Spring naar de content

De teloorgang van links

In de peilingen van week 11 van 2006 van de Politiek Barometer stonden de drie linkse partijen, PvdA, SP en GroenLinks, gezamenlijk op 85 zetels. PvdA was veruit de grootste partij met 61 zetels, SP had 18 zetels en GroenLinks 6. Zelfs de combinatie PvdA/SP had een meerderheid gehaald. Een linkse droom. Van die droom is vier jaar later weinig over.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Tijden veranderen. Peilingen en zetelverdeling ook. Het verschil is groot in vergelijking met de verkiezingen van 9 juni. Gezamelijk halen de drie partijen nog maar 55 zetels. In recente peilingen van Maurice de Hond verloren de linkse partijen gezamelijk een zetel en kwamen ze uit op 54 zetels. Een enorm contrast met vier jaar geleden. Waarom heeft links nooit een meerderheid gehaald? En vooral: Waarom werken de drie linkse partijen niet samen?

Linkse samenwerking kent een lange geschiedenis. Vakbonden, sociaal-democratisch en socialistische partijen trokken een eeuw geleden al samen op. Stakingen werden gezamelijk georganiseerd, maar tot een brede, linkse samenwerking kwam het niet. De religieuze verschillen die daaraan ten grondslag lagen, de christelijke vakbonden wilden niks te maken hebben met katholieke, en vice versa, maakten een grote, linkse partij onmogelijk.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam deze partij er wel. Drie partijen met verschillende achtergronden vonden toen elkaar. De Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), Vrijzinnig Democratische Bond (een sociaal-liberale partij) en de Christen-Democratische Unie (CDU) vormden de Partij van de Arbeid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren de eerste stappen richting deze partij gezet. Diverse groepen met verschillende (religieuze) achtergronden werkten samen als verzet tegen de Duitse bezetter.

Keerpunt ’72
Het duurde echter nog meer dan twintig jaar tot rond 1969 aansluiting met andere linkse partijen werd gezocht. De PvdA vormde samen met de pacifistische PSP en links-christelijke PPR het Progressief Akkoord, waarbij gestreefd werd naar een gezamelijk verkiezingsprogramma en kandidatenlijst. Deze samenwerking hield echter niet lang stand; al in het oprichtingsjaar stapte de PSP uit het akkoord.

Twee jaar later werden opnieuw pogingen tot een grote linkse samenwerking gedaan. De nieuwe, progressieve partij D66 sloot zich aan bij de PPR en PvdA, in de hoop tot een Progressieve volkspartij te komen. Een gezamelijk verkiezingsprogramma vormde de basis voor een ‘schaduwkabinet’ met Joop den Uyl als ‘schaduwpremier’.

In 1972 kon de samenwerking gaan doen waarvoor het tot stand gekomen was: regeren. Onder de naam ‘Keerpunt ’72’ werd echter opnieuw geen meerderheid gehaald. Samen met de ARP en KVP werd een coalitie gevormd, met Joop den Uyl dit keer als ‘echte’ premier. De jaren daarna viel de samenwerking langzaam uiteen. Onderlinge geschillen, onafhankelijkheidsdrang van de PvdA en interne crisis bij D66 zorgden ervoor dat de Progressieve volkspartij een utopie bleef. Het nieuw opgerichte CDA, een samenwerking van de ARP, CHU en KVP, regeerde met de VVD. Voor links was geen ruimte.

Eind jaren tachtig vormden de PSP, PPR, CPN en de kleine christelijke partij EVP GroenLinks. Van een groot links blok was echter geen sprake. De vier partijen hadden gezamelijk maar 3 zetels in het parlement. Bij de verkiezingen van 1989, de eerste keer dat onder de naam GroenLinks werd samengewerkt, verdubbelde dat zetelaantal.

Afschudden van ideologische veren
De jaren die volgden waren zware tijden voor links. De VVD en progressieve liberalen van D66 groeiden gestaag, en de PvdA verkeerde in identiteitscrisis. Dat laatste bleek in 1995 toen PvdA-leider (en premier) Wim Kok tijdens de jaarlijkse Joop den Uyl-lezing van mening was dat het opschuiven naar het midden voor zijn partij onontkombaar was. “De sociaal-democratie moet wel een brug slaan naar het midden, kan niet anders, maar zou ook niet anders moeten willen. De PvdA als brede volksbeweging is nog nooit zo actueel geweest.” Volgens Kok was het ‘afschudden van de ideologische veren’ een ‘bevrijdende ervaring’.

In 1994 had een ‘nieuwe’ linkse partij zich op het strijdtoneel gemeld. Hoewel de Socialistische Partij al in 1972 opgericht was als afsplitsing van de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland-Marxistisch-Leninistisch, werden pas in ’94 de eerste Kamerzetels behaald. Jan Marijnissen en Remi Poppe waren de eerste parlementariërs voor de partij, die lokaal al flink zoden aan de dijk had gezet.

De jaren die volgden bleef het stil op links. D66 en PvdA mochten dan samen met de VVD een coalitie vormen, van een echt linkse koers was geen sprake. De SP groeide onder bezielende leiding van Marijnissen fors, GroenLinks leverde wat zetels betreft in. De Tweedekamerverkiezingen in 2002 waren voor links een dieptepunt. De SP was de enige linkse partij die groeide. Vijf zetels werden er negen. De PvdA verloor onder Ad Melkert maar liefst 22 zetels. Links hield gezamelijk slechts 41 zetels over. Het electoraat stemde massaal op de vermoorde Pim Fortuyn, die veel voormalig PvdA-stemmers achter zich wist te scharen.

Links mocht dan parlementair gezien niet sterk staan, op straat won de partij aan aanhang. Voor het eerst werkten GroenLinks, SP en PvdA samen aan ‘een ander Nederland’. In 2005 resulteerde dit in de organisatie Keer het Tij waarmee geprobeerd werd de linkse samenwerking te verbeteren en een massa-organisatie op te bouwen tegen de centrum-rechtse regering van dat moment. Ruim 500 maatschappelijk organisaties, varierend van vakbonden tot culturele centra en belangengroepen, sloten zich bij het initiatief aan, dat resulteerde in twee massa-demonstraties op de Dam en het Museumplein in Amsterdam op 2 oktober 2004. Volgens schattingen waren er die dag zo’n 300.000 actievoerders. De linkse samenwerking bleek een groot succes. Nederland smakte naar een linkse coalitie.

De stembusgang was echter nog ver weg. Het was 2 oktober 2004, en de ambtstermijn van het kabinet waartegen geprotesteerd werd, Balkenende II, duurde nog tot begin 2007. De strijd tegen het ‘afbraakbeleid’ moest dus, behalve parlementair, vooral op straat gevoerd worden.

Dat kabinet viel echter eerder dan verwacht. Nadat de D66-fractie het vertrouwen in VVD-minister Rita Verdonk opzegde viel Balkenende II voortijdig, en werd een demissionair kabinet Balkenende III gevormd. Verkiezingen werden gepland voor 22 november 2006. De hoop van links was groot. Reeële hoop, aangezien de peilingen lieten zien dat het monsterverbond Keer Het Tij effectief was. GroenLinks mocht dan in de peilingen licht dalen; de PvdA van oppositieleider Bos, op dat moment 42 zetels in de Kamer, en de SP van Jan Marijnissen, negen zetels, groeiden flink. Niet alleen PvdA/SP/GroenLinks was een mogelijke coalitie, zelfs een twee-partijenkabinet van PvdA en SP maakte in sommige peilingen in het voorjaar van 2006 een kans.

Kiezersbedrog
In opiniestukken in landelijke dagbladen publiceerden volksvertegenwoordigers van de drie partijen hun gezamelijke ideeën. Er werd geschreven over ‘onderling vertrouwen’, maar toch voornamelijk over wie wat nou wilde. Diverse prominente leden van de drie partijen riepen op tot samenwerking, maar toenmalig PvdA-leider Wouter Bos weigerde kleur te bekennen. Dit is volgens opiniepeiler Maurice de Hond de voornaamste reden dat er geen progressief kabinet kwam onder leiding van Bos. In een onderzoek dat hij op 12 maart 2006 publiceerde kwam hij tot de conclusie dat het niet uitspreken van coalitievoorkeur Bos zo’n 10 tot 15 stemmen zou gaan kosten, vooral ten gunste van de SP. Volgens SP-Kamerlid Ronald van Raak is dit een verschijnsel dat vaker voorkomt. “Voorafgaand aan verkiezingen neemt de PvdA altijd onze ideeën over, maar kiest na de verkiezingen dan toch om met rechtse partijen samen te werken. Dat kun je kiezersbedrog noemen.” Hij is er van overtuigd dat linkse samenwerking mogelijk is. “Als we op papier zetten op welke punten we het eens zijn, kan het tot iets moois komen.”

Volgens politicoloog André Krouwel, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, is een links kabinet van PvdA, SP en GroenLinks een utopie. “Er is nou eenmaal geen linkse meerderheid in Nederland, het grootste deel van de kiezers is rechts. Een linkse coalitie is dan ook niet mogelijk, alleen wanneer samen wordt gewerkt met centrum-rechtse partijen als de VVD en het CDA. Dat komt enerzijds doordat veel mensen rijker zijn geworden. Ze willen niet veel belasting afstaan, er is een grote middenklasse ontstaan.” Anderzijds ligt het probleem volgens Krouwel ook bij de linkse partijen. “Na 1989 (val van het communistische Oost Blok – red.) is het links niet gelukt om een alternatief te vormen. Daardoor zijn partijen als D66, PvdA en GroenLinks wat naar rechts verschoven.”

De linkse meerderheid kwam er in 2006 niet. De PvdA verloor ten opzichte van de verkiezingen in 2003 negen zetels en kwam uit op 33. Daarmee bleven de sociaal-democraten de tweede partij van Nederland, achter het CDA dat onlangs tegenvallende peilingen stabiel bleef en slechts drie zetels verloor. Grote winnaar was Jan Marijnissen. ‘Zijn’ SP won zestien zetels en kreeg 25 vertegenwoordigers, die voornamelijk van teleurgestelde PvdA-stemmers kwamen. Bos had geen kleur bekend voor de verkiezingen, en sloot samenwerking met de centrum-rechtse CDA en VVD niet uit. GroenLinks verloor een zetel en kwam op zeven uit. De linkse coalitie was uit zicht. ‘Slechts’ 65 zetels hadden de drie linkse partijen samen. Met D66 zou de progressieve combinatie maar 68 zetels hebben, nog altijd 8 te weinig voor een coalitie. De hoop die zich in een linkse luchtbel had verzameld spatte uiteen.

Na de verkiezingen van november 2006 keerde het tij. Als twee grootste partijen begonnen het CDA en de PvdA aan de kabinetsformatie. Vanzelfssprekend werd daarbij de grote winnaar, de SP, niet genegeerd. Al snel wordt bekend dat een kabinet met die drie partijen weinig kans van slagen maakt. “Marijnissen wil niet praten,” zo ging het verhaal. Jan Marijnissen zelf was het daar niet mee eens. “Het CDA wilde helemaal niet in gesprekken met ons investeren,” zei de Ossenaar begin 2007 in een interview. Zijn inziens wilden CDA en PvdA niet met zijn partij onderhandelen. Marijnissen werd oppositieleider.

‘SP te conservatief’
Het is inmiddels bijna vier jaar na die verkiezingen. De SP is niet meer de grootste oppositiepartij. De kans dat de partij van Emile Roemer gaat regeren is klein. Van ‘linkse samenwerking’ is geen sprake meer. Alleen de SP is nog voorstander van een ‘progressief blok’, waartoe Roemer op het SP-partijcongres voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen opriep. Dat is echter een roep vanuit een diepe put. GroenLinks flirt met D66 en neigt steeds meer naar het midden; de PvdA van Job Cohen lijkt haar verkiezingspraat over ‘kleinere inkomensverschillen’ en een ‘socialer Nederland’ overboord gezet te hebben en streeft (net als GroenLinks en D66) naar een Paars-pluscoalitie met de VVD. SP wordt letterlijk links gelaten. Volgens politicoloog Krouwel komt dat omdat de SP te ‘conservatief’ is. “Ze willen de huizenmarkt en arbeidsmarkt niet hervormen, en willen vooral veel behouden. Daarnaast zijn ze fel anti-Europa, en zijn de PvdA en GroenLinks juist groot voorstanders van Europese samenwerking.”

De verkiezingsnederlaag voor links van 9 juni, en de afbraak van de samenwerking tussen de drie partijen, zorgen ervoor dat een linkse coalitie ver weg is. De onderlinge verschillen zijn groot, ‘maar afspraken zijn mogelijk’, aldus Krouwel. Van structurele samenwerking lijkt echter geen sprake. Daarvoor zijn volgens Krouwel de ‘sociale scheidingslijnen te groot’. “De PvdA vertegenwoordigt de klassieke sociaal-democratie, GroenLinks de groen-ecologische stroming en de SP meer het marxisme. Die drie zijn verenigbaar, maar niet structureel. Dat zou tevens zelfmoord zijn voor de PvdA.” Een linkse coalitie lijkt verder weg dan ooit.