Spring naar de content

‘Jongeren moeten leren knokken’

Documentairemaakster Mildred Roethof (40) is gefascineerd door straatcultuur. Ze maakte naam met de film ‘Sex Sells’ en de serie ‘Rauw en puur’, en werkt mee aan het televisieprogramma ‘TROS RegelRecht’ over buurtoverlast. Een gesprek over kansen bieden, problemen benoemen en grenzen stellen. ‘Zes uur op, húp, koude douche!’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

In uw documentaire Sex Sells, uit 2008 liet u zien dat seks voor sommige jongeren in Nederland niet meer is dan een consumptieproduct. Minister André Rouvoet van Jeugd en Gezin besloot toen actie te ondernemen tegen ‘de losgeslagen seksuele moraal van de jeugd’. Was u blij met zijn opgeheven vinger?

“Als ik iets niet ben, is het een moralist. Wat is er mis met kinderen die vrijwillig met elkaar experimenteren op seksueel gebied? Ik vind niet dat de overheid zich daarmee moet bemoeien.”

Een meisje van dertien dat zich zogenaamd vrijwillig in een kelderbox in de Bijlmer laat gangbangen – vraagt dat niet om overheidsbemoeienis?

“Bij excessief gedrag en aanrandingen moet er natuurlijk wel worden ingegrepen. Leve de vrijheid, maar weet wat je doet. Als een meisje van dertien jaar seks heeft met een aantal jongens in een berghok, vind ik dat kwalijk. Zo’n meisje stelt geen grenzen en heeft hulp nodig om gevoel van eigenwaarde te ontwikkelen. In de eerste plaats is dat aan de ouders, maar ook het onderwijs en overheidsinstanties hebben hier een taak in.”

Wat heeft Rouvoets kruistocht teweeggebracht?

“In de politiek gaat het altijd zo: er is een soort van hype, iedereen springt erbovenop en vervolgens verdwijnt het hele thema vrij snel naar de achtergrond. Er is wat geld vrijgemaakt voor campagnes, dat is het.”

Eind vorig jaar dook u opnieuw in de belevingswereld van jongeren. De documentairereeks Rauw en puur uit 2009 geeft een verontrustend beeld van de manier waarop straatjongeren omgaan met liefde, status en geweld. Onderling zijn het geen lieverdjes, en als groep zorgen ze voor behoorlijk wat overlast.


“Ik begrijp niet dat kleine groepen langdurig voor zulke grote problemen zorgen. Je kunt er nog zoveel straatcoaches opzetten of leuke projectjes organiseren, het haalt weinig uit. Of zo’n reisje naar New York (voor Amsterdamse jongeren op kosten van het stadsdeel De Baarsjes – red.) – het idee! Dat klopt toch niet? Je moet jongeren niet belonen om het belonen. Je wordt beloond als je hard hebt gewerkt, zo gaat het in de grotemensenwereld.”

In Rauw en Puur noemt een criminele Marokkaanse jongen de jeugdgevangenis een buurthuis.

“Jongens als hij zijn niet onder de indruk van de jeugddetentie in Nederland. Lekker jointjes roken, een beetje dealen; vaak vinden ze het wel fijn ook, even weg van de stress van de straat. Ik ben geen aanhanger van Geert Wilders, maar als het gaat om jeugddetentie heeft hij wel gelijk. Het beleid in gesloten instellingen moet strenger. Zes uur op, húp, koude douche!”

Waarin heeft Geert Wilders volgens u nog meer gelijk?

“We moeten niet om de hete brij heen draaien. In de Marokkaanse gemeenschap komt veel mishandeling en criminaliteit voor. Dat moet je durven benoemen. Wat je niet moet doen, is mensen in hokjes plaatsen. Wilders zet de hele islamitische gemeenschap neer als de vijand. Hij hitst op en beledigt om het beledigen. Die hoofddoekjestaks is daar een goed voorbeeld van.”

In de aflevering ‘Liefde en losse handjes

‘ van Rauw en puur vraagt u zich af hoe u zelf als pubermeisje gereageerd zou hebben op gewelddadige Antilliaanse jongens. Wat denkt u?

“Dat heb ik niet zo gezegd: ‘gewelddadige Antilliaanse jongens’. Het hadden net zo goed blanke jongens kunnen zijn.”


Zegt u dit omdat er mensen zijn die u van racisme beschuldigen?

“Als je een thema belicht waar een taboe op rust, reageren mensen vaak gevoelig. Ik moet mijn woorden zorgvuldig kiezen. Maar om terug te komen op de vraag: ik weet niet wat ik gedaan zou hebben. Ik begrijp niet waar de fascinatie voor die gewelddadige jongens uit voortkomt. Ik begrijp niet dat als je klappen krijgt, dat dat je fascineert. Misschien begrijp ik het niet omdat ik het niet wil begrijpen.”

U staat er met uw neus en uw camera bovenop. U wilt de belevingswereld van jongeren doorgronden, maar u wilt ze niet echt begrijpen? Waarom niet?

“Omdat het zo naar is.”

Wat precies?

“Wat mensen toelaten.”

Wat vindt u schrijnender, dat die jongens gewelddadig zijn of dat die meisjes zich laten mishandelen?

“Dat kan ik zo niet zeggen, het is allebei schrijnend. Ook de daders zijn slachtoffer. Die jongens gebruiken geweld uit onmacht. Slaan is hun communicatiemiddel. Ze hebben niet de capaciteiten om hun mond te gebruiken.”

Dus eigenlijk kunnen ze er niets aan doen?

“Ik praat het niet goed, maar ik probeer begrip op te brengen voor hun situatie. Straatjongens met een criminele achtergrond hebben daar niet voor gekozen. Je wieg is zo belangrijk. Probeer maar eens weg te komen uit een achterstandssituatie. Ik hoop dat je als kijker sympathie krijgt voor de Marokkaanse jongen die u zonet aanhaalde – een jongen die er als kind getuige van was dat zijn vader zijn moeder in elkaar sloeg.”

Tegelijkertijd vindt u dat dit soort jongens harder moet worden aangepakt.

“Ja, jeugdcriminaliteit moet harder worden aangepakt. Als je de leider uit een groep plukt, is het probleem al voor een aardig deel opgelost.”


Staat er dan niet direct een nieuwe leider op?

“Als het baasje uit de groep wordt gehaald, is de kans groot dat meelopers en twijfelgevallen afhaken in de verwarring die ontstaat.”

Gelooft u dat er zoiets bestaat als een kantelpunt waarop jongeren nog net wel of net niet meer te redden zijn?

“Ja, dat geloof ik wel. Soms zal een uitzichtloze situatie blijven bestaan. Dat moeten we durven benoemen: er zitten rotte appels tussen die niet te veranderen zijn. Jongeren bij wie al het gevoel en mededogen kapot zijn geslagen. Alcohol en drugs zijn ook een groot probleem. De wiet van tegenwoordig is sterk. Jointjes roken is niet zo onschuldig als wordt gedacht. Veel straatjongeren hebben bovendien een gedragsstoornis. Als hulpverlener moet je van goeden huize komen om daar iets aan te veranderen.”

Wat is er nodig om de straat te kunnen ontvluchten?

“Een zekere mate van intelligentie, wilskracht, ambitie en een liefdevolle begeleiding en opvoeding.”

Dat laatste ontbreekt juist vaak.

“Ja, ontspoorde jongeren komen bijzonder vaak uit gezinnen zonder vader. De straat is hun thuis geworden, met broederliefde als compensatie. Jongeren hebben een vast honk nodig. Huisje-boompje-beestje is zo belangrijk voor die kids. Jongeren van de straat moeten leren dat ze moeten knokken om vooruit te komen. Harder nog dan anderen. Tijdens het filmen ontmoetten we een jongen die cameraman wilde worden. Als je het echt wilt, zei ik, gaan we je helpen met de crew. Het is op niets uitgelopen. Wat wil je nou, denk ik dan, wil je iets van je leven maken of jezelf blijven onderdompelen in zelf-medelijden?! Daar kan ik erg slecht tegen. Geluk kun je afdwingen, maar je moet wel je kansen pakken.”


Waarom pakken straatjongeren hun kansen dan niet?

“Door conditionering. Ontspoorde jongeren hebben vaak een tunnelvisie. Ze hebben weinig vertrouwen in mensen, en denken dat alles vanzelf moet gaan. Het lukt hun eenvoudigweg niet om een afslag te nemen.”

Hoe kunnen we de problemen van de straatcultuur het best te lijf gaan?

“Door openingen te creëren en de taal van de jongeren te spreken. Ze willen hun verhaal wel vertellen, als er maar echt wordt geluisterd. Ik word er heel blij van als ik tot een jongere weet door te dringen, en er iets verandert in zijn of haar mentaliteit. De overheid moet niet polderen, maar direct zijn, ongewenst gedrag streng straffen en perspectief bieden. Een voorbeeld van een goed initiatief vind ik het huidige Rotterdamse project Watch Out, dat jongeren enthousiast maakt voor een baan in de beveiliging. In dit leer-werkproject lopen jongeren uit achterstandsgezinnen een week mee op de vloer. Het heeft effect, omdat beveiligers mensen zijn voor wie jongeren respect hebben.”

Momenteel werkt u aan het vervolg van Rauw en puur.

Waar zoomt u deze keer op in?

“Ik wil aandacht besteden aan huiselijk geweld in Marokkaanse gezinnen, al blijkt het heel lastig om meisjes te vinden die voor de camera willen verschijnen. Hopelijk komt er van binnenuit een discussie op gang. Verder denk ik erover om tienervaders te belichten.”

U spreekt veel kwetsbare jongeren.

Wat gebeurt er als de camera stopt met draaien?

“Dan praat ik verder met ze. Uit compassie en bevlogenheid. Door iemand een tijd te volgen, bouw je een band op. Ik blijf altijd mezelf, maar pas me natuurlijk wel een beetje aan. Soms is het niet handig om te laten zien wat je denkt of voelt.”


Wanneeer bijvoorbeeld niet?

“Ik kwam een keer bij iemand thuis die ik had aangesproken op straat. In de woonkamer lag een pistool op tafel. Ik laat op zo’n moment niet zien dat ik geschrokken ben. Dan lijk ik een angstig haasje en ontstaat er een ongelijke situatie. Ik vroeg of het een neppistool was. Dat was niet het geval. ‘Berg dan maar snel op,’ zei ik. En dat gebeurde ook.”

Als veertienjarig meisje had u een tienerprogramma op de Surinaamse radio waarin u sociaal-maatschappelijke thema’s behandelde. U was er vroeg bij. Hoe kwam dat zo?

“Als kind van een Surinaamse vader en een Nederlandse moeder heb ik nooit kleur gezien, totdat mensen om mij heen kleur begonnen te zien. In Zwolle, waar we destijds woonden, werd mijn broertje gediscrimineerd. Ik kwam voor hem op, en ik ben later zelf ook gepest. Op mijn twaalfde verhuisden we naar Suriname. Daar was het ook van: hoe witter, hoe beter. Ik weet nog dat een klasgenootje van school zei dat mijn chauffeur stond te wachten. Dat bleek mijn vader te zijn, die donkerder is dan ik. In Suriname wordt heel erg in klassen en hokjes gedacht. Ik heb geleerd me aan te passen. ‘Kennis is macht,’ peperden mijn ouders ons in. En dat je hard moet werken om iets te bereiken. Mijn vader heeft geknokt om zijn milieu te ontstijgen. In Suriname nam hij ons mee naar de krottenwijken om te laten zien waar hij vandaan kwam.”

De laatste jaren heeft u ook veel gefilmd in Khayelitsha, een getto bij Kaapstad. Armoede, aids, geweld en groepsverkrachtingen zijn daar aan de orde van de dag. Waarom voelt u de behoefte om hier programma’s over te maken?


“Toen ik in Kaapstad was voor een ander project, zag ik ellendige dingen die ik als documentairemaker niet kon laten liggen. Als je dat wel doet, dan ben je een ploert.

Verder was ik geraakt door de manier waarop mensen, ondanks alle tragiek, iets van hun leven maakten. We leven allemaal in dezelfde wereld. Je kunt je niet afsluiten voor ellende van anderen en denken: o, wat hebben wij het toch goed. Ik moet er wat mee, met hoe hypocriet de wereld in elkaar zit.”

Noem eens een voorbeeld van die hypocrisie?

“Neem het komende WK voetbal in Zuid-Afrika – voetbalgekte alom. Dit jaar zou er voor het eerst een vrouwelijke scheidsrechter een wedstrijd fluiten. Deze vrouw is verkracht en met 24 messteken om het leven gebracht. Dat is de andere kant van het WK. Als je mee wil gaan in de voetbalgekte, realiseer je dat dan ook.”

Wat wilt u bereiken met uw werk?

“Bewustwording. Kijk, en doe ermee wat je wilt.”

Wat vindt u erger: je kop in het zand steken, of iets wél weten en de andere kant op kijken?

“Op de hoogte zijn en dan toch wegkijken, dat stoort me het meest.”

Dus we moeten er volgens u wél wat mee?

“Er zijn prachtige voorbeelden van straatjongeren die met een steuntje in de rug hun dromen hebben verwezenlijkt. We kunnen meer veranderen dan we mogelijk achten; apartheid is afgeschaft door politieke en maatschappelijke druk. Ik ben er blij mee als kijkers begrip opbrengen voor mensen in een achterstandspositie en daar iets mee doen. Zodat de wereld over honderd jaar niet nog slechter is dan nu.”

Onderwerpen