Spring naar de content

De Nieuwe Tien Geboden

Met Kerst trekken onze dominees en pastoors nog volop publiek, maar als het kerkbezoek in het huidige tempo blijft dalen, is het over dertig jaar over en uit met het georganiseerde christendom in Nederland. Of is er nog redding mogelijk? Tien overlevingstips voor de kerk.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Roelof Bouwman

Religie aan het begin van de 21ste eeuw luidde de titel van een rapport dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) deze zomer publiceerde. De centrale boodschap van het rapport – het aantal christenen in Nederland daalt nog steeds – haalde weliswaar de kolommen van de meeste kranten, maar je kon aan de berichtgeving merken dat veel journalisten danig hadden zitten gapen toen ze kennis namen van de bevindingen van het CBS. Geen wonder, zo op het eerste gezicht. Want dat het christendom in Nederland op z’n retour is, horen we dat niet al sinds de jaren zestig?

Zeker. Maar het venijn van het rapport zat ‘m – opmerkelijk genoeg – niet zozeer in de cijfers omtrent de toename van het aantal ‘onkerkelijken’ (van 41 procent in 1999 naar 42 procent in 2008, dus dat viel best mee), maar in de door de CBS verzamelde gegevens over onze ‘kerksheid’. Daarmee wordt gedoeld op het percentage Nederlanders dat ten minste een keer per maand een kerkdienst bezoekt. En dat cijfer daalt wél dramatisch. In 1971 was nog 37 procent van de Nederlanders kerks, tegen 23 procent in 1999 en nog slechts 19 procent in 2008. Anders gezegd: het aantal landgenoten dat minstens eens in de vier weken een kerk van binnen ziet, is de afgelopen 37 jaar bijkans gehalveerd. Ernstiger nog: het dalingstempo van onze kerksheid is sinds 1971 nauwelijks afgezwakt. Als die ontwikkeling zich ook de komende jaren voortzet, kan dat slechts tot één uitkomst leiden: ergens in de jaren veertig van deze eeuw zal de laatste Nederlandse kerkganger het licht uitdoen.

Is dat erg? Het antwoord op die vraag hangt natuurlijk af van het gezichtspunt dat je kiest. Principiële atheïsten zullen deze ontwikkeling van harte toejuichen. Kerkgangers daarentegen zullen het als een ramp beschouwen. Niet álle kerkgangers trouwens, want wie een beetje thuis is in christelijk Nederland, weet dat je daar – vooral in vrijzinnige kring – ook regelmatig hoort beweren dat het christendom best kan overleven zónder het ‘instituut’ kerk. In zekere zin klopt dat, want veel mensen die de afgelopen decennia zijn gestopt met kerkbezoek, zijn zichzelf blijven beschouwen als religieus. Het zijn ‘doe-het-zelf-gelovigen’ geworden, die op eigen houtje een palet met spirituele inzichten bij elkaar hebben geknipt en geplakt. “Het zijn vooral de zachte kanten van het geloof waarmee ze nog iets hebben,” schreef een gereformeerd kerkblad onlangs. “De hemel is het bruisende café van waaruit André Hazes naar zijn fans kijkt, wonderen worden paranormaal ingekleurd en voortbestaan na de dood doe je geïncarneerd in een volgend leven.”


Maar toch: het niet langer in groepsverband beleven en belijden van het christelijke geloof behelst wel degelijk een breuk met aard en wezen van het christendom. Je kunt het niet transformeren tot een solo-bezigheid zonder te breken met de collectieve (lees: kerkelijke) traditie die dat geloof door de eeuwen heen heeft gedefinieerd, heeft begrensd en – als religieus ‘pakket’ – heeft overgeleverd aan steeds weer nieuwe generaties.

Maar behalve deze religieuze functie heeft de kerk – zonder dat hij daarvoor speciaal was opgericht – ook altijd een andere taak vervuld: die van een instituut dat zich bezighoudt met wat sociale wetenschappers ‘socialisatie’ noemen. Meer concreet: naast onder meer het gezin en de school was de kerk van oudsher een plek waar mensen werden ‘gevormd’. Niet alleen omdat er normen, waarden en kennis werden overgedragen, maar ook omdat het lidmaatschap van een kerkelijke gemeenschap als het ware dwong tot het samen optrekken van mensen die elkaar in het ‘normale’ leven – bij gebrek aan raakvlakken – nogal eens ontlopen: arm en rijk, jong en oud, bazen en arbeiders, laagopgeleiden en hoogopgeleiden.

Het is niet nodig om christen te zijn om toch het belang te zien dat de kerk op dit punt kan hebben. Misschien geldt dat uitgerekend in een tijdsgewricht als het onze, waarin veel wordt geklaagd en gesomberd over de afbrokkeling van het gezin en de uitholling van het onderwijs. Juist de omstandigheid dat deze twee andere pijlers onder onze sociale orde aan functieverlies lijden, zou tot het inzicht kunnen leiden dat het ‘vormingsinstituut’ kerk toch maar moet blijven bestaan.

Rest de vraag: hoe? Alleen met Gods zegen, uiteraard. Toch zijn we zo vrijmoedig te veronderstellen dat ook onderstaande tips van enig nut kunnen zijn. Omdat het er tien zijn én omdat de materie er als het ware om vroeg, hebben we ze ‘geboden’ genoemd.


Gebod 1: Wees trots

We vergeten het weleens, maar toch is het waar: niet de vele honderdduizenden Nederlanders die op de Dag des Heeren door de Ikea schuifelen of die op zondagmiddag met z’n allen een voetbalscheidsrechter luidkeels kanker toewensen, staan in de traditie van de Europese cultuurgeschiedenis, maar hun veel minder talrijke landgenoten die tezelfdertijd de moeite nemen een godshuis te bezoeken. Schichtigheid of schaamte is dus nergens voor nodig. Wie regelmatig ter kerke gaat, doet hetzelfde als – in hun tijd – Leonardo da Vinci, Michelangelo, Rembrandt, Johann Wolfgang von Goethe, William Shakespeare en Johann Sebastian Bach (over wie straks meer). Toch een mooie gedachte, die op zondagochtend, als de kerkklokken luiden, best voor een rechte rug en een opgeheven hoofd mag zorgen.

Gebod 2: Gelóóf eens wat meer

“De verlichte mens,” zo schreef Gerard Reve ooit, “is niet bereid ook maar iets te aanvaarden dat hij niet begrijpt. Ze vragen: ‘Maar hoe kan dat dan?’ Ik antwoord: ‘Het kan niet, maar het is gelukkig wel zo.'”

Deze woorden van onze grote katholieke volksschrijver zijn met name relevant omdat in steeds meer Nederlandse kerken van zulke ‘verlichte’ vragen worden gesteld, en – belangrijker nog – omdat op die vragen vaak niet meer Reves even simpele als adequate antwoord wordt gegeven. Veel gebruikelijker zijn theologische exercities waarbij de facto de grondregel geldt dat wat niet kan worden begrepen, ook niet hoeft te worden geloofd. Waar dat – in het uiterste geval – toe kan leiden, bewees de roemruchte ‘atheïstische dominee’ Klaas Hendrikse, die in 2007, al redenerend, tot de conclusie kwam ‘dat het idee van een bestaan van een god eigenlijk niet klopt’. Men lette vooral op dat laatste woord. Het behelst een totale ontkenning van de mysterieuze kern van het christelijke godsgeloof als iets dat ‘inslaat’, ja zelfs als iets dat de gelovige, zoals de kerkvader Augustinus ooit schreef, ‘voor zichzelf onbegrijpelijk maakt’.


Gelukkig zijn nog lang niet alle Nederlandse predikanten van mening dat God pas kan bestaan na hun voorafgaande schriftelijke toestemming, maar een teken aan de wand was de oprisping van Hendrikse wel. Godsdienst – het woord zegt het al – gaat om God en om dienen. En wie zou in de kerk nog gediend moeten worden als die God er niet meer naar binnen mag? Gebod 3: Flirt niet met Allah

Kort nadat Theo van Gogh in november 2004 werd vermoord door de orthodoxe moslim Mohammed Bouyeri, trakteerde de generale synode van de Protestantse Kerk in Nederland (de eerder dat jaar ontstane fusiekerk van hervormden, gereformeerden en lutheranen) haar achterban op een zogenoemde ‘kanselboodschap’. Was dat om publiekelijk medeleven te betuigen aan zijn zoon, zijn ouders of andere nabestaanden van Van Gogh? Nee, zij werden in het geheel niet genoemd. In plaats daarvan liet de PKN-leiding weten dat zij ‘juist in deze weken’ haar ‘herkenning’, ‘verbondenheid’ en ‘solidariteit’ wilde onderstrepen met de moslimgemeenschap ‘die leeft in ontzag voor God’.

Wat was hier aan de hand? Drie dingen. Enerzijds zijn veel Nederlandse christenen hun eigen geloof in toenemende mate gaan relativeren. Veel zekerheden staan ter discussie of zijn – zie Gebod 2 – reeds gesneuveld. Van de theologische noties die nog over zijn, wordt vaak verondersteld dat ze wel zo’n beetje zullen overeenkomen met de kernboodschappen van andere godsdiensten – de islam incluis. Verder is er, zo blijkt uit veel christelijke publicaties op dit terrein, sprake van immense, bijna aan zelfhaat grenzende schuldgevoelens over de wijze waarop in het verleden met moslims is omgegaan. Steevast wordt daarbij verwezen naar de kruistochten in de Middeleeuwen. Ook de omstandigheid dat de Nederlandse moslims – in hun hoedanigheid van migranten – perfect lijken te passen in het bijbelse plaatje van de arme ‘vreemdeling’ aan wie ‘barmhartigheid’ betoond moeten worden, lijkt een factor van belang.


Wat er ook van al deze beweegredenen kan worden gezegd, als ze – zoals in voornoemde kanselboodschap – leiden tot gnant gezever, is dat buitengewoon schadelijk voor het aanzien van de Nederlandse kerken.

Gebod 4: Koester de Statenbijbel

Zelfs voor de grootste atheïsten staat het als een paal boven water: de eerste, in 1637 gepubliceerde Nederlandse vertaling van de Bijbel is een literair monument van de allerhoogste orde. Omdat de toenmalige Staten-Generaal het project bekostigden, is het pronkstuk bekend komen te staan als de ‘Statenbijbel’. Miljoenen Nederlanders groeiden de afgelopen eeuwen met deze Bijbelvertaling op, werden er tot diep in hun ziel door geraakt en putten er in moeilijke momenten troost uit. En wat te denken van de talloze schrijvers en dichters die aan de Statenbijbel hun gevoel voor taal, stijl en compositie ontleenden.

Op zo’n juweel zullen de Nederlandse kerken dus wel uitermate zuinig zijn, zo zou je – zelfs als buitenstaander – denken. Maar niets is minder waar. De meeste protestantse kerken schakelden in de jaren vijftig van de vorige eeuw over op een modernere vertaling. Maar omdat ook die versie van de Heilige Schrift al gauw weer te ouderwets werd bevonden, zag in 2004 de zogenoemde ‘Nieuwe Bijbelvertaling’ (NBV) het licht.

Resultaat? Het persoonlijk voornaamwoord ‘gij’ bleek te zijn gesneuveld – Jezus tutoyeerde voortaan zijn discipelen – en Jozef ‘weende’ in het 45ste hoofdstuk van Genesis niet meer bij het terugzien van zijn broers, maar liet, alsof hij zojuist de finale van Idols had gewonnen, ‘zijn tranen de vrije loop’. Ook bleek het zesde van de Tien Geboden getransformeerd van het plechtige ‘Gij zult niet doodslaan’ tot de dienstaanwijzing ‘Pleeg geen moord’. “De Bijbel,” zo concludeerde Rob Schouten in Trouw, “is in deze vertaling verwerkt tot hapklare brokken voor de bijdetijdse lezer. Voordeel is dus dat we het voortaan makkelijker begrijpen, maar tegen inlevering van een flinke portie verbijstering, huivering en ontzag.”


Maar verbijstering, huivering en ontzag, waren die drie dingen nu niet juist het unique selling point van het Woord van God? En hebben mensen die alleen boeken willen die makkelijk zijn te begrijpen, niet al de beschikking over het oeuvre van Heleen van Royen of – desnoods – de telefoongids?

Gebod 5: Wees selectief zuinig op kerkgebouwen

Voor talloze Nederlanders – gelovig of niet – is het vaak de eerste toeristische activiteit die ze in een vreemde stad ondernemen: een oude kerk, kathedraal of basiliek bezichtigen. Wie zo’n antiek, eeuwenoud godshuis binnen gaat, snapt vaak meteen waar het in zo’n gebouw om draait: je ziet het, je voelt het, je ruikt het en je hoort het, zelfs als het er doodstil is. Woorden zijn er meestal niet voor – en ook niet voor nodig.

Op zo’n betoverende religieuze piek- ervaring hoeft u echter niet te rekenen bij het bezoeken van kerkgebouwen van meer recente datum. Sterker nog: voor bijkans alle godshuizen die na 1900 in Nederland uit de grond zijn gestampt, geldt dat ze passen in het rijtje architectonische misverstanden waartoe ook de galerijflat, het drive-in-huis, de wokkelwoning en het woonerf behoren. En hoe vaak deze ‘eigentijdse’ kerkgebouwen ook ‘Open Hof’ of ‘Ontmoetingskerk’ mogen heten (wat om duistere redenen relatief vaak het geval is), dat Gods Geest er zou willen rondwaren lijkt onvoorstelbaar.

Juist de omstandigheid dat steeds minder Nederlanders ter kerke gaan, biedt een mogelijkheid om iets aan dit probleem te doen. Niet door – bij wijze van beschermingsconstructie – álle kerkgebouwen in een gemeenschappelijk beheerfonds te stoppen, zoals al vaak is voorgesteld, maar door als kerken samen af te spreken dat alleen het behouden en in gebruik houden van godshuizen van vóór 1900 absolute prioriteit heeft. Gebod 6: Laat politiek aan politici over


Wie in de jaren zestig en zeventig ter kerke ging met de bedoeling daar iets te horen dat niet de dagen ervoor al aan de orde was gesteld in de kolommen van de Volkskrant of Vrij Nederland, kwam nogal eens bedrogen uit. In veel kerken wemelde het namelijk van predikanten en pastoors die graag een flinke dosis linkse politiek in hun preken stopten. Voor nogal wat gelovigen werd het – begrijpelijkerwijs – reden om voortaan op zondagochtend uit te slapen.

Inmiddels is de situatie danig opgeklaard, maar dat neemt niet weg dat met name het bestuur van de reeds genoemde fusiekerk PKN nog steeds regelmatig progressieve politieke boodschappen afscheidt over onder meer het immigratie- en integratiebeleid, armoedebestrijding en het klimaat. En dat allemaal onder het motto dat de kerk ‘midden in de wereld’ staat. Zou het? Voor de predikanten van de PKN geldt in elk geval dat ze in meerderheid links in de wereld staan. Meer dan de helft van hen stemt PvdA, GroenLinks, SP of D66, en slechts één procent steunt bij verkiezingen de VVD, zo bleek in 2006 uit een enqute van HP/De Tijd. Maar zelfs als dat andersom zou zijn: moet de kerk niet gewoon aan God doen, in plaats van aan politiek?

Gebod 7: Stop met oecumenisch gedoe

Zeker, de talrijke kerkscheuringen die in de loop der eeuwen met name protestants Nederland hebben geteisterd, kostten onnoemelijk veel energie die beter aan andere zaken besteed had kunnen worden. Maar gek genoeg blijkt in de praktijk hetzelfde te gelden voor het oecumenische streven naar meer kerkelijke eenheid. Bij wijze van voorbeeld: hoeveel energie is er sinds de jaren zestig wel niet gestoken in pogingen om de Nederlandse Hervormde Kerk te laten fuseren met de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch-Lutherse Kerk? Toen het in 2004 eindelijk zover was, ontstond niet alleen meteen een nieuwe afscheiding (de Hersteld Hervormde Kerk), maar bleek bovendien dat de nieuwe fusiekerk nóg rapper leden verloor dan – voorheen – de drie afzonderlijke kerkgenootschappen. Tel uit je winst.


Wat veel voorstanders van oecumene consequent over het hoofd zien, is wat je de Eerste Wet van het Fanclubwezen zou kunnen noemen, namelijk dat je fanclubs van twee verschillende artiesten bij voorkeur niet met elkaar moet laten fuseren – omdat anders een club ontstaat die juist door de meest trouwe en fanatieke bewonderaars van beide artiesten niet zal worden gepruimd. Maar, zo zou een tegenwerping kunnen luiden, draait het in het christendom uiteindelijk niet om slechts één ‘Artiest’? Ja, daar heeft u ons tuk. En dan mag u het nu gaan uitleggen aan rooms-katholieken, oud-katholieken, hervormden, hersteld-hervormden, remonstranten, doopsgezinden, vrij-evangelischen, zevendedagsadventisten, apostolischen, baptisten, gereformeerden, oud-gereformeerden, christelijk-gereformeerden, Nederlands-gereformeerden en vrijgemaakt-gereformeerden. To name but a few.

Gebod 8: Hou op met evangelicaliseren

Je zou het een geslaagd staaltje Amerikaans imperialisme kunnen noemen, maar ook een late overwinning voor de ooit door Van Kooten & De Bie op de planken gebrachte Positivoos. Deskundigen spreken echter liever van ‘evangelicalisering’. Ze doelen daarmee op een verschijnsel dat met name in de rechtzinnig-protestantse kerken in Nederland om zich heen grijpt en dat er – kort en goed – op neerkomt dat er steeds meer elementen worden overgenomen uit het religieuze arsenaal van de vrolijk-orthodoxe christenen die in de VS bekendstaan als ‘evangelicals’. U moet dan denken aan kerkdiensten die worden opgeluisterd met onder meer ‘opwekkingsliederen’, bijbelse gitaarcombo’s, reformatorische rappers, stichtelijke diavoorstellingen en christelijk pantomime. Inderdaad: allemaal varianten op de roemruchte katholieke ‘beatmis’ uit de jaren zestig, en opnieuw, net als toen, vooral bedoeld om te voorkomen dat jongere gemeenteleden de kerk vaarwel zeggen.


Met het beatmis-debacle nog helder voor ogen, valt wel te voorspellen hoe het evangelicale avontuur afloopt: jonge gemeenteleden raken na korte tijd weer uitgekeken op al die nieuwigheden en meer doorgewinterde gelovigen die prijs stellen op een traditionele, plechtige liturgie met stijlvol gezang en een liefst enigszins diepzinnige preek, raken gefrustreerd of haken af.

Gebod 9: Johann Sebastian Bach

Keiharde bewijzen voor het bestaan van God zijn nog nooit gevonden, maar, zo erkennen ook veel ongelovigen (Maarten ‘t Hart en Paul Witteman voorop): het oeuvre van Johann Sebastian Bach komt akelig dicht in de buurt. En dan natuurlijk met name zijn Matthäus-Passion, een even grandioos als omvangrijk muzikaal meesterwerk dat het lijdensverhaal van Christus vertelt. In Nederland is in de twintigste eeuw een echte ‘Matthäus-traditie’ ontstaan, met de jaarlijkse uitvoering – op Goede Vrijdag – in de Grote Kerk van Naarden als hoogtepunt.

Zelfs de meest klungelige pr-adviseur zou kunnen bedenken wat hiervan de onontkoombare consequentie is: met Bach als muzikale ambassadeur hebben de Nederlandse kerken goud in handen. Temeer daar Bach ontstellend veel muziek heeft geschreven voor kerkelijk gebruik – en waarachtig niet alléén, zoals de Matthäus-Passion, voor de passietijd.

Dóen de Nederlandse kerken daar ook iets mee? Het verbijsterende antwoord moet luiden: nee, nauwelijks. Liever experimenteren ze (zie Gebod 8) met het tenenkrommende Elly & Rikkert-repertoire uit de koker van de evangelicals, onder het kennelijke motto dat voor de Allerhoogste geen melodie te onbenullig en geen tekst te plat kan zijn. Gebod 10: Temper uw verwachtingen

Vooral de EO laat ze vaak aan het woord: opgewekte dominees, evangelisten of theologen die licht menen te hebben gezien aan het einde van de donkere tunnel waarin de Nederlandse kerken zich nu al zo’n vijftig jaar bevinden. Eerst, in de jaren zeventig, waren het de koffiebars van Youth for Christ die als het begin van een christelijk reveil werden gezien. Daarna ‘Taizé’, een oecumenische leefgemeenschap in Frankrijk die, zo werd beweerd, steeds meer Nederlands bezoek trok. Vervolgens hoorden we over succesvolle ‘jeugdkerken’, over drukbezochte ‘Alpha-cursussen’, over stampvolle ‘diensten voor belangstellenden’ en ook over ‘Willow Creek’, een uit Amerika overgewaaid model voor ‘gemeenteopbouw’ dat ook in onze contreien geweldig zou zijn aangeslagen. En zo was er nog véél meer.


Niet dat we de EO iets kwalijk nemen, maar de cijfers van het CBS spreken duidelijke taal: per saldo hebben al die vermeende lichtpuntjes de Nederlandse kerken helemaal niets opgeleverd. We bedoelen maar te zeggen: wees een beetje voorzichtig met het omarmen van telkens weer nieuwe wonderrecepten. Deze Tien Nieuwe Geboden incluis, zo zeggen we er bescheiden bij.

Onderwerpen