Spring naar de content

Heden

Wat zijn de urgente onderwerpen voor een nieuwe regering en hoe moet ze die aanpakken? De 13 politieke toekomstdromen van HP/De Tijd.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Roelof Bouwman

Eerst de feiten: de bevolking van Europa neemt af en wordt steeds ouder. Over veertig jaar zal de beroepsbevolking van de EU met 52 miljoen zijn afgenomen. Een continent als Afrika daarentegen groeit en wordt jonger. In 2050 zal het aantal Afrikanen zijn verdubbeld tot een slordige 900 miljoen. Zowel de EU als de Verenigde Naties, die over deze cijfers beschikken, zinnen op maatregelen om de verwachte immigratie van illegale Afrikanen aan te pakken. Maar die Afrikanen zouden weleens zeer welkom kunnen zijn voor de EU. Want met een zo sterk slinkende (beroeps)bevolking zal iemand straks het werk moeten doen en het geld verdienen, als we tenminste zo rijk willen blijven als we nu zijn, en willen blijven concurreren met China en de VS. En de Polen dan, de Roemenen, de Bulgaren? Over vijf jaar hebben die landen zich dermate opgewerkt dat hun arbeiders zich niet meer laten onderbetalen in het rijke Westen.

Immigratie is dus bittere noodzaak, en tal van buitenlandse onderzoeken tonen dat ook aan, volgens VU-econoom Peter Nijkamp. “Meestal zijn de kosten van immigratie lager dan de baten, soms zelfs veel lager.” De instroom van nieuwe Nederlanders zou ook minder een probleem zijn als we na vijftig jaar gehannes eens een adequaat integratiebeleid zouden voeren. Adequaat, lees: streng doch rechtvaardig. Dus geen huwelijksmigratie meer of gezinshereniging, of alleen onder strikte voorwaarden. Verplicht Nederlands leren, inburgeringscursussen volgen, extra aandacht voor drop-outs op de scholen, en de eerste jaren in Nederland geen tot minimale toegang tot uitkeringen en dergelijke. Dat is helemaal niet erg als je nieuwkomers wel direct de ruimte biedt om zich te ontplooien. Als je zorgt dat ze niet meer eindeloos moeten wachten tot ze door de ambtelijke molens zijn gedraaid, maar direct aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt, als ondernemer bijvoorbeeld. De beoordeling van papieren en diploma’s kan sneller en soepeler. Laat ze direct beginnen en fluit ze, als er later iets niet in orde mocht blijken, zonodig terug. Kortom, we moeten ons veel meer richten op de beter opgeleide, economische vluchtelingen en daar een aantrekkelijke bestemming voor zijn, en minder op de arme, onopgeleide arbeiders. Europa heeft de afgelopen decennia 85 procent van ‘s werelds ongeschoolde migranten in huis gehaald, en maar vijf procent van de goedgeschoolde. De VS wisten meer dan vijftig procent van die laatste categorie aan te trekken.


Er is de laatste jaren veel overhoop gehaald in de gezondheidszorg: er kwam een nieuwe basisverzekering, een nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), en dat heeft de nodige aanpassingen gevergd van burgers en medisch personeel. In een nieuw tijdperk moet het devies daarom luiden: rust in de tent. Geen nieuwe wetten meer of verzekeringen, geen bezuinigingen ook op het basispakket, en ook de thuiszorg moet ongeschonden blijven – de marktwerking voor huishoudelijke hulp kan beter teruggedraaid worden. De aandacht moet gericht zijn op de kwaliteit van de zorg. Verpleegkundigen mogen best meer verdienen, en dat zal onvermijdelijk ten koste gaan van de veelal riant betaalde ziekenhuisbestuurders. Hier en daar klinkt de roep om een medische ombudsman, en die kan gehonoreerd worden, op voorwaarde dat zo’n instituut niet de verkeerde bureaucratie genereert.

Moeten de basisverzekering, de AWBZ (voor langdurige zorg) en de Wmo in één verzekering komen, zoals sommige partijen willen? Als de efficiency daar om vraagt, is er wat voor te zeggen. Maar ongetwijfeld levert een dergelijke operatie op korte termijn nieuwe aanpassingen, problemen en onrust op. En daaraan is de komende tijd de minste behoefte.

De val van het kabinet mag het besluit over de aanschaf van het JSF-gevechtsvliegtuig hebben vooruitgeschoven, aan de onderliggende vraag kan niet voorbij worden gegaan: is de krijgsmacht ons de aanschaf van zo’n peperduur toestel dat de F-16’s moet vervangen, wel waard?

Na al die jaren in Uruzgan is de hele militaire organisatie toe aan rust en herstel. Internationaal valt ons lof ten deel, ondanks de voorgenomen terugtrekking. Maar wat gebeurt er als straks een nieuwe (PvdA-)minister op Defensie een nieuw verzoek krijgt om een Nederlandse bijdrage in Afghanistan, of elders?


Als loyale bondgenoot van NAVO en VS kunnen we nog één keer weigeren en ons beroepen op behaalde resultaten uit het verleden, maar daarna toch echt niet meer. Maar het kan natuurlijk ook nog dat de discussie losbrandt over de vraag waarvoor we zo’n enorm apparaat – de krijgsmacht telt 70.000 werknemers en vormt daarmee de helft van de rijksoverheid -, eigenlijk nog in stand houden. Daar zouden goede redenen voor zijn. De angst dat Nederland zich niet zelfstandig zou kunnen verdedigen, zit er sinds de meidagen van 1940 nog steeds goed in. Maar bij ontstentenis van een echte vijand kan die krijgsmacht in deze tijden weinig anders doen dan deelnemen aan internationale vredesoperaties. Na het Srebrenica-drama hebben onze jongens zich behoorlijk gerevancheerd. De zogeheten Dutch approach in Afghanistan, waarbij ‘onze jongens’ opereerden als gewapende ontwikkelingswerkers, heeft alom waardering gekregen. Nederland toont zich, in al z’n bescheidenheid, verschillig met de wereld, en praat mee met de groten der aarde. Dat is een grote verdienste, waaraan niet getornd mag worden. Tegen die achtergrond is de aanschaf van die JSF heel wel te verdedigen.

Ander punt: de dienstplicht. Defensie-staatssecretaris Jack de Vries zou die graag herinvoeren voor jongeren. Wij ondersteunen dat van harte, vanuit de geruststellende zekerheid dat die plicht niet meer van toepassing zal zijn voor deze, oudere auteurs.

Is de kilometerheffing de oplossing voor alle fileleed? Ongetwijfeld zal de beprijzing – voortaan betaalt de automobilist alleen nog voor de kilometers die hij daadwerkelijk rijdt – de druk op de wegen verlichten, want sommigen zullen kiezen voor de goedkopere bus of trein. Maar hoelang zullen zij het volhouden? Voor velen is de auto nu eenmaal het meest gerieflijke vervoermiddel. Liever in je eigen auto in de file – zonder vreemde medepassagiers maar met aangename climate control, fijne muziek, boterhammetje op het dashboard, dan eerst met je fietsje naar een tochtige halte of station, wachtend op een bus vol opgeschoten scholieren of op een met gratis krantjes bezaaide trein, als die geen vertraging heeft… Het is het gedachtengoed van autominnend Nederland, en die bevolkingsgroep dijt alleen maar uit. Thans zijn er zeven miljoen auto’s, in 2020 zullen dat er nog meer zijn. Enerzijds stabiliseert en krimpt de bevolking, anderzijds kopen jongeren tegenwoordig sneller een auto en ook senioren blijven langer rijden. Daar valt voor toekomstige politici haast niet tegenop te werken. Daarom dit advies: liever geen nieuw beleid meer dat beoogt de automobilist uit zijn heilige koetje te halen. Dat is toch zinloos. Laat de techneuten en bouwers van Rijkswaterstaat enkele wegen aanleggen waar er nog ruimte is, laat hen de bestaande wegen verbreden, het asfalt herstellen en de wegen nog veiliger maken. En doe verder niks.


Nederland behoort tot de top van landen met een hoge belastingdruk en de bijbehorende bureaucratische rompslomp. We hebben altijd een progressief belastingstelsel gekend met verschillende schijven en tarieven. Nu staan politieke partijen van links tot rechts open voor hervorming van het huidige belastingstelsel, waarbij de vlaktaks als een steeds aantrekkelijker alternatief lonkt. Daarin staan we niet alleen; kijk naar een aantal andere Europese landen die al een vlaktaks hebben. De gedachte achter de vlaktaks is simpel: een laag belastingtarief voor iedereen, zonder allerlei aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek. Dat dit tot lagere inkomsten voor de overheid leidt, is niet per definitie waar. Door het schrappen van talloze uitzonderingen en onbegrijpelijke regels kan er flink worden bespaard op de kosten. Het scheelt niet alleen een hoop geld, het is voor iedereen duidelijker wat hij of zij moet betalen. Goede kans dat belastingontduikers die dure belastingadviseurs inhuren, geen mazen in de wet meer kunnen vinden.

Bovendien is het moreel rechtvaardiger om van iedereen een gelijk percentage te vragen, bijvoorbeeld 25 procent. Dat percentage moet laag genoeg zijn, wil het ook een gunstig effect sorteren voor de lagere en middeninkomens. Het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen, blijft gewoon overeind. Immers, een harde werker die een ton per jaar verdient, betaalt 25.000 euro inkomstenbelasting. Iemand met een modaal inkomen van 30.000 euro is slechts 7500 euro kwijt aan de overheid. Waarom moet er procentueel meer worden gevraagd van mensen met hogere inkomens? Het is heel simpel: als de overheid toch minder inkomsten heeft, dan moet er maar worden gesneden in de uitgaven.


Het onderwijs moet worden verbeterd; het rapport van de commissie-Dijsselbloem (2009) en de verschillende adviezen van vereniging Beter Onderwijs Nederland zijn de eerste stappen in de goede richting. Het nieuwe leren – nog niet eens volledig ingevoerd – heeft gefaald, de klassen moeten kleiner, het gezag van de docent moet worden hersteld.

Tegenwoordig is sprake van een horizontale verhouding tussen docenten en leerlingen. Op zich is daar niets mis mee, als dat betekent dat docenten gewoon hun klas kunnen leiden. Helaas is dat vaak niet het geval. Docenten hebben meer problemen met ordehandhaving dan vroeger, het gezag is niet meer vanzelfsprekend. Leerlingen luisteren bijvoorbeeld naar hun mp3-speler en kletsen voortdurend met elkaar. Dat is niet goed voor de prestaties van leerlingen die wél hun best willen doen.

Voor het beroepsonderwijs is het verstandig om de ambachtsschool – er is al een begin gemaakt – verder in ere te herstellen. Leerlingen die een vak kunnen en willen leren, moet je gewoon praktijkgericht onderwijs aanbieden. Het is bovendien een goed idee om ze te leren hoe ze een eigen onderneming kunnen starten. Voor het hoger onderwijs geldt dat er meer aandacht moet zijn voor theoretisch onderwijs en meer onderzoek. Als we een echte kenniseconomie willen zijn, dan moeten hogescholen en universiteiten ambitieus en innovatief zijn.

Privacy is een belangrijk issue. Je moet je veilig kunnen voelen op straat en in je eigen buurt. Als dat niet het geval is, dan is er iets goed mis. We hebben de overheid het mandaat gegeven zorg te dragen voor onze veiligheid. Maar dat moet wel gebeuren in samenwerking met de burger. Vaak wordt gedacht dat criminaliteit daalt door het ophangen van camera’s. De pakkans wordt er inderdaad mee vergroot, en dat is een pluspunt. Maar er is een keerzijde: overal hangen camera’s om wetsovertreders in de gaten te houden en vervolgens in de kraag te vatten. Van een afstandje wordt er 24 uur per dag naar een schermpje getuurd om niet alleen criminelen in de gaten te houden, maar werkelijk iedereen. Onschuldige burgers worden gefilmd, opgenomen en in databases opgeslagen. Waar is de tijd gebleven waarin het persoonlijke contact met gezagsdragers centraal stond?


Het motto ‘wie niets te verbergen heeft, heeft niets te vrezen’ verliest aan kracht. De overheid weet steeds meer van de gewone burger. Denk aan het opslaan van telefoongegevens en surfgedrag, het biometrisch paspoort en het opslaan van reisgegevens. In de strijd tegen het terrorisme gaat Schiphol zelfs bodyscans gebruiken. Terecht wordt bezwaar gemaakt tegen deze inbreuk van de privacy. Het is gemakzuchtig om te kiezen voor door technologie gedreven oplossingen. Wie bewaakt de bewakers?

Het kan niemand zijn ontgaan dat het internationale klimaatpanel IPCC fouten heeft gemaakt inzake klimaatverandering en de invloed van de mens daarop. Toch betekent dat niet dat we niet zuinig om hoeven te gaan met fossiele brandstoffen of kunnen stoppen met streven naar schone lucht en alternatieve energiebronnen. Er moeten knopen worden doorgehakt. Nederland moet op zoek naar alternatieve energiebronnen die ook nog eens geen tot weinig schade toebrengen aan het milieu.

Groen scoort. Er wordt grootschalig ingezet op wind- en zonne-energie. Terecht, maar is het voldoende? We kunnen de energielevering niet garanderen als we alles inzetten op deze twee vormen van duurzame energie. Enig realisme is op z’n plaats. De verkrampte houding ten opzichte van kernenergie is ouderwets. Een kerncentrale stoot amper CO2 uit. Als we niet afhankelijk willen zijn van aardgas, is het verstandig als we ons voorbereiden op een toekomst waarin we, wat betreft energievoorziening, voor het grootste deel voor onszelf kunnen zorgen. Een of twee nieuwe kerncentrales horen er nu eenmaal bij.


Het symbolisch verbieden van gloeilampen is onzinnig. Het zou goed zijn als politici zich niet laten leiden door de heat of the moment, maar nu eindelijk eens echt goede beslissingen nemen om de volgende generaties van duurzame energie te voorzien. Die hebben daar recht op.

Discussies over volkshuisvestingskwesties draaien vaak om het begrip ‘woningmarkt’. Ook Nederland heeft zo’n markt, maar die wordt op allerlei manieren verstoord. We kennen tal van maatregelen die de vraag naar woningen bevorderen (hypotheekrenteaftrek, huurtoeslag, koopsubsidies), en minstens zoveel maatregelen waardoor het aanbod van woningen in de praktijk sterk wordt beperkt (lange procedures bij bouwprojecten, gemeenten die de aanbodverdeling over sociale-huurwoningen en koopwoningen mogen voorschrijven). Gevolg: schaarste.

Lossen we dat probleem op door alleen aan de vraagzijde in te grijpen, door de hypotheekrenteaftrek te beperken (zoals links wil) of op huurtoeslagen te korten (zoals rechts wil)? Nee, want dat zal op de woningmarkt geen enkel positief effect hebben zolang niet ook de aanbieders op die markt meer ruimte krijgen om in te spelen op de wensen van burgers. Neem de woningcorporaties. Die beheren in ons land meer dan twee miljoen huurwoningen, waarvan een groot deel zou kunnen worden aangeboden als koopwoning, vooral aan lagere-inkomensgroepen. Toch gebeurt dat slechts in zeer beperkte mate, omdat de handelingsmogelijkheden van de corporaties sterk zijn beperkt: door van boven opgelegde regels die uit ideologische overwegingen een bepaald type woning toeschrijven aan een bepaald type burger. Vandaar ook dat Nederland het enige land ter wereld is waar burgers – zelfs door een liberale partij als D66 – kunnen worden beticht van ‘scheefwonen’. Voor al die ellende bestaat slechts één remedie: een woningmarkt met minder overheid en meer vrijheid.


Als er in Nederland één terrein achterstallig onderhoud heeft, dan is het wel ons staatkundige bestel. Zo zijn we inmiddels het enige land in de beschaafde wereld waar burgemeesters nog worden benoemd in plaats van gekozen. Een ander gedateerd onderdeel van ons bestel is de Eerste Kamer, in 1815 ingesteld ten behoeve van de adel uit de toen aan Nederland toegevoegde Zuidelijke Nederlanden (later België). Hoewel de senaat sindsdien allerlei andere functies kreeg toebedeeld, zou anno 2010 niemand op het idee komen om een Eerste Kamer in te stellen als we die niet al hadden.

Minstens zo rijp voor hervorming is ons uit 1918 daterende kiesstelsel, dat steeds minder tegemoet komt aan wat de kiezer nu eigenlijk wil. Zeker nu ons partijenlandschap is versplinterd op een schaal die nergens anders in Europa voorkomt, wordt het hoog tijd om na te denken over zowel (her)invoering van een districtenstelsel als een rechtstreeks gekozen minister-president. En als we dan toch aan het moderniseren zijn: ook invoering van een louter ceremonieel koningschap verdient aanbeveling. Al was het maar omdat de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen een zeer gecompliceerde uitslag dreigen te krijgen, en geen democraat er vrede mee kan hebben dat een via erfopvolging aangewezen benoemer van kabinets(in)formateurs een hoofdrol te spelen krijgt bij het ontwarren van de knoop.

Samen met Australië, Engeland, Wales en Zweden behoort Nederland tot de landen met het hoogste criminaliteitsniveau, zo becijferde het Sociaal en Cultureel Planbureau in 2006. Weliswaar is het aantal misdrijven sinds 1980 niet spectaculair toegenomen, maar in de twintig jaar daarvoor was in Nederland sprake van een vertienvoudiging van de criminaliteit. Dat het cijfer de laatste dertig jaar op een zeer hoog niveau stabiel is gebleven, komt vooral doordat de stijging van het aantal geweldsmisdrijven als het ware wordt gecompenseerd door een daling van de ‘kleine’ criminaliteit.


Dat veiligheid, sowieso de oudste en belangrijkste kerntaak van de overheid, boven aan het prioriteitenlijstje van een toekomstig kabinet hoort te staan, behoeft dus geen betoog. Dringende ‘verbeterpunten’ zijn er meer dan voldoende. Zo is het anno 2010 natuurlijk onbestaanbaar dat de politie te maken heeft met aanhoudende computerstoringen, al was het maar omdat Nederland toch al kampt met een zeer laag ophelderingspercentage van misdrijven. De meest recente cijfers, volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek: 22,9 procent in 2006 en 22,7 procent in 2007. Ter vergelijking: in 1960 werd nog 55 procent van alle misdrijven opgelost.

Ook in de rechtspraak valt nog veel te verbeteren. Een valide argument tegen de invoering van minimumstraffen is bijvoorbeeld nog niet vernomen en ook het vorig jaar – na de vlucht van vrouwenhandelaar Saban B. – door SP en PVV gelanceerde idee om blunderende rechters sneller te ontslaan, verdient uitvoering.

Oud-VVD-leider Frits Bolkestein pleegt nogal eens te beweren dat je vooral aan onze ontwikkelingshulp kunt zien dat we een land zijn met christelijke wortels. En inderdaad: discussies over ontwikkelingshulp vertoonden in Nederland jarenlang trekken van een pseudo-religieus ritueel: eerst moest er schuld worden bekend (de derde wereld – zo heette het – is arm omdat het Westen rijk is) en daarna was er de plicht tot boetedoening (in de vorm van hulpverlening). Kritische vragen over de effectiviteit van de geboden hulp waren daarbij uit den boze. Want een offer wordt door ware gelovigen niet óvergedragen om medemensen te helpen, maar ópgedragen ter zuivering van het eigen geweten.


Uit een hele reeks binnen- en buitenlandse publicaties, onderzoeken en wetenschappelijke rapporten weten we inmiddels dat ontwikkelingshulp – noodhulp uitgezonderd – in de praktijk vooral schade aanricht. Het leidt in de ontvangende landen tot bureaucratie, inflatie, luiheid en inertie, het schaadt de export en ondermijnt economische groei, zo betoogde bijvoorbeeld de Zambiaanse econome Dambisa Moyo vorig jaar in haar boek Dead Aid. ‘Draai dicht die kraan’ luidde dan ook haar oproep.

Zal dat er ooit van komen in Den Haag, waar de belangengroepen uit de hulp- industrie beschikken over een uitstekende lobby bij zowel de linkse partijen als het CDA? Laten we maar realistisch blijven en hopen dat het ontwikkelingsbudget – nu vastgepind op 0,8 procent van ons nationaal inkomen, dat is zo’n vijf miljard euro per jaar – in elk geval drastisch gaat dalen. De Nederlandse schatkist en de derde wereld zouden er wel bij varen.

Mensen leven steeds langer, maar door studie en vroegpensioen zijn ze een steeds korter deel van dat leven aan het werk. Wie dat honderd jaar geleden zou hebben gezegd, zou op het Binnenhof juichend zijn onthaald. Maar inmiddels is alles anders. Want sinds Nederland een verzorgingsstaat is geworden, met tal van sociale verzekeringen waarvan de premies hoofdzakelijk worden opgebracht door werkenden, heeft niemand meer belang bij demografische en/of maatschappelijke ontwikkelingen die het toch al wankele evenwicht tussen ‘actieven’ en ‘passieven’ verstoren.

De door het vierde kabinet-Balkenende aangekondigde verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar is, zo bezien, een logische stap. Maar toch wringt er iets. Immers, de AOW is een verplichte (volks)verzekering – niemand kan en mag zich aan premiebetaling onttrekken. Is die verplichte, door de staat opgelegde solidariteit niet een beetje paternalistisch? Zeker, alle Nederlandse burgers lopen in principe het gelijke ‘risico’ om 65 of 67 te worden. Maar bij de invoering van de AOW in de jaren vijftig was niet dat gedeelde risico het belangrijkste argument – anders had er ook wel een verplichte volksverzekering tegen (bijvoorbeeld) inboedelschade kunnen worden ingevoerd – maar de omstandigheid dat het welvaartsniveau in Nederland voor veel burgers nog te laag was om zélf een volwaardig pensioen op te bouwen. Dat argument is anno 2010 nauwelijks nog geldig. En dus zou een nieuw kabinet dat écht verder durft te kijken, eens moeten bezien of het verplichte en collectieve karakter van de AOW op den duur niet op de helling moet.

Onderwerpen