Spring naar de content

De fantasiereis van President Robert

In 1951 vreesden velen voor een Derde Wereldoorlog tussen Oost en West. De Haagse kleermakerszoon Robert Lombert besloot met zijn volgelingen per stoomjacht naar Zuid-Afrika te vluchten. Een voorpublicatie uit President Robert – het wonderlijke leven van Nederlands grootste fantast, dat deze week verschijnt.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Mark Traa

Juni, 1951. De President Roberts ligt voor anker in Zwankendamme, bij Zeebrugge. Veruit de grootste werkgever in de omtrek is sinds 1900 de enorme cokesfabriek Carcoke, die pal aan het kanaal staat. Het complex is in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd door bombardementen, maar direct na de bevrijding weer hersteld. Letterlijk onder de stinkende zwarte rook ligt daar het blinkend witte jacht, dat is overgebracht uit Engeland voor wat zijn meest bizarre reis ooit zou gaan worden. In de laatste week van juni verzamelen de opvarenden zich op de kade: de familie Lombert, de familie Ross, notaris Quaedvlieg en zijn vrouw, huishoudster Helena van Stipelen en haar dochter Leny, en pater Schoenmakers. Het is een bont gezelschap, in leeftijd uiteenlopend van twaalf tot zesenzestig.

Natuurlijk gaat het vertrek van de President Roberts niet voorbij zonder het nodige ceremonieel. René Strubbe, een van de Belgische matrozen, herinnert zich hoe hij, gekleed in blauw-wit tenue, moest salueren terwijl de passagiers een voor een via de loopplank het schip betraden. De bemanning is in de afgelopen maanden geworven. Het zijn zeelieden van verschillende nationaliteiten: Belgen, Spanjaarden, Engelsen. Ze hebben zich onder het bevel gesteld van kapitein Casimir Novak, die in de oorlog dienst deed in de Poolse marine. De bestemming van de President Roberts staat vermeld in de arbeidsovereenkomst: Zuid-Afrika. In het lokale Visserijblad is nog geworven voor een ‘stewardess’, maar die is niet gevonden.

De avond voor de afvaart wordt er feest gevierd aan boord. “Er werd gedronken en geschonken, er was leut en lol en muziek aan boord,” aldus het Visserijblad. Er is reden tot vreugde: aan boord van een prachtig jacht zal een avontuurlijke reis worden ondernomen die de opvarenden zal bevrijden van de allesverwoestende oorlog die weldra zal uitbreken. Op zaterdagochtend 30 juni 1951 wordt het anker gelicht. Het is het moment waarop 25 mensen alles achterlaten wat ze hebben: hun familie, vrienden, huizen, studies en banen. Niemand weet precies wat de toekomst gaat brengen. Niemand weet hoe lang hij van huis zal zijn. Het enige wat duidelijk is, is dat iedereen alle vertrouwen heeft in Robert Lombert en zijn geheimzinnige Conseil.


De passagiers nemen hun intrek in hutten benedendeks. Uiteraard krijgen Robert, zijn ouders en het echtpaar Quaedvlieg de grootste verblijven; die bevinden zich midscheeps. Voorin en achterin zijn de kleinste hutten. Die zijn voor de jongere passagiers en voor de bemanning. De kapitein slaapt in de stuurhut. Pal daarachter bevindt zich het verblijf van huishoudster Helena en haar dochter Leny. De jongste garde aan boord krijgt een ondersteunende taak: de zonen helpen de bemanning met het onderhoud van het schip, Leny krijgt een wit schortje om en wordt serveerster. Ze gaat dertig gulden per maand verdienen. Theo Ross gaat pater Schoenmakers assisteren bij de mis die hij elke zondagochtend in de deksalon zal houden. Ook helpt hij de kok. De meeste passagiers, de Lomberts voorop, gedragen zich vanaf de afvaart alsof ze een cruise maken: ze proberen zichzelf en elkaar bezig te houden.

Aan boord van het schip wordt al snel duidelijk dat het geen alledaagse reis gaat worden. De Lomberts creëren hun eigen ministaatje. De opvarenden moeten hun Nederlandse paspoort inleveren, dat bij kapitein Novak in de kluis verdwijnt. In ruil daarvoor krijgen ze een zelfgemaakt paspoort, met daarop de handtekening van Robert en van notaris Quaedvlieg. Alle opvarenden krijgen van Frans Lombert junior, die de rol van penningmeester op zich heeft genomen, zakgeld dat ze aan wal kunnen uitgeven. Zo ontvangt de familie Ross elke week 17,50. Aan boord van het schip kunnen voedsel, drank en sigaretten worden gekocht. Daarvoor zijn bankbiljetten gemaakt in een eigen munteenheid. De naam daarvan: de Oran, vernoemd naar Orandirijk – het fantasieland van Robert en zijn broer Hans in hun jeugdjaren. Alles wordt ingericht naar de wensen van de president.


De hiërarchie aan boord is duidelijk: Robert en zijn ouders zijn de baas. De hoogmoed van de president kent nu bijna geen grenzen meer. Als hij de andere opvarenden toespreekt, praat hij over zichzelf in pluralis majestatis: de wij-vorm. Hij eindigt zijn redevoeringen met: “Wij hebben gesproken!” Uiteraard heeft zijn uniform de meeste eretekenen. Wanneer hij dit niet draagt, zien de opvarenden hem in zijn vertrouwde donkere pak – ook al is het nog zo warm. Robert is van plan de teugels strak te houden. Alle post die de passagiers versturen of ontvangen, gaat eerst door de handen van de president.

Elke ochtend wordt het ontbijt opgediend. Ben Ross herinnert zich hoe goed verzorgd dit was: “Vanillevla, ham, eieren, geroosterd brood.” De eettafel is zó gemaakt dat het blad altijd horizontaal blijft, ongeacht de schommelingen van het schip. De opvarenden eten met bijzonder bestek, afkomstig uit het koninklijke verleden van het jacht. De letters GR (George Rex, ofwel koning George) en een kroontje zijn in de vorken, lepels en messen gegraveerd. De eerste kok van de President Roberts is een Fransman, volgens Theo Ross een alcoholist die was ontslagen op een cruiseschip. Later krijgt het jacht een Belgische chef, Gustave Wenseleers.

De eerste etappe van de reis voert via Zeebrugge het zeegat uit, op weg naar Oostende. Als het jacht daar nog diezelfde dag is aangemeerd in het tweede handelsdok, wordt spoedig duidelijk dat Robert er tijdens de reis bepaald niet zijn best voor zal doen onopgemerkt te blijven. Het schitterende witte schip is de talk of the town, de opvarenden nog meer. “Een zonderlinger stel heeft men wellicht nog nimmer aan boord van een schip bijeen gezien,” schrijft het lokale Visserijblad. “Toen het jacht na de tocht van Zeebrugge (-) in het Oostendse dok voor anker ging, stelden zich op een dek in een rij de passagiers in groot ornaat op. Een beambte die het jacht bij vergissing voor het schip van een marine-attaché had aangezien en zijn opwachting kwam maken, kon oren noch ogen geloven. Zelfs in de mooiste operettestukken die spelen in landen als Venezuela of Peru, waar hoogwaardigheidsbekleders en militairen nochtans wel weg weten met gouden tressen, kostbare galons en meer van die barokke kostbaarheden, had hij nog nimmer dergelijke fantastische uniformen gezien.”


De krant vervolgt: “De lange, magere jongeman die zich zowel door zijn serie galons als door zijn optreden als het hoofd liet gelden, werd aangesproken als ‘heer President’. Hij bleek zeer bezorgd te zijn om zijn voorkomen, want hij stelde de beambte de vraag: ‘Hoe staat mijn pet?’ En deze kon in zijn verwarring slechts stamelen dat hij nog nooit zo’n mooie pet zo mooi had zien staan.’ Als de beambte aan boord informeert naar de statuten van de ‘vereniging’ die de President leidt, wordt hij verder meegetrokken in het toneelspel. Robert klopte op de tafel, op welk teken de chef steward verscheen. ‘Heer generaal-adjudant,’ aldus sprak hij de bediende aan, ‘breng mij de statuten van de vereniging.’ De steward kwam even later terug met een zilveren schaal waarop een in brokaat en goud uitgevoerde map lag. ‘Ziehier,’ zei de President, de map openslaande, ‘hier zijn de statuten.’ Hij toonde anderhalve pagina getypte tekst, sloeg de map weer toe en gebood ‘heer generaal-adjudant’ de statuten terug te brengen. De whiskey, gekruid met blokjes kaas, en steeds gul aan alle bezoekers geschonken, verzoende de beambte met deze scène, waarvan hij niet goed wist of hij het in werkelijkheid beleefde dan wel zat te dromen.”

De President Roberts trekt ook de aandacht van de Rijkswacht. Die stuurt een Bijzondere Opsporingsbrigade op het schip af. Als duidelijk is dat het om Nederlandse opvarenden gaat, vraagt de eenheid om inlichtingen bij de procureur-generaal in Den Haag. “Het gezelschap zou behoren tot een vereniging of sekte,” schrijft de Rijkswacht over de mensen aan boord. “Dit gezelschap schijnt er een zeer luxueus leven op na te houden in Oostende. Men raamt de uitgaven op 50.000 francs per dag.


Te Zeebrugge zou dit gezelschap ongeveer rond de miljoen francs hebben verteerd. Voor het ogenblik hebben zij een ton vlees aan boord ingescheept alsmede driehonderd kilo boter. Alles werd betaald in klinkende munt.”

Op 18 juli, na een kleine drie weken in Oostende te hebben gelegen, wordt de reis van de President Roberts voortgezet. Londen wordt de bestemming. Het is niet duidelijk waarom; de stad ligt immers niet bepaald op de route. Toch stoomt het jacht op 20 juli de Theems op, waar wordt aangemeerd. De passagiers laten zich de kans niet ontnemen om foto’s te maken van zichzelf met de Tower Bridge op de achtergrond. Zelf vormen ze ook een attractie, zo schrijven de Lomberts in een zelfgestencild scheepsjournaal waarop de Volkskrant de hand weet te leggen. “Tot ons grote plezier lazen we ‘s ochtends in een van de Engelse dagbladen dat ons jacht eigendom was van een familielid van prins Bernhard en dat de prins zich in gezelschap van twee prinsesjes aan boord bevond.”

De volgende stop is Southampton. Daar gaat het schip het droogdok in voor onderhoud. Het jacht ligt vlak bij de Queen Elizabeth II, het grootste passagiersschip ter wereld. Er worden grapjes gemaakt: de reddingsboten van het kolossale schip lijken bijna even groot als de hele President Roberts. Helena van Stipelen verstuurt een ansichtkaart naar haar man in Maastricht. ‘Hartelijke groeten van moeder en Leny’ staat erop. Het verblijf in Londen en Southampton wekt natuurlijk niet bepaald de indruk dat er echte haast bij is om aan een naderende wereldoorlog te ontkomen. De hele reis zal in het teken staan van de uitgebreide tussenstops op weg naar Zuid-Afrika. Gedurende weken, en in een enkel geval maanden, blijft het schip aangemeerd in een havenstad. Het vertrekt meestal ‘s nachts – vermoedelijk om aan de betaling van havengelden te ontkomen.


Anton Ross krijgt in de eerste weken aan boord van het schip in de gaten dat er iets niet helemaal in de haak is. Zo bespeurt hij nog geen enkel teken dat er daadwerkelijk een oorlog gaat uitbreken. Dat kan kloppen: die dagen wordt in Korea voorzichtig gesproken over een wapenstilstand. Voor offensieve plannen van Moskou richting Europa is geen enkele aanwijzing. Er blijkt ook geen reisplan te zijn voor het schip. Ross geeft bij Frans Lombert senior aan dat hij naar huis wil en vraagt daarom naar de paspoorten van zijn gezin. Lombert wijst erop dat Anton Ross geduld moet hebben; hij moet zijn beloften nakomen. Bij andere gelegenheden zal Robert zeggen dat Ross het jacht niet mag verlaten zonder toestemming van enkele leidende figuren binnen het Conseil. Die toestemming laat volgens hem echter steeds op zich wachten.

Het zijn dooddoeners waarmee de opvarenden nog vaak aan het lijntje zullen worden gehouden. Zelf de paspoorten wegnemen is mogelijk niet ongevaarlijk: ze zijn opgeborgen in de kluis van de kapitein, in de stuurhut, en daar staat ook een kast met drie snelvuurkarabijnen en een aantal pistolen. De kapitein zal bij een conflict orders aannemen van de Lomberts, zo is de verwachting, en daarmee is die route afgesneden. In Frankrijk naar de politie stappen is ook geen optie; vader Ross heeft daarin geen vertrouwen, naar eigen zeggen omdat de gendarmerie in de oorlog collaboreerde met de Duitsers. Bovendien is het zaak het hele gezin mét paspoorten in één keer van boord te krijgen. Als er iemand naar de politie gaat, ontstaat het risico dat het gezin opgesplitst raakt. Zodra Robert er lucht van zou krijgen, zou hij immers direct kunnen wegvaren.


Vanaf het moment dat Robert weigert de familie Ross naar huis te laten gaan, verandert er iets in de verstandhouding aan boord. Volgens Theo Ross vertrouwden hij en de Lomberts elkaar van meet af aan al niet. “Ik werd voortdurend op de vingers gekeken bij wat ik deed,” zegt Ross. Goed opschieten met de kapitein kan hij ook niet. Omdat het schip nu ook weer niet zó groot is, krijgen de ‘muiters’ aan boord amper kans om bij elkaar hun beklag te doen. Overal zijn de oren en ogen van de familie Lombert. Het valt direct op wanneer er ergens een groepje zit te smoezen. Mopperen doen de ‘Rossen’ dan ook vooral wanneer het schip aan de wal is en er kan worden gepassagierd. Dat is ook het moment waarop er ongedwongen contact met de bemanning mogelijk is. Theo Ross ontdekt dat enkele Vlaamse matrozen op zijn hand zijn. In de verschillende havensteden hebben zij adresjes van bordelen waar ongeziene ontmoetingen kunnen plaatsvinden.

We weten niet hóé de gesprekken tussen de rivaliserende families aan boord verliepen. De zonen Ross hebben er nu, zoveel jaren na dato, geen concrete herinneringen aan. De sfeer was in elk geval regelmatig om te snijden. Mede gedwongen door de beperkte bewegingsvrij- heid, waardoor je elkaar bijna onmogelijk kunt ontlopen, heeft het dagelijks leven wel een redelijk normaal verloop: el- ke dag wordt bijvoorbeeld in dezelfde ruimte gegeten. De opvarenden brengen veel tijd door in de salon – ook van de ‘rebelse’ familie Ross wordt verwacht dat ze daar komt opdraven. Het moeten vreemde bijeenkomsten zijn geweest: het ene gezin wil het liefst zijn geld terug en naar huis, maar probeert er het beste van te maken. Het andere gezin is nog in volle verwachting van een veelbelovende toekomst onder leiding van Chief President Robert.


Het is 5 augustus als het jacht aanmeert in Le Havre. Hier zal de grootste bevoorrading van de President Roberts plaatsvinden. Het hele schip, tot aan de ruimtes tussen de waterdichte tussenschotten benedendeks aan toe, wordt volgestouwd. Anton Ross zou later verklaren dat er in Le Havre onder meer 1068 flessen cognac, tweehonderdduizend sigaretten en een enorme hoeveelheid levensmiddelen aan boord zijn gebracht. Kapitein Novak hield het later op anderhalve ton ham, bijna vijfhonderd kilo boter, duizenden blikjes met allerlei levensmiddelen, 330 kisten cognac, tachtig kisten whiskey, 150 kisten wijn en ongeveer evenveel bier. Ben Ross herinnert zich dat er elke dag wodka werd gedronken bij het eten; dat zou helpen tegen diarree.

Later die maand verschijnen de eerste krantenberichten over de reis van het jacht in de Nederlandse kranten. “Het sterke vermoeden dat de gehele kleermakersfamilie L. uit Den Haag zich met de verdwenen Maastrichtse notaris Q. aan boord van het mysterieuze jacht President Roberts zou bevinden, is thans bewaarheid,” schrijft de Nieuwe Leidsche Courant op 10 augustus 1951. Met de berichten in de pers dringt ook tot de achterblijvers in Nederland door wat er nu eigenlijk is gebeurd: enkele gezinnen zijn met stille trom het land uit gevlucht, op gezag van mensen met op zijn minst een twijfelachtige reputatie.

Mark Traa: President Robert – het wonderlijke leven van Nederlands grootste fantast. Athenenaeum-Polak & Van Gennep. €16,95. Ook verkrijgbaar via www.ako.nl