Spring naar de content

‘Wat je hoopt gebeurt nooit

Voor de sportliefhebber is het een topjaar: eerst de olympische winterspelen in Vancouver, en van de zomer het WK voetbal in Zuid-Afrika. Maar voor Studio Sport-verslaggever Frank Snoeks wordt het buffelen. Een gesprek over de kansen van Kramer, de hel van Durban en de vlaggendrager van Eritrea. ‘Peking heeft me een jaar van mijn leven gekost.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

In de herfst van het vorig jaar was hij voor het laatst functioneel aanwezig in een voetbalstadion. De reden is vanzelfsprekend, en leidt daarom niet tot groot ongenoegen zijnerzijds. “De afgelopen maanden ben ik alleen bij het schaatsen geweest. Voetbalwedstrijden zie ik wel, maar dan thuis op het tv-scherm. Op werkgebied heb ik ‘s winters niets anders in mijn hoofd dan rondetijden. Omgekeerd moet je mij in de zomer ook niet vragen naar het wereldrecord op de 1500 meter bij de vrouwen, zoals collega Martin Hersman weleens een beetje pesterig wil doen. Want dat weet ik dan niet. Dat deurtje in mijn geheugen zit in die periode dicht, om rond oktober weer open te gaan.”

‘Vancouver’ is deze winter het magische woord voor de vaderlandse schaatsfans, waarbij één naam op aller lippen ligt: Sven Kramer, de gedoodverfde favoriet voor minimaal tweemaal goud op de lange afstanden. Hardop wordt ook gehoopt op gelijk gekleurde medailles op de 1500 meter en de ploegachtervolging. De vanaf 2006 opgebouwde erelijst – onder meer voorzien van vier Europese en drie wereldtitels – is inderdaad imposant en rechtvaardigt optimisme. Maar Frank Snoeks relativeert en tempert al te hoge verwachtingen. “Het zijn inderdaad indrukwekkende prestaties, waardoor iedereen nu op voorhand zegt: tweemaal goud voor Kramer, en ook tweemaal goud voor Davis, tot nu ongenaakbaar op de 1000 en 1500 meter. Maar zo gaat het natuurlijk niet lopen. Want zoals altijd zal er iets verrassends gebeuren, wat vanuit neutraal sportief oogpunt ook hetgeen is waarop je hoopt. Met name in Enrico Fabris en Bob de Jong heeft Kramer gevaarlijke tegenstanders. Zijn ploeg kent ook twee magere jaren, waarin alle andere TVM’ers minder zijn geworden. Is Kramer de uitzondering, en waarom zou dat zo zijn? Bovendien heeft Fabris zich verbeterd op de 5 en De Jong op de 10 kilometer; en van Kramer hebben we dat niet mogen constateren. Dus zijn de verschillen kleiner geworden. Daarnaast wordt gedaan of Kramer meteen de grootste Nederlander uit de olympische schaatsgeschiedenis zal zijn als hij die twee gouden medailles inderdaad gaat realiseren. Maar wordt Ard Schenk, Yvonne van Gennip en Marianne Timmer – allen voorzien van driemaal goud – daarmee geen groot onrecht aangedaan? Gianni Romme en Jochem Uytdehaage hebben twee gouden en een zilveren olympische medaille. Toch is geen van beiden ooit bestempeld als ‘misschien wel de grootste schaatsende Nederlandse olympiër’. Dus laten we niet te hard van stapel lopen. Bovendien wint niemand gouden medailles op basis van in het verleden geleverde prestaties, ook Sven Kramer niet. Tegelijk moet gezegd dat hij op zijn sterkst is als hij uitgedaagd wordt; en dat wordt hij dus. Vóór alles hoop ik dat wij de kans krijgen de kijkers mee te slepen in fenomenale en memorabele sportmomenten. Als commentator wil ik ook geprikkeld worden, zoals Marianne Timmer in het verleden meerdere keren heeft gedaan.”


Die vaderlandse schaatscoryfee zal – en niet alleen tot teleurstelling van Snoeks – ontbreken op het ijs van de Richmond Olympic Oval. Bijna verlegen zei hij het de laatste maandag van januari naast het ijs van Thialf: “Wat nu? Ga je stoppen? Nee toch? Want eigenlijk willen we dat jij áltijd blijft schaatsen.” Het was luttele minuten nadat de 35-jarige Marianne Timmer zich niet had weten te kwalificeren voor de Spelen van Vancouver. Thuis in Velserbroek licht Snoeks zijn emotionele oproep toe: “Het einde van zo’n schaatscarrière beëindigt feitelijk ook een fase van mijn leven. Eerder heb ik dat al ervaren met grootheden als Ids Postma en Rintje Ritsma. Marianne Timmer is natuurlijk niet zomaar een schaatsster, en bovendien eentje met wie ik me verbonden voel. Haar carrière begon halverwege de jaren negentig tegelijk met de mijne als schaatscommentator, toen zij nog ‘talent’ was. Daarna is ze zoveel meer geworden, en steeds was ik erbij: in ’98 toen ze tweemaal olympisch goud won, in 2004 toen ze wereldkampioene sprint werd, en twee jaar later, bij haar derde olympische medaille, weer.”

Hij staat op om koffie in te schenken en vervolgt: “Dat ze toch nog een jaar doorgaat, wist ik daar in Thialf trouwens al. Op deze anonieme manier – kort voor de Spelen zwaar geblesseerd raken en net dat beetje tijd in haar overigens opmerkelijk snelle herstel tekort komen voor kwalificatie – wil een topper geen afscheid nemen. Bovendien is het WK sprint volgend jaar in Heerenveen. Verder zullen we nooit weten of ze in Vancouver nog een keer goud had kunnen winnen. Kijk, van Beethoven kun je ook zeggen: zonde dat hij nooit die tiende symfonie heeft kunnen voltooien. Maar godzijdank heeft hij ons er negen gegeven. Voor Timmer geldt dat ze driemaal olympisch goud achter haar naam heeft staan.”


Nog niet in het bezit van de mooiste olympisch medaille is een andere persoonlijke favoriet van Snoeks, Jeremy Wotherspoon. Zijn voorliefde voor de 33-jarige Canadese sprinter verklarend meldt hij: “Het kan niet zo zijn dat Wotherspoon, die zoveel prijzen heeft gewonnen en grenzen heeft verlegd, zonder gouden olympische medaille afscheid van de schaatssport moet nemen. Gezien zijn carrière – onder meer viermaal wereldkampioen sprint, 67 gewonnen wereldbekerwedstrijden en vijftien verbeteringen van een wereldrecord – verdient hij die. Bovendien is hij een bijzonder aardige en toegankelijke sporter. Je zou willen dat ze allemaal zo waren. Daarmee win je geen medailles, maar op mijn sympathie mag hij rekenen.” Met een glimlach: “En dat is ook wat waard. Het mooie aan zijn stijl is dat hij, mits in vorm, bijna verstilt, net als Jan Bos. De romp is roerloos, waardoor de snelheid er niet aan af te zien is. Een sprintfenomeen als Hiroyasu Shimizu – overigens ook niet gekwalificeerd voor Vancouver – lijkt meer snelheid te maken vanwege zijn fanatieke en agressieve manier van bewegen. Maar als je bij een training van Wotherspoon in de bocht staat te kijken, ervaar je die snelheid wel. Dan voel je een windvlaag meekomen, en als hij weg is, hoor je sszzjoeoehhhh. Sensationeel is dat; en zoiets wordt door één man op schaatsen teweeggebracht. Een training van Shimizu meemaken, was ook een genot. Van tevoren wist je: eenmaal doet hij een 300 meter waarin hij alles geeft en daarna gelooft hij het wel. Als hij zich dan klaarmaakte voor die 300 meter, had hij eenieders aandacht. Er waren sprin-ters die erachteraan wilden om te kijken wat hij deed en hoe diep hij zat. Nou, héél diep. Andersom reed Shimizu nooit achter iemand aan. Die keek niet naar anderen, anderen keken naar hem. Mooi om te mogen aanschouwen dat iemand zo superieur is, en zich ook werkelijk superieur wéét. Daarom ben ik graag toeschouwer bij trainingen. In een commentaarhokje zie en voel je dat allemaal niet. Sterker, vanwege de vaak ongunstige commentaarpositie zie je zelden de hele baan en ben je gedwongen naar de monitor te kijken. Tijdens het laatste WK sprint in het Japanse Obihiro had ik alleen zicht op de rechte stukken van de baan. Terwijl bij schaatsen – en juist op de korte afstanden – weleens iets in de bochten gebeurt.”


Hij prijst zichzelf gelukkig dat van hem geen begeleidende woorden bij de openingsceremonie worden verwacht. Vier jaar geleden in Turijn en bij de laatste Zomerspelen in Peking viel die eer hem te beurt. “Met name Peking heeft Evert (ten Napel – red.) en mij een jaar van ons leven gekost. Daar is de Nederlandse delegatie erin geslaagd de vlaggendrager pas op het allerlaatste moment bekend te maken, wat het werk van de dienstdoende commentatoren er niet gemakkelijker op heeft gemaakt. Van vlaggendragers, toch bijzondere sportmensen, zal de kijker willen weten waarom juist die ene persoon uitverkoren is. Want dat kan geen nono zijn. Het is aan de verslaggever om die informatie door te geven. Zoiets schud je met 204 deelnemende landen niet zomaar 204 keer uit je mouw. Dat moet worden opgezocht. Vier dagen voor de ceremonie hadden we dertig namen. Twee dagen later hadden we er, na nog meer speurwerk in kranten en op internet, 110. Vervolgens waren we in het stadion getuige van de generale repetitie, die bol stond van de lokale folklore, en realiseerden we ons nog beter wat er op ons zou afkomen en hoe zwaar het zou worden. Onze hoofden liepen over. Dus toen iemand van de redactie vol enthousiasme riep: ‘Ik heb de naam van de vlaggendrager van Eritrea’ en een ander: ‘En ik weet die van Roemenië’ konden we die informatie niet meer opslaan. Onze hoofden zaten vol; jammer, er kon gewoon niets meer bij. Voor buitenlandse collega’s is dat ongetwijfeld niet anders geweest. Vanwege de uiterst late bekendmaking zal de commentator van Mozambique en ook die van Israël hoogstwaarschijnlijk niet hebben geweten dat het Jeroen Delmee was, aanvoerder van de hockeyheren, die namens Nederland de vlag droeg, en dus ook niet wat zijn verdiensten waren waaraan hij die verkiezing te danken had. Ook de volgorde waarin de deelnemende landen het stadion zouden betreden, was door de organisatie geheimgehouden. Ter plekke bleek dat niet volgens het Engelse, maar volgens het Chinese alfabet te gaan. En ik kan je verzekeren dat Afghanistan daarin niet het eerste en Zimbabwe niet het laatste land is. We hadden géén idee. Je bent toch van het pad af om al die informatie zo lang verborgen te houden?! Daarmee maak je het commentatoren volstrekt onmogelijk hun werk te doen en de kijkers goed te informeren. Zelden heeft een koud biertje zo goed gesmaakt als na afloop van die openingsceremonie.”


Deze zomer, als de in Vancouver gereden rondetijden zijn hoofd al lang weer hebben verlaten, zal hij als commentator aanwezig zijn bij het WK voetbal in Zuid-Afrika. Acht maanden geleden becommentarieerde hij daar al wedstrijden om de Confederations Cup, en ook was hij eerder in dat land op vakantie. Spontaan begint hij met een waarschuwing voor vaderlandse voetbalfans, die al van vliegtickets en entreekaarten voorzien zijn. “Durban is het ergste, dat is de hel op aarde. Overvallen en berovingen zijn schering en inslag, en mensen worden in elkaar geslagen en gemolesteerd, zo niet erger. En daar speelt Nederland tegen Japan, in het Moses Mabhida Stadion. Dat ligt even buiten Durban, dat dus gemeden dient te worden. Zoek je heil liever elders, bijvoorbeeld in de badplaats Umhlanga. Voor alle stadions geldt trouwens dat ze in de gevaarlijkere wijken van de steden liggen. In Johannesburg heb ik op vijfhonderd meter van Ellis Park, het stadion daar, een bakkerij gezien waar de verkoopster achter getralied glas zat. Dat geloof je toch niet?! Als het nou een juwelier was geweest… Het zegt kennelijk ook veel over de waarde die brood daar heeft. Die vrouw zal in ieder geval niet voor haar lol achter dat hopelijk veilige glas hebben gezeten. Ja, in zo’n wijk moet een in oranje gehulde man, ook nog voorzien van een leeuwenmasker en klompen, met een slok op niet in z’n eentje het verkeerde steegje in lopen.”

Zelf zal hij tijdens het WK ook met enige regelmaat in soloverband opereren. “Stel dat ik Engeland-Verenigde Staten op mijn bordje krijg, zit ik als een van de weinige Nederlandse voetbaljournalisten bij die wedstrijd, en misschien wel als enige. Ja, die momenten zijn er, en dat kan weleens lastig zijn. Dan moet je goed met jezelf overweg kunnen. Tijdens onze vakantie van 1998, na het WK in Frankrijk, zaten we met het gezin in een druk en gezellig restaurant in Italië. We waren omgeven door oudere stellen, verliefde stellen, families, en een man die in z’n eentje op z’n eten zat te wachten terwijl hij een tijdschrift zat te lezen. ‘Goh, wat een stakker,’ zei Anja, mijn vrouw. ‘Nou,’ antwoordde ik, ‘zo’n stakker ben ik de afgelopen weken ook weleens geweest.'”


Het zijn niet de enige nadelen waarmee een verslaggever tijdens een groot sporttoernooi wordt geconfronteerd. “Als je zo’n WK doet, heb je elke dag een wedstrijd, soms zit er een dag tussen. Dat betekent veel reizen. In ’98, tijdens dat WK in Frankrijk, had ik vijf wedstrijden in zes dagen. Dan zit je uren in de trein en vraag je je weleens af: waar ben ik nu weer? Ook moet je bij grote internationale wedstrijden vaak drie tot vier uur van tevoren in het stadion aanwezig zijn. Anders loop je het risico dat je er vanwege allerlei afzettingen en andere veiligheidsmaatregelen niet meer in komt. En waar je deel uitmaakt van de eersten die het stadion zijn binnengekomen, behoor je ook weer bij de laatsten die vertrekken. Zo duurt een WK-wedstrijd voor ons geen 90 minuten, maar eerder zes uur en 90 minuten. Dat kan vervelend zijn als je de volgende dag weer een wedstrijd hebt, waarvoor je dan ook meestal een eind moet reizen. Toch probeer ik, als ik ergens naartoe gestuurd word, altijd tijd en ruimte te vinden om uit dat werkkorset te stappen, en de omgeving te bekijken of een museum te bezoeken. Je moet wel weten waar je geweest bent. Dat houd ik ook mijn collega’s altijd voor.”

Desondanks noemt hij de periodes waarin de grote toernooien plaats vinden en hij van huis is, eendimensionaal. “Een maand geleden was ik dus in Japan voor het WK sprint. Tegelijk werd Haïti getroffen door een aardbeving. In het hotel waar ik zat, had ik problemen met de internet-aansluiting. Japanse kranten zijn, dat kan ik je verzekeren, lastig te lezen. Uit de gesprekken om me heen in de ontbijtzaal viel ook al niets af te leiden. Toen belde mijn vrouw en vroeg: ‘Heb je meegekregen wat er in Haïti is gebeurd?’ Nou gaan er eerlijk gezegd dagen voorbij dat ik niet aan Haïti denk, dus: nee. ‘Een aardbeving,’ zei Anja. Tja, op dat moment gingen er nog steeds geen harde alarmbellen af. Daarna vertelde ze details en besefte ik pas dat het erg was, heel erg. Toch realiseerde ik me ook dat ik in Japan was om te kijken of Lars Elgersma misschien wereldkampioen zou worden, en dat ik Ronald Mulder moest vragen of er al duidelijkheid was of hij de 500 meter in Vancouver zou mogen rijden. Dus ging de knop alweer snel om. Daar ben ik niet trots op, zeker niet. Maar ik ben daar voor m’n werk, en daar ga ik in op.”


Een uitzondering betreft het welzijn van het thuisfront. “April vorig jaar is mijn vader overleden. Daarvoor had hij al een aantal slechte jaren, waarin dat ook had kunnen gebeuren. In die periode heb ik, terwijl ik on the road was, regelmatig telefoon gehad: ga even zitten, er is weer iets gebeurd. Ja, dat is lastig, want dat neem je tot je en laat je niet meteen weer los. Maar verder ga ik helemaal op in het evenement waarbij ik als commentator aanwezig ben. Dan mis ik veel van het gewone, andere nieuws. Dus ook tijdens deze Olympische Spelen en straks tijdens het WK voetbal zullen nationaal en internationaal bekende mensen doodgaan, en zal dat pas bij mij bekend worden in december, als de jaaroverzichten voorbijkomen. Dan zal ik weer denken: wat?! Is die dood? Is mij onbekend, wanneer is dat dan gebeurd? En dan zal blijken dat het tussen 12 en 28 februari of tussen 11 juni en 11 juli heeft plaatsgevonden.”

Onderwerpen