Spring naar de content

De Wonderstrot van Glenn Hughes

In de suite van het American Hotel waar hij bijna stierf aan een overdosis, ontvangt Deep Purple-voorman Glenn Hughes zijn gasten. Geen dealers en hoeren, zoals dertig jaar terug. God waakt nu over hem, en over zijn stem.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

En toen had God ineens een probleem. Na lang experimenteren in Zijn laboratorium kwam Hij met een absoluut pareltje op de proppen: een gloedvolle soulstem met een bereik van vele octaven. Maar wie kon Hij daar nou gelukkig mee maken zonder dat zulks tot bonje zou leiden? Als Hij die prachtstem aan een blanke zou geven, zouden de negers gepikeerd raken. En als Hij ‘m in een zwart strottenhoofd zou stoppen, kon je erop wachten dat de blanke wereldbevolking in opstand zou komen. “Salomon! Help me eens even!” riep God wanhopig. “Salomon, wat is jouw oordeel?”

“Tja,” antwoordde Salomon in al zijn wijsheid, “ik zou die stem gewoon aan een blanke én een zwarte geven. Dat lukt U toch wel?” “Oké,” zei God, “maar dan zorg Ik er wel voor dat-ie zowel in de nieuwe als in de oude wereld terechtkomt.” En zo kon het gebeuren dat een blind prematuurtje uit de Amerikaanse staat Michigan en een blank baby’tje uit het Engelse graafschap Staffordshire begin jaren vijftig beiden werden gezegend met de goddelijkste aller stemmen. En de Almachtige keek toe en zag dat het goed was: zowel Stevie Wonder als Glenn Hughes wist het godsgeschenk op juiste waarde te schatten en bouwde er een imposante carrière in de muziek mee op. God heeft nog steeds al hun platen.

De zeer slecht geïnformeerde discjockey Theo Stokkink presteerde het om medio jaren zeventig voor de KRO-microfoon te verklaren dat Glenn Hughes ooit trapeze-werker was geweest (“In een circus of zo”) en dat hij in de nok van de tent ‘zijn zenuwen wegzong’. Een typisch geval van de klok en de klepel: Hughes zat in een band met de naam Trapeze. Dat triumviraat, waarin hij de dubbelfunctie zanger/bassist vervulde, trok begin jaren zeventig de aandacht van het eveneens Britse Deep Purple, op dat moment de meest gevierde hardrockband ter wereld. Dus toen er een vervanger moest worden gezocht voor de vertrokken basgitarist Roger Glover, kreeg Hughes een aanbod dat hij niet kon weigeren.


Omdat behalve Glover ook zanger Ian ‘Child In Time’ Gillan zijn biezen had gepakt, ging Hughes ervan uit dat hij niet alleen Purples bassist, maar ook Purples zanger zou worden. Dat de band voor die klus de volstrekt onbekende kledingverkoper David Coverdale benaderde, was voor de eerzuchtige Hughes de spreekwoordelijke klap in het gezicht. Besloten werd om zijn soulstem dan maar te combineren met de wat rauwere, aan Paul Rodgers refererende bluesstrot van Coverdale (die in later jaren nog meer wereldfaam zou gaan genieten als frontman van Whitesnake). De tandem Coverdale/Hughes steeg meteen tot grote hoogten op het Deep Purple-album Burn (1974), een absolute klassieker in de omvangrijke discografie van de groep. Met de opvolger Stormbringer (ook 1974!) dirigeerde nieuwkomer Hughes de band meer in een soul/funk-richting, wat werd gesublimeerd in de plateauzolenstamper Gettin’ Tighter op het aansluitende Come Taste The Band (1975), een plaat waarop gitarist Ritchie Blackmore, die de groep Rainbow begon, inmiddels was vervangen door Tommy Bolin. In de tijd die hem nog restte, zou deze flamboyante Amerikaan uitgroeien tot Hughes’ meest dierbare vriend.

Hughes moest eind 1976 lijdzaam toezien hoe de aan heroïne verslaafd geraakte Bolin zich naar het hiernamaals spoot. Zelf was de zingende bassist toen al aan een loopbaan als alpinist begonnen: hij beklom bergen cocaïne waar een normale sterveling zijn neus voor zou ophalen. In die donkere dagen verdween er in Hughes dagelijks meer poeder dan in een Miele. Maar midden in die Colombiaanse sneeuwstorm maakte de Brit zo af en toe ook een leuke plaat. Behalve zijn solodebuut Play Me Out, een album vol zwoele slaapkamersoul, waren dat met name Hughes/Thrall, een verzameling songs die hij opnam met gitarist Pat Thrall, de vaste sidekick van bluesrockgrootheid Pat Travers, en Seventh Star van Toni Iommi’s kwakkelende Black Sabbath. Zijn lidmaatschap van die band was evenwel geen succes.


Met hulp van God – hij weer – overwon Glenn Hughes zijn demonen, en afgekickt en wel stortte hij zich met een jaloersmakende inzet en energie op de muziek.

Hij werd een graag gehoorde gast op albums van vakbroeders als John Norum (Europe), was ‘The Voice of Rock’ op America (What Time Is Love) van het technocollectief KLF, stichtte met voormalig Rainbow- en Deep Purple-zanger Joe Lynn Turner het Hughes/Turner Project en zong daarnaast een onafzienbare rij solo-albums de schappen in, platen met spitsvondige titels als Return of Crystal Karma (afgekort R.O.C.K.) en First Underground Nuclear Kitchen (F.U.N.K.).

De vijftiger sloeg een brug naar de hedendaagse muziek door een samenwerking aan te gaan met Red Hot Chili Peppers Chad Smith en John Frusciante en verrast vriend en vriend (Glenn Hughes heeft geen vijanden) nu met de formatie Black Country Communion. En hoewel de term net zo beladen is als ‘conceptalbum’, kunnen we er niet onderuit dat een ‘supergroep’ te noemen. Ga maar na: in BCC paart Hughes zijn talent aan dat van toetsenman Derek Sherinian (Dream Theater, Alice Cooper), meestergitarist Joe Bonamassa en drummer Jason Bonham, die als zoon van de legendarische Led Zeppelin-trommelaar John ‘Bonzo’ Bonham natuurlijk geen nadere introductie behoeft. BCC’s debuut Black Country is een plaat met ambachtelijke rock vol echo’s uit het verleden (Deep Purple Mark IV meets Led Zeppelin), afgewisseld met typische Bonamassa-blues (het prachtnummer The Great Divide) en zelfs een vleugje symfo (de furieuze openingsriff doet denken aan Heart Of The Sunrise van Yes).

Glenn Hughes is in Amsterdam om te praten over Black Country Communion. Voor de verslaggever die zich 35 jaar geleden vol bewondering vergaapte aan ‘s mans boomdikke, kontlange haar, balverziekend strakke terlenka pantalons en hoogtevrees veroorzakende schoeisel met slangenmotief, betekent dat de gevaarlijkste aller journalistieke ondernemingen: de ontmoeting met een jeugdheld. Hoe reageert de grootheid van weleer op de van adoratie overlopende fan? Is hij in werkelijkheid een grote klootzak en zorgt hij er met drie norse opmerkingen voor dat twintig kilo plaatwerk pardoes de kliko in kan?


De inmiddels aardig gekortwiekte Hughes ontvangt me in een luxe suite van het hoofdstedelijke American Hotel, waar hij zijn pezige lichaam over een fauteuil heeft gedrapeerd. Geheel in het zwart gekleed, met een kitscherig kruis om zijn nek, ligt hij met zijn benen op het bijzettafeltje. Zijn schoenen heeft hij al uitgeschopt.

Jeugdheld op sokken.

Ik heb een half uur de tijd.

Glenn, het verbaast me dat je hier zit, want volgens producer Kevin Shirley is Black Country Communion allang geïmplodeerd. Iets met geldwolven en botsende ego’s.

“Volstrekte onzin, Michel… Michel is het toch, hè? Wat het geval is: met vier verschillende managers liep het project gewoon niet zo snel als hij zou willen. Kevin betaalde de studiotijd uit eigen zak en dat het allemaal zo traag ging, met het tekenen van contracten en zo, kostte hem een kapitaal.”

Met uitzondering van Joe zouden jullie alleen maar aan geld denken.

“Toen ik dat las op zijn weblog, heb ik ‘m meteen gebeld, want dat pikte ik niet. Hij heeft toen ook direct een rectificatie geplaatst, maar het bericht was al een eigen leven gaan leiden. Je weet hoe dat is met internet, Mike: iemand gaat met een slok op en een slechte bui achter de computer zitten, rammelt er een knorrig tekstje uit en krijgt daar de volgende dag spijt van. Maar dan is zo’n bericht met geen mogelijkheid meer terug te halen.”

Black Country Communion is een vriendengroep?

“Ik denk het wel. Met mij als spil, want ik ben degene die alle individuele leden al vóór de oprichting kende. Jason heb ik nog als peuter meegemaakt, bij zijn vader thuis. Die kende ik omdat-ie in ’71 een keer heeft meegedrumd met mijn band Trapeze, in Birmingham. Moet je je voorstellen: je staat lekker te spelen en ziet ineens de grote John Bonham van Led Zeppelin het podium oplopen en de stokjes overnemen van je drummer. Zeg je dan: wegwezen? Dacht het niet hè? Na de show ben ik met ‘m mee naar zijn huis gegaan, waar-ie me de tape van het nieuwe Led Zeppelin-album liet horen dat zes maanden later zou uitkomen. En daar zit je dan, als jonge rockervan achttien, bij John Bonham thuis te luisteren naar de master van Led Zeppelin IV… Toen ik de volgende ochtend wakker werd, zag ik de driejarige Jason tekeergaan op zijn speelgoeddrumstel. En veertig jaar later zitten we samen in een band!”


Dat zal hij zich vast niet herinneren.

“Dat niet nee, maar John sprak wel veel met ‘m over Trapeze.”

Niet over Deep Purple?

“John hield niet van Deep Purple. Robert Plant en Jimmy Page ook niet trouwens. John heeft ook altijd gezegd dat ik nooit van Trapeze had moeten overstappen naar Purple.”

Toch was het geen slechte move.

“Financieel niet, nee. Muzikaal wel.”

Deep Purple was geen mijlpaal in je muzikale carrière?

“Nee. Schokkend hè?”

Nogal ja. Met Purple heb je een aantal van mijn dierbaarste albums gemaakt!

“Het probleem met Purple is: het was allemaal te stijf, te traditioneel. Niet zwierig genoeg. Anders gezegd: het was niet sexy. Ik hou van sexy rock. Oké, Stormbringerwas een sexy album, maar Burn is me veel te somber. Vreemd genoeg was Ritchie (Blackmore – MB) tijdens de opnamen van Burn wel een ontzettend aardige vent. Maar ja, de geschiedenis heeft uitgewezen dat-ie dat altijd is als er nieuw bloed in zijn band zit. Want toen we Stormbringer gingen opnemen, was hij gewoon weer de klootzak die hij van nature is. Als hij niet om de zoveel tijd zijn zanger en zijn bassist kan vervangen, wordt-ie onmogelijk om mee te werken.”

Klopt het dat hij, om jou te sarren, de solo in een van jouw songs heel ongeïnteresseerd met één vinger heeft ingespeeld?

“Met een schroevendraaier! Ik vroeg ‘m om een slide-solo te spelen in Holy Man, maar omdat de schroevendraaier iets dichterbij lag dan de bottleneck van zijn gitaar, pakte hij verdomme die schroevendraaier. Nou ja, ik heb er maar om gelachen. Ik kende hem toen een beetje, zal ik maar zeggen. You can’t control the animal that is Ritchie Blackmore. En als je dat wel probeert, berg je dan maar! Ritchie is een verschrikkelijk moeilijk mens om mee te werken.”


En buiten het werk? Gezellig in de omgang?

“Als we op tournee waren, had-ie een ander hotel dan de rest van de band. Hij zat ook nooit bij ons in de limousine, kwam nooit bij ons in de kleedkamer. Sterker, soms zag ik ‘m pas als we al op het podium stonden, tijdens het intro van Burn! En na afloop was-ie dan ook weer meteen verdwenen, zonder een woord met ons gewisseld te hebben.”

Was je bang van hem?

“Dat niet. Ik heb ook nooit met ‘m gevochten. David wel, geloof ik.”Klopt. Die werd ooit een keer door hem aangevallen, omdat hij zijn band Ritchie Blackmore’s Rainbow altijd Ritchie Blackmore’s Raincoat noemde.

“Wat een vondst. Weet je hoe David mijn nieuwe band noemt? Black Pudding, hahaha!!”

Hoe zou je de muziek van Black Pudding omschrijven?

“Ik noem het traditional iconic British rock. Maar wel met een eigen geluid. Ik wil niet dat je lezers denken dat we een Who- of Led Zeppelin-plaat hebben gemaakt, Micky. Oké, Joe heeft in zijn manier van spelen iets geleend van Jimmy Page en Pete Townshend. En van Paul Kossof, van Free. Maar let wel: geléénd. En verder hebben we een telg van Bonham op drums. Plus iemand die een Hammond-orgel laat grommen. Kan het Britser? Kevin Shirley zei: We’re gonna out-Purple Deep Purple. Black Country Communion moest meer als Deep Purple klinken dan Deep Purple zelf.”

Maar dan hadden de keyboards een prominentere plaats moeten krijgen!

“Mijn schuld. Ik wilde een gitaargeoriënteerde plaat maken, was huiverig voor keyboardsolo’s. Dus staan die er uiteindelijk toch amper op.”

En dat terwijl Derek Sherinian de beste toetsenist is met wie je ooit hebt gespeeld, schrijf je op je website. Is hij echt beter dan Purples Jon Lord?


“Ja. Derek is veel virtuozer. Sneller ook. Luister maar eens naar wat ouwe platen van Dream Theater.”

En dit zeg je niet omdat je in het verleden een beetje wrijving met Jon hebt gehad?

“Jij weet alles, hè?”

Hij is er met je vriendin vandoor gegaan.

“Hij is met ‘r getrouwd! Man, man, dat was wat… Eerst schaapachtig tegen me zeggen: Man, I really like your girlfriend. En een jaar later bezoek ik haar op ons vakantieadres en tref ik die schoft met haar op onze hotelkamer! En dat was al die maanden al gaande, achter mijn rug om! Moet je nagaan: speel je samen in een band!”

Is het nog steeds zijn vrouw?

“Yep. En Deep Purple-drummer Ian Paice is met haar zus getrouwd.”

Eén grote familie…

“Nou, reuzegezellig! Maar ik ben er bijna aan onderdoor gegaan. Toen ik erachter kwam, zoop ik mezelf elke dag bewusteloos, terwijl m’n neus uitpuilde van de coke. Ik kon eenvoudigweg niet dealen met de gedachte dat die kolerelijer dag in dag uit míjn vriendin aan het neuken was. Terwijl er nota bene achttien biljoen vrouwen op de wereld zijn met wie je dat kunt doen! Waarom moet je het dan uitgerekend met de vriendin van een collega doen? Okay, I know rock ‘n’ roll is supposed to be dangerous, but not THAT dangerous!”

Wat zou je nu doen als je ‘m tegenkwam?

“Inpluggen en spelen. En dat gaan we doen ook, binnenkort. The Glenn & Jon Experience. Want je moet kunnen vergeven.”

Kan dit dan het begin zijn van de langverwachte Deep Purple Mark III reünie?

“Wie weet. David is daar ook voor, weet ik. Maar schrijf dat nog maar niet op, anders worden de fans helemaal gek.”


Want we hebben altijd nog te maken met een bepaalde gitarist met een zekere voorkeur voor zwarte kleding.

“Het is nog erger: met zijn schoonmoeder! Ritchie’s zaken worden behartigd door de moeder van zijn vrouw Candice. En eerlijk gezegd pas ik ervoor om met die bitch te onderhandelen. Want we hebben het hier over de vrouw die zijn carrière heeft verwoest.”

Door hem samen met zijn dochter middeleeuwse liedjes te laten vertolken in de groep Blackmore’s Night.

“Exact. Terwijl zij niet kan zingen. En hij verdomme geweldig kan spelen. Ik heb verder niets met ze te maken, want ze maken geen deel uit van mijn leven, maar als ik Blackmore’s Night zie, heb ik echt het idee dat ik naar een slap aftreksel van Spinal Tap zit te kijken.”

Heb je trouwens herinneringen aan Amsterdam?

“Hahaha, nou en of! Aan dit hotel zelfs. Het American, mijn favoriete decadente rock-‘n-roll pleisterplaats uit mijn allerdonkerste jaren. Ik streek er neer met een pak geld en ontving dag in dag uit hoeren en dealers. This was my private hell. En exact in déze kamerben ik bijna gestorven aan een overdosis.”

Dus toen je hier vanochtend binnenliep…

“…wist ik dat God hier een bedoeling mee had. Ik móest hier naartoe, zodat Hij eindelijk het laatste stukje duivel uit mijn lijf kon persen. Ach, ik heb zoveel aan Hem daarboven te danken. Het feit dat mijn stem na al die slopende jaren nog geen spoortje slijtage vertoont, daar ben ik Hem eeuwig dankbaar voor.”

Wie is de beste collega-zanger die je kent?

“Ronnie James Dio, op wiens begrafenis ik heb gezongen, en Rob Halford van Judas Priest zijn de beste metalzangers. Paul Rodgers is een geweldige blueszanger. David Coverdale ook, als hij die lage Soldier Of Fortune-stem opzet. En qua soul de Stevies natuurlijk: Stevie Winwood en Stevie Marriott.”En die andere Stevie?


“Dat is mijn goeroe.”

We hebben het over dezelfde?

“Natuurlijk! Little Stevie Wonder. Nam me in ’74 onder zijn vleugels. Want weet je wat hij helemaal te gek vond? Dat we exact dezelfde stem hebben!”

Het album van Black Country Communion ligt vanaf 20 september in de winkel.