen,” kondigde ik aan.

Het maakte weinig indruk. “Dat doe je toch altijd?” vroeg iemand.

Niemand had me gemist op de vergadering. Er was er zelfs een die dacht dat ik er was geweest.

“Nee,” zei ik, “Ik was er niet.”

“Wel waar,” zei hij.

Einde discussie.

Gelukkig had ik niets gemist. Een collega vatte drie uur vergaderen als volgt samen: “We zijn het nog niet eens over het thema.”

Ik zocht de hoofdredacteur, maar die zat niet op zijn kamer. “Hij is lunchen, heel belangrijk,” zei de secretaresse.

“O,” zei ik, en ik bestudeerde de lijst met ideeën voor het zomernummer. Een collega wilde een maand naar een tropisch eiland om daar te ontdekken of het mensen lukte om tot rust te komen. Kijk, dat leek mij nu typisch een verhaal voor mij. Jezus, wat verlangde ik opeens naar rust, zon, zee en kokosnoten. Naar een wereld zonder vergaderingen en opinie.


Die middag nam ik ontslag. Ik had gedacht dat zoiets heel moeilijk was, maar het had eigenlijk wel iets gezelligs.

“Ik stop ermee,” zei ik tegen de hoofdredacteur.

Daarna rookten we samen van mijn sigaretten.

“Heeft het zin om je op andere gedachten te brengen?” vroeg hij.

“Nee,” zei ik, “dat lukt niet.”

“Wat ga je doen?” vroeg hij.

“Freelancen, en nooit meer vergaderen,” zei ik.

Het duurt nog even, maar dan gooien ze bij HP/De Tijd de koers weer volledig om. Dan hebben ze ontdekt dat de mensen geen opinie meer willen. Ze willen reportages en interviews en bepalen zelf wel wat ze vinden. Mooi zo. Niets meer aan veranderen. Zelf ben ik daar alvast mee begonnen. Ik reis voor allerlei bladen door het land en sta vroeger op dan ooit tevoren. Behalve op dinsdag. Dan slaap ik uit.

Met zijn vooruitziende blik heeft Marcel van Roosmalen gelijk gekregen. Het roer is om bij HP/De Tijd. Onder hoofdredacteur Jan Dijkgraaf is er nog maar één keer per maand een redactievergadering.

Onderwerpen