Spring naar de content

‘Dit is echt een jongensdroom’

Met zeventien Grammy’s is Pat Metheny de meest succesvolle artiest uit de jazzgeschiedenis. Zijn jongste project is een knap staaltje sciencefictiontechnologie: hij bouwde een compleet orkest van instrumenten die zichzelf bespelen. En toch: ‘Dit hele project is afgeleid van de pianola van mijn opa.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën:
Geschreven door: Redactie

Pat Metheny verandert tijdens zijn Orchestrion Tour de concertzalen van de wereld in ware spookhuizen. De golden boy van de jazz – sneakers, spijkerbroek, blauwwit gestreept shirt, woeste haardos, tandpastaglimlach – neemt zoals gebruikelijk plaats tussen vleugel, keyboards, bas, drums, vibrafoon, marimba en andere percussie-instrumenten.

Tot zover niets aan de hand. Omdat zijn medemusici nog niet op het podium aanwezig zijn, zal hij wel beginnen, denk je dan, met een stuk voor sologitaar. Maar dan gebeurt het: de eerste frase die de gitarist speelt, lijkt wel een toverspreuk die de overige instrumenten tot leven brengt. Pianotoetsen worden ingedrukt terwijl er geen pianist is te bekennen. Stokken roetsjen over de metalen toetsen van de vibrafoon, trommels roffelen en bekkens schallen zonder dat er ook maar één muzikant aan te pas komt. Hoewel, dat is niet helemaal waar. Er komt wél één muzikant aan te pas: Pat Metheny, grijnzend van oor tot oor, die met behulp van voetpedalen en zijn gitaar dit hele spookorkest aanjaagt.

Orchestrion is een uitgekomen jongensdroom. Als jongetje speelde Pat Metheny uren met de pianola – een zelfspelende piano waarvan de muziek op rollen stond – die bij zijn opa in de kelder stond. Later raakte de gitarist geïnteresseerd in orchestrions, mechanische muziekkasten die volgens het pianola-principe een aantal orkestinstrumenten tot klinken konden brengen. Jarenlang spookte het idee door Metheny’s hoofd om het orchestrion een tijdreis te laten maken van de jaren dertig naar het computertijdperk. Rond 2005 was de tijd rijp: moderne solenoïdes (elektromechanische toestellen die een beweging generen) bleken nu in staat om bepaalde muziekinstrumenten met een acceptabele dynamiek aan te sturen, een gegeven dat voor Metheny de poort naar zijn droom openzette. Nu, een jaar of vijf later, is zijn orchestrionmuziek te koop en trekt de gitarist in zijn eentje met een container vol muziekinstrumenten de wereld rond.


Het verbijsterende maar tegelijkertijd teleurstellende van de muziek op orchestrion is dat de muziek op dit album precies zo klinkt als het zoveelste briljant album van de Pat Metheny Group. De vraag of Metheny niet beter met échte muzikanten de studio in had kunnen gaan, ligt dan ook voor de hand. Zó voor de hand zelfs, dat de gitarist het interview in Londen zélf opent met die vraag. “Wil je weten waarom ik niet met mijn eigen band de studio in ben gegaan? Omdat ik gewoon wilde weten of het mogelijk was om mijn muziek met zelfspelende instrumenten uit te voeren. Begrijp me goed: ik blijf dit niet de rest van mijn leven zo doen. Maar het was de uitdaging die mij aansprak.”

Heeft u voor dit orkest, dat in feite bestaat uit robots, op een andere manier gecomponeerd?

“Natuurlijk is het orchestrion een nieuw platform voor mij, of liever gezegd een nieuw medium. Maar in veel opzichten was dit hetzelfde als het componeren voor een nieuwe band. Je moet de musici toch eerst leren kennen. Als ik een groep had met allemaal nieuwe muzikanten, was er toch altijd een fase waarin ik me afvroeg wat ze allemaal wel of niet konden. Waar ze goed in waren. Pas als je dat allemaal weet, dan kun je specifiek voor hen gaan componeren.”

Wanneer en hoe bent u begonnen met schrijven?

“Zodra ik had besloten om me aan dit project te committeren. Vanaf het moment dat ik bij wijze van spreken op de play-toets had gedrukt, ben ik muziek gaan schrijven. Niets van die muziek bleek echter te werken. Toen ik de instrumenten binnen had, moest ik alles wat ik had geschreven tot de laatste noot toe weggooien. Ik had totaal verkeerd beoordeeld wat ze zouden kunnen. Anderzijds bleken ze juist heel goed te zijn in dingen die ik níet had voorzien.”


Zoals?

“Vaak had dat te maken met arrangeren en orkestreren. Het klonk fantastisch zodra je partijen ging verdubbelen. De klanken op zich hadden niet die impact die je zou verwachten. De solenoïde- instrumenten waren wel in staat tot dynamiek, maar nooit in die mate als wanneer je het instrument zelf zou bespelen. Maar zodra je de marimba samen liet spelen met het glockenspiel, dan klonk het ineens fantastisch. Ik kwam er al snel achter dat je alles meer power moest geven, dat je alleen maar dynamiek kon krijgen door middel van een bepaalde manier van orkestratie. Gewoon harder en zachter spelen bleek niet voldoende te zijn. Anderzijds bleken hele simpele dingen wel heel erg goed te werken. Toen ik de eerste tik op een bekken hoorde dacht ik: wauw! Daar kan ik wel een hele toer mee doen.”

Ondanks de bijna sciencefiction-achtige technologie klinkt de muziek op ‘Orchestrion’ toch als een album van de Pat Metheny Group. Heeft u niet overwogen om het voor deze productie het over een totaal andere boeg te gooien?

“Zeker! Toen ik eenmaal had vastgesteld waartoe de instrument in staat waren, dacht ik: ik zou zo’n soort plaat kunnen maken of zó’n soort plaat… ik zou free kunnen gaan spelen of juist helemaal niet. Maar gelijktijdig realiseerde ik me dat ik geen demonstratieplaat wilde gaan maken om de mensen te laten horen waartoe het orchestrion allemaal in staat was. Ik bedoel: dat aspect interesseerde mij niet. De reden dat ik dit ben gaan doen is heel persoonlijk; het is een jongensdroom die helemaal teruggaat naar mijn jeugd. Dus ik moest een keuze maken en mezelf de vraag stellen: waar wil ik het over gaan hebben? Ik had wel tien verschillende invalshoeken kunnen bedenken, maar uiteindelijk heb ik besloten om dicht bij mezelf te blijven. Mijn vorige project, The Way Up, was één compositie van meer dan een uur, waarin ik een evenwicht zocht tussen compositie, orkestratie en improvisatie. Ik heb me dus afgevraagd hoe diep ik met dit nieuwe instrumentarium zou kunnen gaan. En het antwoord was: héél diep. Wat je hoort op Orchestrion is mijn sound. Ik denk dat de meeste mensen na een paar noten kunnen horen dat het mijn muziek is.”


Wat is het verschil dan met een gewone Metheny Group-plaat?

“Wat structuur en formaat betreft, heb ik nog nooit iets geschreven dat hier mee te vergelijken is. De eerste track bestaat uit bijna zestien minuten muziek die bijna helemaal is uitgeschreven. Ik ben van een muzikaal idee uitgegaan en dat heb ik tot in de meest extreme vorm doorontwikkeld. Alles wat op deze plaat staat, is precies zoals ik het in mijn hoofd hoorde. En alles wat er te horen is, is door mijzelf gespeeld. Op het podium zit ik dus echt met mezelf muziek te maken. En dat is heel bijzonder.”

Ondanks die nieuwe technologie lijkt dit project bol te staan van de nostalgie…

“Dit hele project is afgeleid van de pianola van mijn opa. De muziek dringt door tot in het diepst van mijn wezen. Ik kan als het ware de geur van dat instrument na al die jaren nog ruiken. Mijn grootvader was een ongelooflijk goede muzikant. Ik heb het nu over de vader van mijn moeder. Ze woonden in een klein dorpje in Wisconsin. Ik groeide op in Missouri. Dat was veertien uur rijden, dus we gingen daar maar één keer per jaar naar toe. In de zomer, voor een week of zo. Mijn grootvader was eigenlijk trompettist, maar hij speelde ook banjo en kon bovendien erg goed zingen. Hij werkte in een fabriek, maar hij schnabbelde erbij als muzikant. Hij had een barbershop-kwartet, en hij werkte ook voor John Philip Sousa. Ik ben erg door hem beïnvloed. Hij was een interessante, kleurrijke figuur. En ook dat deel van mijn jeugd heeft heel veel met dit project te maken.”

Heeft u les van hem gehad?

“Indirect wel. Toen ik voor het eerst zelf muziek begon te schrijven – ik was toen tien of elf – moedigde hij me aan om die naar hem op te sturen, en dan vertelde mij wat hij ervan vond en gaf me adviezen. Van hem heb ik ook mijn liefde voor harmonie. Ik hoefde maar wat te zingen of hij zong mee, met een eerste of tweede stem. Mijn moeder kon ook heel goed zingen. Haar zus ook. Dus als we daar waren, werd er altijd meerstemmig gezongen. Ik kan me niet anders herinneren. Mijn opa was dol op close harmony. Maar dat was dus maar één weekje in een heel jaar.”


En was er de rest van de tijd ook muziek?

“Mijn vader was – en is dat nog steeds, als hij er zin in heeft – een heel goede trompettist. Toen hij verkering had met mijn moeder, ging hij naar zijn aanstaande schoonvader om trompet met hem te spelen. Dat schiep een band. Mijn broer Mike is ook een uitstekende trompettist. Ik zelf ben ook als trompettist begonnen. Dus de trompet is je van het in onze familie.”

In uw bands wilt u ook altijd blaasinstrumenten: de trompet van Cuong Vu, de mondharmonica van Grégoire Maret of de achtergrondzangers die hun stem als instrument gebruiken. Ook in dit ‘orkest’ heeft u dat voor elkaar gekregen.

“Ja, en dat was het moeilijkste van alles. Het merendeel van dit orkest bestaat uit slaginstrumenten. Piano, marimba, trommels, cymbalen – allemaal instrumenten die met een klap tot klinken worden gebracht. Dus er wordt nogal wat af geknald, geplukt, gebeukt en geslagen. Maar ik wilde ook iets met een zingende, aanhoudende klank. Er zijn wel mechanische blaasinstrumenten ontwikkeld, maar die klinken niet goed en zijn moeilijk hanteerbaar. En toen dacht ik aan pijporgels, die ook mechanisch worden bediend. Ik ben toen op zoek gegaan naar iemand die voor mij een paar pijpen zou kunnen maken, zodat ik inderdaad wat van die zangerige klanken in mijn palet kon krijgen. Ik belde een bedrijf in Chicago en ik legde uit dat ik naar een pijporgel zocht met MIDI en de mogelijkheid tot vervoer – ik zou immers ook met het project gaan toeren. Hij zei: er zijn wel draagbare pijporgels, maar die wegen ongeveer twee ton.”

Einde verhaal dus?

“Nee, wonderbaarlijk genoeg niet. Die man was blij dat er eindelijk eens een serieuze, professionele musicus belde, want hij had namelijk kort geleden een novelty instrument ontwikkeld op verzoek van bierbrouwers. Die bestelden dan een instrument dat uit een stuk of tien bierflesjes bestond, die mechanisch werden aangeblazen. Die werden dan bij voetbalwedstrijden neergezet en daar werd dan bijvoorbeeld het clublied mee gespeeld. Maar hij wilde ook weleens wat serieuzere mogelijkheden van het instrument onderzoeken. Dus ik heb hem meteen gevraagd om een instrument te bouwen dat zo laag gaat als de E1, de lage E op de gitaar. Hij zei: ‘Zo laag gaan bierflesjes niet, maar mogen het ook flessen van verschillende grootte zijn?’ Ik zei: ‘Oké!’ En toen heeft zijn team twee instrumenten voor mij gebouwd, en die zijn op de hele plaat terug te horen. Ze hebben een prachtig geluid.”


Waarom kiest iemand die zo obsessief bezig is met instrumenten die door een luchtstroom tot klinken worden gebracht uiteindelijk voor gitaar?

“Daar waren een paar redenen voor. Mijn broer Mike is nog steeds een uitstekend trompettist, maar destijds was hij een wonderkind op dat instrument. Op een gegeven moment dacht ik zelfs dat ik ‘Mike Metheny’s Kleine Broertje’ heette, omdat iedereen tegen me zei: ‘O, jij bent dus Mike Metheny’s Kleine Broertje.’ Toen ik trompet ging spelen, werd ik dus meteen met hem vergeleken, en ik had eerlijk gezegd niet zoveel aanleg voor het instrument. Ik was er ook niet zo dol op. En toen kreeg ik ook nog eens een beugel – en beugels zijn voor trompettisten heel pijnlijk. Verder moet je weten dat ik in 1954 ben geboren, en we weten wat er in 1964 – de tijd dat zich dit afspeelde – aan de hand was: The Beatles, rock-‘n-roll, de elektrische gitaar dus. De gitaar was niet zomaar een instrument, maar een icoon dat voor álles stond. En dat is eigenlijk nog steeds zo. Maar goed, ik was zo’n jongetje dat overal gitaren op tekende en met z’n neus tegen het raam van de muziekwinkel kwijlend naar die instrumenten stond te kijken. Na veel gezeur wist ik mijn ouders zover te krijgen dat ik van mijn eigen geld een gitaar mocht kopen. Zij waren het er helemaal niet mee eens, maar zwichtten uiteindelijk toch voor mijn smeekbedes. Toen ik die gitaar eenmaal had, kwam mijn broer thuis met een album van Miles Davis – Four & More. En van het ene moment op het andere werd ik niet alleen gitarist maar ook een elfjarige jazzsnob. Tot mijn achttiende wilde ik niet anders meer horen dan Miles Davis, Sonny Rollins of John Coltrane. Dus gitaristisch gezien heb ik alles gemist. Jimi Hendrix was niks voor mij. Ik vond al die rockgitaristen maar bullshit. Door die gitaar kon ik rebelleren tegen mijn ouders, en dankzij die jazz rebelleerde ik tegen mijn leeftijdgenoten. In Lee’s Summit, Missouri, had namelijk niemand maar enig idee wie John Coltrane was. Dus ik ging al heel jong een volstrekt eigen weg. Gelukkig was Kansas City niet ver weg, en daar was een chronisch gebrek aan gitaristen. Op mijn veertiende had ik al veel werk, en in de vier jaar tot mijn eindexamen heb ik veel ervaring kunnen opdoen met fantastische muzikanten. Toen ik eenmaal voor de gitaar had gekozen, heb ik nooit meer aan de trompet gedacht.”


U lijkt wel vergroeid met die gitaar. U geeft honderdvijftig tot driehonderd concerten per jaar en studeert daarnaast nog uren per dag. Is er tijd voor de andere Pat Metheny, bijvoorbeeld de vader van drie jonge kinderen?

“O ja! Het heeft allemaal met het juiste evenwicht te maken. Wat de kinderen betreft: ze zijn nooit anders gewend geweest dan dat ik er niet altijd ben. En als ik wel thuis ben, dan ben ik er ook helemaal. Voor dit project ben ik een jaar aan een stuk thuis geweest om alles voor te bereiden. Dat maakte het nu wel extra moeilijk om weg te gaan. Mijn zoons zijn negen en elf, en mijn dochtertje is pas acht maanden – dus nu ben ik pas voor het eerst voor langere tijd bij haar weg. Ik merk dat ik dat nu heel moeilijk vind. Misschien wordt het tijd voor verandering. Ik maak nu al veertig jaar muziek. Misschien moest ik er maar eens mee ophouden.”

Dat gelooft geen mens!

“Toch is het zo. Een jaar of tien geleden realiseerde ik me ineens dat ik eigenlijk alles in mijn leven achterstevoren heb gedaan. Vanaf mijn veertiende ben ik alleen maar met muziek bezig geweest. Ik speelde twaalf uur per dag. Ik was – echt waar – bijna analfabeet. Langzaam maar zeker heb ik door middel van de muziek het leven ontdekt. Dus ik dacht laatst: als ik alles wat ik door middel van de muziek heb geleerd – concentratie, samenhang, interpretatie, improvisatie, creativiteit – nu eens ging toepassen op het leven zelf? Volgens mij word ik daar ook heel gelukkig van. Het klinkt misschien raar, maar als nooit meer één noot zou spelen, dan zou dat ook prima zijn.”

11 februari in het Concertgebouw in Amsterdam, 12 februari in Muziekcentrum Frits Philips in Eindhoven.

Onderwerpen