Spring naar de content

Buiten de Haagse wereldorde

Boekestijn werd als criticus van het ontwikkelingsbeleid vaak weggehoond

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Over het opstappen van het VVD-kamerlid Arend Jan Boekestijn is genoeg gezegd. Hij struikelde over zijn eigen openhartigheid (loslippigheid) en de Haagse mores, die zoiets niet toestaan. Ironisch genoeg zijn het vooral de media die die mores bewaken. Uiteindelijk maken zij het werk af, door eerst de val uit te zetten, en daarna degene die erin is getrapt genadeloos als dilettant af te serveren. Daardoor dreigt er veel te weinig te worden gezegd over het onderwerp waarvoor Boekestijn in de Kamer zat: ontwikkelingssamenwerking. Het Kamerlid had daarover net een boek geschreven dat nog moet verschijnen. Een dubbele suïcide dus.

Boekestijn stond bekend als criticus van het Haagse ontwikkelingsbeleid en werd daarvoor vaak weggehoond. Zijn kritiek zou niet (met cijfers) onderbouwd zijn, en hij zou geen rekening houden met de juridische verplichtingen die Nederland met tal van ontwikkelingslanden is aangegaan. Het is de standaardmethode waarmee in Den Haag elke kritiek wordt afgedaan. Overtuigend is het niet, wel effectief. Buitenstaanders mogen meepraten, maar moeten zich richten naar de expertise binnen het (ambtelijke) wereldje. Wie meegaat in de gedetailleerde cijferbrij en juridische geheimtaal, raakt het spoor snel bijster en stelt geen fundamentele vragen meer. Zo gaat het binnen elke bureaucratie: in Den Haag, Brussel, of bij de VN.

Maar waar de EU talloze succesverhalen kent, ontbreken die bij de ontwikkelingshulp. Vroegere paradepaardjes als Tanzania zijn op een mislukking uitgedraaid, terwijl de Palestijnse gebieden met hulp zijn overladen, wat in de Gazastrook (waar de bevolking niet werkt, maar dankzij de hulpgelden wel spectaculair is gegroeid) tot een onhoudbare toestand heeft geleid. Dat is ook het hulpwereldje niet onbekend, want elke minister gooit het beleid van zijn voorganger weer om. Eveline Herfkens deed zelfs aan ‘ontpronking’. Maar voortschrijdend inzicht leidde nooit tot het ter discussie stellen van de ontwikkelingshulp als zodanig. Die blijft 0,7 procent van het BNP, of de hulp nu helpt of niet. Afgelopen jaar was dat vijf miljard.


Ik heb lang gedacht dat we dit alleen nog deden voor het behoud van ons zelfbeeld als barmhartige natie. Als we de zorg voor de ‘allerarmsten’ loslaten, knaagt dat aan het ideologisch fundament van de verzorgingsstaat. Ik heb er zelfs compassie voor, want als hulp louter door doelmatigheid wordt gelegitimeerd, is dat een argument om alles wat niet rendeert aan zijn lot over te laten. Belangrijker dan de vraag of hulp helpt, is het vertrouwen bij de eigen bevolking dat ‘onze’ overheid klaarstaat als hier de nood aan de man komt. Zolang wij elk jaar een paar miljard naar de arme landen overmaken, vertrouwen wij op ons sociaal kapitaal en doen wij als natie goed werk. Zo houden we de ellende op afstand, en blijft ontwikkelingshulp immuun voor empirische kritiek.

Maar helemaal sluitend is deze verklaring niet. Een verzorgingsstaat die om zelf te overleven van de eigen burgers meer zelfredzaamheid verlangt, verliest geloofwaardigheid als er in de arme landen zonder zichtbaar succes met pepernoten gestrooid blijft worden. Toch is dat wat er gebeurt. Waar binnenlands het geloof in de maakbare samenleving is afgenomen (al heeft dat geenszins geleid tot minder ‘beleid’), wordt er mondiaal nog een schepje bovenop gedaan. Ik wil daar niet cynisch over doen. Zo valt op dat de minst corrupte landen in de wereld (de Scandinavische landen) de meeste ontwikkelingshulp geven. Dat duidt erop dat landen waar een groot vertrouwen in de overheid bestaat, ook het meest geneigd zijn tot het geven van internationale hulp – of die nu corrumperend uitpakt of niet. Landen die de VN-ideologie omhelzen en daar een flinke zak belastinggeld aan besteden, zijn tenminste in eigen land gedwongen tot goed bestuur.


Kan Nederland die toets der kritiek nog doorstaan? Ik heb daar twijfels over, met een beleidselite die de kluts kwijt is en het eigen volk als bang voor de buitenwereld ziet. Intussen gaat Den Haag wel helemaal mee met het klimaatalarmisme van de VN, die via een mondiaal raamwerk van handel in CO2-emissierechten (een uitnodiging tot grootscheepse zwendel) de opwarming van de aarde willen tegengaan. Wat mij stoort, is dat iedereen die hierover bedenkingen uit verdacht wordt gemaakt als extreem, ongeïnformeerd en kwaadaardig. En dat gebeurt door clubjes die subsidie ontvangen om het ‘draagvlak’ voor ontwikkelingshulp en de VN in stand te houden.

Het kosmopolitisme dat door de Nederlandse elite – het koningshuis voorop – wordt uitgedragen, zegt niet te willen buitensluiten. Dat maakt het extra wrang dat een criticus van de internationale hulpindustrie zich met open ogen buiten de Haagse wereldorde liet plaatsen.

Onderwerpen