Spring naar de content

Een heel eigen geluid

Waarom is juist Dorsvloer vol confetti van Franca Treur het succesvolste literaire debuut van de laatste tijd? Omdat het een gezinsroman over een boerengemeenschap is? Omdat de schrijfster er goed uitziet? Een slim staaltje marketing? ‘Leuk om te zien werkt alleen als je een erg goed boek hebt geschreven.’

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Van haar huidige vakgenoten kent Maarten ‘t Hart haar het langst. “Toen Franca nog Nederlands studeerde in Leiden, heeft ze voor een studentenblaadje van een zeer orthodox gereformeerde studentenvereniging een interview met mij gemaakt. Dat is al vele, vele jaren geleden, dus daar ken ik haar van.”

Dat was dus lang voordat Franca Treur als dertigjarige haar droomdebuut maakte in de Nederlandse literatuur met de roman Dorsvloer vol confetti. Het boek verscheen in oktober 2009; negen maanden later ligt de zeventiende druk in de boekhandel en zijn er 76.251 exemplaren verkocht.

Meer dan de schrijfster zelf zag de uitgeverij de bestsellerpotentie van het boek. “Niet dat ze dít succes zagen aankomen. Maar ze zagen er wel iets in. Dat bleek wel uit het feit dat ze de aanbiedingsfolder ermee openden,” zegt ze. “Ik was tijdens het schrijven niet erg bezig met de vraag hoeveel mensen het boek zouden gaan lezen. Ik vroeg me meer af wat mensen in mijn directe omgeving ervan zouden vinden. Toen het boek bijna af was, merkte ik wel dat ik opgewonden was over wat ik tot nu toe had geschreven. Dat was enorm motiverend.”

Mai Spijkers is de man die haar al in een vroeg stadium in de gaten had. Hij had uitgeverij Prometheus, die deel uitmaakte van de boekendivisie van PCM en waarvan hij de directeurstoel bezette, nog niet losgekocht van het moederbedrijf, toen hij het stuk las waarmee Franca Treur een essaywedstrijd van nrc.next (toen nog óók PCM) met het thema ‘macht en onmacht’ had gewonnen. Het heette: Go go go! Maak iets van je leven, maar wat?


Spijkers: “Ik vond dat een boeiend verhaal. Daarom heb ik haar opgebeld om eens kennis te maken. Het klikte tussen ons. Het was een vrij open gesprek. Ik vroeg: ‘Wat ga je nog meer doen?’ Waarop zij zei: ‘Ik ben met een roman bezig.’ Later bleek dat ze dat alleen maar tegen me had gezegd om indruk op me te maken. Ik denk dat ze ter plekke bedacht: dat moet ik maar eens gaan doen.”

Franca Treur: “Mai Spijkers vroeg wat mijn plannen waren. Ik ben niet zo van de plannen, maar ik dacht wel: dit is mijn kans. Dus ik vertelde hem dat ik een roman wilde schrijven. Ik was uitgenodigd op de uitgeverij. We hadden een heel leuk kennismakingsgesprek. Ik had juist een kruisverhoor verwacht en was bang dat hij me erover zou doorzagen dat ik nog bijna geen fictie geschreven had. Om te bewijzen dat ik wel wát had gedaan, had ik een onlangs geschreven kort verhaal bij me. Dat ging hij ter plekke zitten lezen, nadat hij voor mij eerst een paar boeken had gepakt van schrijvers die hij uitgaf en van wie ik had gezegd dat ik ze goed vond. Die paar stille minuten waren erg spannend. ‘Een heel eigen geluid,’ zei hij toen hij het uit had.”

Mai Spijkers was niet de enige uitgever die contact zocht met de winnares van de nrc.next essaywedstrijd. Franca Treur: “Bij Contact sprak ik met Bertram Maurits. Hij zag wel wat in een essaybundel en bood aan om mee te denken over mogelijke onderwerpen. Dat vond ik wel een goed aanbod, maar de thrill die ik ervoer toen ik bij Prometheus op de stoep stond, bleef uit.

Ik liet er nog een paar dagen overheen gaan en mailde toen naar Mai dat ik nog een keer wilde praten. ‘Hoe zit het eigenlijk met de redactionele begeleiding hier,’ vroeg ik. Mai riep toen Job Lisman naar beneden. Hij zou mijn redacteur worden. Dat leek me leuk en zo hebben we het afgesproken.”


Mai Spijkers: “We hebben een contract gemaakt en Franca heeft een paar jaar gewerkt aan wat uiteindelijk Dorsvloer vol confetti is geworden. Aanvankelijk had het boek een iets andere opzet; er zat nog een ander verhaal in. Op een gegeven moment had ze de toon te pakken, de stem van het meisje Katelijne, en toen kreeg het verhaal vleugels. Vorig jaar zomer heeft ze het ingeleverd.”

Begon Franca toen ze van het gesprek met Mai Spijkers op de uitgeverij thuiskwam meteen met het schrijven van Dorsvloer vol confetti? “Nee,” zegt ze, “ik werkte aan een roman over besluiteloosheid. Ik wilde het niet hebben over mijn bevindelijk gereformeerde achtergrond. Dat vond ik te cliché en te makkelijk. Bovendien wilde ik daar eigenlijk niks meer mee te maken hebben, omdat ik afstand had genomen van het geloof. Uiteindelijk bleek ik toch meer sympathie met mijn achtergrond te hebben dan ik zelf had gedacht. Maar om daar achter te komen, moest ik eerst twee jaar aanmodderen met een ander soort boek. Als tussendoortje schreef ik een verhaal over een boerenfamilie die op tweede pinksterdag in de auto stapt om te kijken hoe de gewassen erbij staan. Toen zag ik dat er leven in zat, in dat verhaal.”

Tussen het winnen van de essayprijs en de eerste ontmoeting met Mai Spijkers en de publicatie van de roman zat een periode van drie jaar. Waaruit bestond gedurende die tijd de begeleiding vanuit de uitgeverij?

“De eerste twee jaar hadden we eigenlijk geen contact. Oorspronkelijk had ik nog het idee om de roman over besluiteloosheid te mixen met de stukken die Dorsvloer vol confetti zijn geworden. Dat heeft Job Lisman me afgeraden, omdat de toon erg anders is. Job sprak ik regelmatig. Hij had dan weer wat van me gelezen en ik vertelde wat mijn plannen waren voor de volgende hoofdstukken. Dat hielp me om het voor mezelf ook duidelijk te krijgen. Mijn boek heeft geen spannende verhaallijn, maar qua ideeën zit er een duidelijke structuur in en het was erg prettig om dat stap voor stap te laten groeien. Wat fijn is aan Prometheus is dat ze je niet sturen, maar dat ze je als auteur volledig je gang laten gaan. Ze vinden dat het uit jezelf moet komen. En het is waar: je kunt zelf prima zien of iets goed is of niet. De uitgeverij presenteerde me als ‘belofte’ door me voorin in de aanbiedingsfolder te plaatsen. Ik voelde toen wel erg de druk om dat waar te maken. Maar dat moedigde me alleen maar aan.”


Toen het boek – nadat delen eruit waren voorgepubliceerd in NRC Handelsblad, waarvan de schrijfster medewerkster is – eenmaal was verschenen, kon niemand eromheen. Het is gestoken in een uitgekiend omslag dat in de winkel meteen opvalt. Op de voorkant prijkt het portret van een jong, blauwogig meisje met blond haar, enigszins verwaaid alsof ze juist haar hoofd met een ruk over haar schouder heeft gedraaid, nog één keer omkijkend naar wat zij achter zich laat. Haar blik en haar lippen verraden dat ze een besluit heeft genomen. Achter haar een strakblauwe lucht en iets dat een duinlandschap zou kunnen zijn. Op de achterzijde het portret van de schrijfster zelf, ook blond, de lippen in een glimlach gekruld, de ogen strak gericht op de lezer die de blurbtekst tot zich neemt: “(-) een sensitieve roman over de strijd van ieder mens om een eigen leven, en tegelijkertijd een liefdevol portret van een Zeeuwse orthodoxe boerengemeenschap met een geheel eigen vertelcultuur.”

De Zeeuwse afkomst en de gereformeerde achtergrond van de debutante waren voor de Middelburgse boekhandel De Drvkkerij aanleiding om ‘beduidend meer exemplaren’ te bestellen dan gewoonlijk het geval is. Directeur Dick Anbeek: “We hebben het boek op verschillende manieren onder de aandacht gebracht. We organiseerden een presentatie, daarna een lezing en het boek kreeg een plek op zowel de afdeling literatuur als de afdeling Zeeland.”

Mai Spijkers: “We hebben natuurlijk ons best gedaan om het boek goed neer te zetten. We hebben affiches geplaatst in abri’s door heel Nederland. Dat was een dure grap. Franca had zelf de voorpublicaties op de Achterpagina van de NRC geregeld. Dat trok veel aandacht, want het is uitzonderlijk dat een roman op zo’n manier aandacht krijgt.”


Op 16 oktober verschenen de eerste recensies: ‘s ochtends die van Daniëlle Serdijn in de Volkskrant, ‘s middags die van Janet Luis in NRC Handelsblad. “Wat is dit voor een boek?” vroeg Luis zich af. “Moeten we er een indirecte afrekening in zien met het milieu van herkomst? Wordt hier een jeugdtrauma verwerkt? Zou kunnen, maar ik krijg niet de indruk.”

Een mooie recensie, vindt Franca Treur, maar de mooiste volgens haar was die van Joost de Vries in De Groene Amsterdammer. “Die ging het meest in op het boek zelf, in plaats van op het feit dat boeken over boeren en gelovigen het vaak goed doen. Hij had ook het best begrepen waar het over gaat.”

“De enige reden om het snel te bespreken was dat ik het erg goed vond,” zegt Daniëlle Serdijn van de Volkskrant. “In een lange middag las ik het uit. Ik herinner me dat ik ontroerd was. Treurs debuut riep herinneringen op aan de schrijvers die ik als puber las. Maarten ‘t Hart, Jan Wolkers en ook Siebelink, want die woonde bij ons in de buurt. Wie leesrijp werd in de jaren tachtig, trof een verzameling autobiografisch getinte romans aan over het effect van strenge religieuze opvoeding op persoonlijkheid. Fascinerende boeken vond ik het, maar ik geloof dat ik er destijds weinig van begreep. Een eeuwigheid later riep Treur mijn eerste, verkennende leeservaringen wakker. Maar ze voegde daar ook iets aan toe: een vrouwelijk perspectief, de jaren tachtig en die Zeeuwse achtergrond.”

Ook in haar bespreking vielen de namen van Maarten ‘t Hart en Jan Siebelink, namen die rond het debuut van Franca Treur bleven opduiken. Het was dan ook geen verrassing dat Vrij Nederland in het kerstnummer met een groot verhaal kwam waarin Treur, Siebelink en ‘t Hart gedrieën figureerden. Drie van God losgeraakte schrijvers, twee oudere heren en een mooie jonge vrouw, goed gefotografeerd. Mai Spijkers: “Ik had Vrij Nederland gebeld of zij het leuk vonden om haar een keer te laten praten met Maarten ‘t Hart of met Jan Siebelink. De redactie heeft hen gevraagd en toen bleek dat ze dat alletwee wel wilden.” De vijfde druk lag al in de winkels, maar vast staat dat het VN-verhaal de verkoopcijfers een nieuwe impuls gaf doordat nu het algemene literaire publiek werd aangesproken.


Franca Treur: “Het boek werd vrij snel opgepikt door de reformatorische gemeenschap. Het Reformatorisch Dagblad besteedde er ruimschoots aandacht aan. Dat waren de eerste drukken. Rond de jaarwisseling verschenen nog een paar lovende artikelen, en er was dat verhaal met Maarten ‘t Hart en Jan Siebelink. En Netwerk had er aandacht aan besteed. Dat heeft allemaal wel invloed gehad op de verkoop. En helemaal hard ging het in de periode rond de Boekenweek, dat het thema ‘Jong zijn in de letteren’ had. Daarin paste mijn boek natuurlijk helemaal. Ik heb in die weken meer dan twintig boekhandels en bibliotheken bezocht. Toen kwam ik dus ook in de bestsellerlijst terecht: Of misschien was dat al iets eerder? Echt een moment of een voorval kan ik niet aanwijzen. Wel weten we dat het succes begon in de provincie en pas later werd overgenomen door de literaire boekhandels in Amsterdam. Dat schijnt bij een bestseller meestal andersom te zijn.”

Jan Siebelink, die regelmatig door uitgevers wordt benaderd voor boekpresentaties, herinnert zich dat hij een briefje van Mai Spijkers kreeg met het verzoek om iets over Dorsvloer vol confetti te zeggen, want: “Het lijkt op wat jij hebt gedaan.” Siebelink: “Ik schrijf over het kleine milieu van een kwekersgezin, zij over een boerengezin. We komen allebei voort uit de kleine middenstand, we kennen de kleine genade, het psalmen zingen. Ik herkende het boek onmiddellijk. Die confetti is een beetje het zaaigoed van mijn vader.”

Maarten ‘t Hart staat verder af van de wereld die Treur beschrijft. “Franca’s boek is een echte familieroman, of preciezer gezegd: het is een gezinsroman. Zulke boeken heb ik nooit geschreven – over het wel en wee van een hele familie, met een van de familieleden als hoofdpersoon. Dus ik zie niet zoveel verwantschap met mijn werk. De wereld van gereformeerde bevindelijkheid die zij beschrijft is ook heel anders dan de synodaal gereformeerde wereld waar ik uit stam.”


Hoe ‘t Hart het succes van dit debuut verklaart: “Lezers houden van familieromans en van gezinsromans. Die worden haast niet meer geschreven, dus als er eentje verschijnt die een beetje aardig is, duikt iedereen daar bovenop. De eeuw van mijn vader van Geert Mak was zo’n familieroman, maar dan over bestaande personen. En De familie Meijer van Lewinsky. Vroeger had je Louis Couperus of Ina Boudier Bakker voor dat soort boeken, maar zulke boeken zijn er niet meer. Dus ik ga ook maar eens een echte familieroman schrijven.”

Was het driegesprek in Vrij Nederland de directe aanleiding tot de grote doorbraak? Maarten ‘t Hart: “Ik weet niet of dit essentieel was voor de doorbraak. Ze was toen ook in Netwerk, bijna een hele uitzending was aan haar gewijd.Het zal allemaal bij elkaar hebben meegeholpen. Tegenwoordig is een tv-optreden absoluut noodzakelijk voor een doorbraak. Mijn reden om mee te werken was omdat ik wilde benadrukken dat Franca uit een heel ander type gereformeerde wereld komt dan ik, meer de wereld van Siebelink dan die van mij.”

Siebelink: “Ik kan natuurlijk niet zelf beamen dat het verhaal in Vrij Nederland de doorslag heeft gegeven. Ik ben trouwens ook samen met Franca in Netwerk geweest. Ik heb eraan meegewerkt omdat het een mooi, sprookjesachtig boek is.”

Maar feitelijk succes hangt van meer factoren af dan alleen een fraai geschreven roman. Een klein beetje toeval, geluk, een netwerk, nevenactiviteiten, openbare optredens en media-aandacht; het speelt allemaal mee in het genereren van aandacht voor een roman. Vergelijk Robert Vuijsje, een iets extremer geval wat betreft succes. Ook hij schreef een prima debuut, maar de onophoudelijke belangstelling van het leespubliek is goeddeels te danken aan de controverse rond het boek.


Al met al zit er bij het bepalen van succes altijd iets onvoorspelbaars in. Beroepslezers kunnen een bepaalde roman geweldig vinden, maar om het grote publiek te bereiken is er meer nodig. De trendgoeroe in mij zou het succes van Treur wellicht nog verklaren door te wijzen op de huidige hang naar oer-Hollandse symbolen en attributen, iets dat je buiten de literatuur tegenkomt in een programma als Ik hou van Holland of de Hollandcanon in de Volkskrant.”

Zou Franca’s jeugdige schoonheid er iets mee te maken hebben? “Het is een heel leuk meisje om te zien,” zegt Jan Siebelink. “Ik denk wel dat dat een rol heeft gespeeld. Maar het werkt alleen als je een erg goed boek hebt geschreven.” Maarten ‘t Hart: “Het is een leuk meisje om te zien, ze is erg aardig en grappig, maar een echte schoonheid is ze toch ook weer niet, al is ze wel erg fotogeniek. Maar neem nu zo iemand als Marion Pauw, de thrillerschrijfster. Die is ongelofelijk mooi, maar toch verkoopt die lang zo goed niet als Franca.”

Wat nu? Treur: “Nu ben ik bezig met leuke opdrachten en met een tweede boek. Ik voel me niet erg opgejaagd. Ik heb mezelf laten zien dat ik kan schrijven. Ook weet ik dat ik op mijn gevoel kan vertrouwen, dat ik zal herkennen of iets goed is of niet. Dat vertrouwen geeft me rust. Tegelijkertijd verlang ik weer heel erg naar die opwinding van weten dat je op het goede spoor zit. Daarom zal ik moeten blijven schrijven.”

Hebben de twee oude rotten in het vak tips voor haar?

Maarten ‘t Hart: “Ze is eigenlijk al verkeerd begonnen om het succes vast te kunnen houden. Voor ze dit boek publiceerde, had ze al een tweede boek af moeten hebben. Dat zou dan nu kunnen verschijnen. Maar ten tijde van het interview was ze nog maar net begonnen aan iets nieuws, en zo’n succes maakt dat je het gevoel krijgt dat iedereen over je schouder meekijkt. Dat is lastig schrijven. Dus ik weet niet of het haar zal lukken dit succes vast te houden. Wel heel goed was haar serie over Balkenende in de NRC. Dat helpt weer wel om het succes vast te houden. Misschien dat ze viajournalistieke arbeid van dit soort het succes vasthoudt.”


Jan Siebelink: “Ze moet er geen probleem van maken, het succes niet willen evenaren, jezelf blijven. Ze gaat een tweede boek maken en verder niks. Ze komt uit de Zeeuwse klei, is nuchter en raakt dus niet snel overstuur.”

Een tweede boek is ‘altijd lastig’, zegt Daniëlle Serdijn. “Zoals Treur zich heeft laten zien in haar debuut, denk ik dat ze haar thematiek helemaal niet hoeft te verloochenen. Ze is de schrijver die ze is: Zeeuws, blond, refo van origine en gezegend met een uitstekend verhalend vermogen. Een ontwikkeling binnen haar eigen thematiek ligt meer voor de hand dan het volledig loslaten ervan.”