Spring naar de content

‘Saneren en presteren gaan niet samen’

Martin Jol is begonnen aan zijn tweede jaar bij Ajax. Daarin moet gerealiseerd worden wat al enige jaren niet gelukt is: deelname aan de Champions League – vooral goed voor de clubkas – en verovering van de landstitel. Een gesprek over jeugd, spelerssalarissen, tatoeages, Scheveningen en uiteraard Ajax.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

Een dag voor de wedstrijd wordt gericht en geconcentreerd getraind. Geregeld legt Martin Jol, die alles kalm maar oplettend in de gaten houdt, het wedstrijdje tussen de beoogde basisspelers en de wissels stil. Hij neemt de tijd om uit te leggen wat er fout ging en hoe dat voorkomen had kunnen worden. Tijdens dit geduldig doceren wijzen zijn armen alle kanten uit. Na een uur maakt hij een einde aan de oefeningen. Met een enkele speler voert Jol dan nog op ontspannen wijze een kort gesprekje, anderen krijgen een glimlach of voelen plotseling zijn arm om hun schouder, zoals de tieners Roly Bonevacia en Florian Jozefzoon. Zij weten dan nog niet dat ze een dag later hun eredivisiedebuut zullen maken. Sterker, uit de eerste actie van rechtsbuiten Jozefzoon, een voorzet net na rust, zal Siem de Jong scoren.

Eerder die week sprak Martin Jol over een training met vrijwel alleen jeugdspe-lers. Enkele spelers uit de A-selectie hadden vrij gekregen, andere waren afwezig vanwege (oefen)interlandverplich-tingen. Jol: “Dus had ik bijna alleen maar gasten van achttien, negentien jaar en dat was zo leuk en goed, ook kwalitatief. Allemaal deden ze hun uiterste best en liepen ze als de brandweer. Want ineens trainden zij met de hoofdtrainer en waren zij ‘het eerste elftal’. Dat was natuurlijk een enorme eer voor ze en voor mij was het een groot plezier onze talenten met zoveel overgave en op zo’n hoog niveau bezig te zien.”

Het had de geboren Scheveninger weer even doen denken aan zijn begintijd als oefenmeester. Bij de amateurs van het Haagse ADO trainde hij zowel het eerste elftal als de jeugd, voor een bescheiden salaris, maar met veel plezier. Nadat hij de tweedeklasser naar de hoogste amateurafdeling had geleid, stapte Martin Jol in 1995 over naar een andere hoofdklasser: SVV Scheveningen. Dat werd prompt algemeen amateur-kampioen van Nederland. “Zo’n titel zegt de mensen niets, dus dat is niet iets waarvan je zegt: dat zet ik op m’n cv. Maar ík zeg je dat het met 86 zaterdag- en zondaghoofdklassers moeilijkeris amateurkampioen van Nederland te worden dan kampioen van de eredivisie. Daarna ben ik naar Roda JC gegaan, waarmee ik meteen de KNVB-beker heb gewonnen. Pas later, toen ik als trainer in het buitenland werkte bij Tottenham Hotspur en HSV, heb ik me gerealiseerd dat die lange, geleidelijke weg goed is geweest voor mijn ontwikkeling. Maar of ik in de loop der jaren een betere trainer ben geworden dan toen ik bij Scheveningen zat? Ik denk het eerlijk gezegd niet.”


In het buitenland leerde Jol het belang van communicatie. “Je moet je kunnen uitdrukken, duidelijk maken wat je bedoelt. Toen ik als trainer bij Tottenham Hotspur kwam, had ik al een aantal jaren in Engeland gevoetbald, dus met de taal zat het wel goed. Bij de Spurs waren niet zoveel buitenlanders, dat was echt een Engels team. Vijf gasten waren Engels international,vijf anderen jeugdinternational. Bij HSV was de taal ook geen probleem. Vanaf mijn tiende kwamen we geregeld in Duitsland, want mijn oudere broer had een Duitse vriendin en mijn zus was met een Duitsergetrouwd en woonde daar. Maar talen spreken heeft ook met je achtergrond en opleiding te maken. Ik ben mijn moeder nog steeds dankbaar dat ze me altijd heeft aangespoord mijn huiswerk te doen, dat ik daardoor mijn havo heb afgemaakt en een MO-opleiding met onderwijsakte heb gevolgd. Al heb ik ook wel eens gespijbeld – dan schreef mijn broer een briefje voor de conrector, meneer Hoegen – want school was lastig te combineren met voetbal. ‘s Ochtends om zes uur was ik al met een bal bezig op het Scheveningse strand, ‘s middags trainde ik bij mijn club JAC en ‘s avonds met de regionale Haagse jeugd.”

Sinds zijn terugkeer naar Nederland, woont de Ajax-trainer weer in zijn geboorteplaats Scheveningen. De aantrekkingskracht van het vissersdorp zit ‘m voor Jol niet in trawlers en loggers. “Ik ben nog nooit met zo’n boot op zee geweest. Niet dat ik er niets mee heb; ik ben een echte Scheveninger. Maar ik ben meer van de zee en het strand – van de schilderijen van Mesdag dus – en niet van wat er in de haven gebeurt. Toch bestaat de familie van mijn vader helemaal uit visserslui. Mijn opoe was nettenboetster. Scheveningser kan niet. Van haar moest mijn vader op zijn negende naar zee. Daar had hij geen zin in. Hij heeft zich op de wc verstopt, maar er was geen ontkomen aan. Moeten werkt averechts; ook met het geloof. Als kind moest ik naar de kerk. Ik wist niet beter, maar op een bepaalde leeftijd vond ik dat minder leuk worden en ook niet meer vanzelfsprekend. Ik geloof wel in God. Mijn moeder kwam van Urk, waar ze gereformeerd en dus streng in de leer zijn. Scheveningers zijn hervormd, dat geloofis wat lichter. Daardoor heb ik later op zondag kunnen voetballen, wat bij gereformeerden not done is.”


Op 20 januari 1974, vier dagen na zijn achttiende verjaardag, debuteerde MaartenCornelius Jol als profvoetballer van FC Den Haag in het Haagse Zuiderpark. Tegenstander was de club waarvan hij nu officieel manager voetbal is en die hem vier jaar na zijn debuut als speler al had willen aantrekken voor een jaarsalaris van vijftigduizend gulden. Jol: “Maar ik wilde 55.000. Van Praag senior, de voorzitter, was een harde onderhandelaar. Hij hield vast aan dat bod van vijftigduizend, ik aan het mijne. Intussen meldde ook BayernMünchen zich. Vanwege mijn broer en zus met hun Duitse partners was ik al enigszins Duits georiënteerd. Daardoor en door die vijfduizend gulden is de deal met Ajax toen stukgelopen.”

Ook een tweede poging om hem naar Amsterdam te halen, mislukte. Jol was op dat moment trainer van de Spurs en onderhandelde over contractverlenging. Even was er ook overleg met Ajax, maar de trainer koos voor een langer verblijf in Londen. Na een jaar bij het Duitse HSV belandde hij in de zomer van 2009 alsnog in de ArenA, als opvolger van Marco van Basten. Successen waren gewenst na vijf titelloze jaren. De afloop van het seizoen is bekend en was verrassend: na 34 wed-strijden bleek FC Twente de sterkste, met één punt voorsprong op Ajax. Jol: “Het gekke is dat we meer punten gepakt hebben dan ooit tevoren, 106 keer – ongekendveel – hebben gescoord en maar twintig tegendoelpunten hebben geïncasseerd. Dat is gerealiseerd zonder spelers die onder vorige trainers gehaald waren voor zo’n vijftig miljoen euro en van wie je achteraf moet constateren dat ze Ajax niet sterker hebben gemaakt. Vorig jaar hebben we weinig kunnen investeren en alleen Demy de Zeeuw, Marco Pantelic, Thimothée Atouba en Jeroen Verhoeven kunnen halen.”


De situatie is intussen niet bepaald verbeterd. Ajax sloot het boekjaar 2009-2010af met een tekort van 21 miljoen, dus ruimte om te investeren in nieuwe spelers is er nauwelijks.

Jol: “Veel mensen zal het verrassen dat een club als Ajax in zo’n situatie is beland, maar het is de realiteit. ‘Dan doe je het toch met jeugdspelers,’ hoor je dan. Terwijl 75 procent van de huidige selectie al uit de Ajax-opleiding komt. En voor de basiself ligt dat percentage zelfs nog hoger. Nergens ter wereld zie je dat. Maar saneren en presteren gaan niet samen. Als coach van RKC kon ik een achttienjarige veel speeltijd geven en hem zo de ruimte geven zich te ontwikkelen. Omdat bij Ajax de druk veel groter is – wij moeten winnen -is dat nu veel moeilijker. Als het elftal goed draait, kun je gemakkelijk een jonge speler laten meedoen. Die wordt dan mee omhoog genomen door het niveau van de anderen. Maar als die hun draai niet kunnen vinden, wordt het een ander verhaal. Dan heeft ook ons grootste talent, ChristianEriksen, moeite zijn gewenste niveau te halen. Van zo’n jonge speler mag je ook niet verwachten dat hij het elftal draagt.”

Tijdens een persconferentie half augustus zei Jol heel droog: “Zonder nek kun je niet uit het raam kijken. Of: zonder oren kun je geen bril dragen.” Het was zijn zeer serieus bedoelde reactie op de mislukte verhuur van Miralem Sulejmani aan West Ham United. De Servische aanvaller was twee jaar terug de duurste Ajax-aankoop ooit: de club legde 16,25 miljoen euro voor de speler neer. Die investering heeft zich nog niet terugbetaald. In zijn kantoor legt Martin Jol zijn opmerking uit: “Het is een complexe materie, terwijl in voetbal veel simpel is. Ik lees weleens dat een speler zegt: ‘De trainer heeft nog nooit een woord met mij gewisseld.’ Maar neem dit nou van mij aan: met een selectie van 31 man, van wie er twintig geen basisspeler zijn, kun je niet met iedereen blijven praten. Voetballers hebben ook niet zoveel zin om te praten, helemaal niet als ze voor veel geld gehaald zijn, ook veel verdienen en niet spelen. Dan kun je praten wat je wilt – ‘Doe je best, werk hard, dan kom je er misschien weer in’ – maar dat werkt niet. Helemaal niet als andere clubs aan die speler beginnen te trekken en hem van alles beloven, waaronder veel speeltijd. Intussen moeten wij proberen hier te saneren. Om de club weer gezond te krijgen, willen we afscheid nemen van een aantal spelers. Dan bedoel ik jongens die geen basisplaats hebben en die voor ons nu dus ook geen meerwaarde hebben. Aan hun salarissen betaalt Ajax geen vijf miljoen per jaar te veel, maar een veelvoud. Het is duidelijk dat die kosten zwaar op de begroting drukken en onze mogelijkheden tot versterking beperken.”


Zijn stem is rustig, maar allesbehalve monotoon. Die kalmte is karakteristiek voor Jol en klinkt ook door tijdens pers-conferenties of wanneer hij voor een camera of microfoon een succes of teleurstelling analyseert. Of hij nu de bekerwinst van vorig seizoen becommentarieert of moet uitleggen waarom Ajax vorig jaar net geen kampioen is geworden, hij klinkt en oogt hetzelfde. “Dat is niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk. Misschien krop ik het op. Natuurlijk ben ik wel eens teleurgesteld of boos, maar daarna gaan we gewoon weer verder. Achteraf kun je er niets meer aan veranderen; zonde dus om daar je energie aan te verspillen. Andersomgeldt dat ook. Vroeger dacht ik dat als ik mezelf een doel zou stellen en dat zou halen, ik daar een euforisch gevoel van zou krijgen. Ook dat is niet zo. Het is dan niet meteen groot feest. Misschien ligt dat ook aan mijn opvoeding. Vroeger in Den Haag was ik een groot talent. Bij JAC heb ik als jong ventje een keer dertien doelpunten gemaakt in 45 minuten. Op mijn twaalfde kwam ik bij het Nederlands jeugdteam. Dat vond ik allemaal wel mooi. Het leverde respect op, bewondering. Maar dan had mijn moeder het vanuit haar religieuze opvattingen over eer en roem, en dat het nietszeggende dingen zijn waar je niets aan hebt. Dat heb ik wel altijd in mijn achterhoofd gehouden.”

Op de instelling en mentaliteit van de huidige generatie voetballers heeft hij weinig aan te merken. “Ik denk dat ze tegenwoordig misschien nog wel meer met hun vak bezig zijn dan in de tijd dat ik zelf speelde. Ze steken zoveel tijd in trainingen.Ze doen er alles aan en laten er veel voor. In de huidige cultuur zijn jonge mensen ook steeds meer met hun lijf bezig.” Bij voetballers blijkt dat ook uit de niet ge-ringe toename van het aantal rijkelijk getatoeëerde lichamen. Jol: “Wij hebben er twee van wie de armen vol zitten (de verdedigers Gregory van der Wiel en Toby Alderweireld – red.). Volgens het geloof mag een mens zijn eigen lichaam niet verminken. Maar het is mode, trendy. Zelf ga ik ook mee met de moderne tijd, ik heb een iPod. Maar dat is wat anders dan tatoeages. Die krijg je niet meer weg, zijn voor eeuwig. Zouden die jongens daar wel voldoende bij stilstaan? Ik zou het niet doen, terwijl in Scheveningen alle vissers-lui ermee rondlopen en aardig onder de tatoeages zitten. Ook mijn vader had er eentje, tussen zijn duim en wijsvinger. Dus het is niet zo dat ik het niet gewend ben. Ik veroordeel het ook niet, maar ik vind het wel zonde.”


Respecteer anderen en behandel hen zoals je zelf behandeld wilt worden, vindt Jol. In de voetbalwereld wordt nogal eens anders gedacht, met de ongezonde haat tussen de Ajax- en Feyenoordaanhang als triest voorbeeld. Jol: “Vroeger was die haat anders en was Ajax, vooral omdat JohanCruijff daar speelde, een instituut. De club was geliefd in heel Nederland. Zelfs in Rotterdam hadden ze respect. Toen was er wel haat en nijd, maar een ander soort hooliganisme. Die ellende van elkaar verrot slaan of nog erger – en als je voor Ajax of Feyenoord bent, móet je ook anti-de ander zijn en ook heel fanatiek – die is niet authentiek, die leggen ze elkaar op.”

Onvriendelijke verrassingen kunnen uit alle hoeken komen. Dat ervoer Martin Jol kort na de eerste wedstrijd van dit seizoen, waarin Ajax tegen Groningen een voorsprong verspeelde en 2-2 gelijk speelde. “Mensen wilden met me op de foto en aan zulke verzoeken voldoe ik altijd. Dat zie ik als mijn plicht, zelfs na een teleurstellende wedstrijd. Ineens komt er een jongen bij staan. Ik sla nog vriendelijk een arm om zijn schouder, tot onze perschef mij een duw geeft en ‘doorlopen, Martin’ tegen me roept. Bleek dat die gozer onder zijn jas, die hij net had opengeslagen, een T-shirt droeg waarop in grote letters ‘Fuck Ajax’ stond. Als die foto gemaakt was, had die binnen de kortste keren op internet en in de kranten gestaan. Weet je nog die foto van Deetman? Die stond als burgemeester van Den Haag vrolijk afgebeeld naast een gozer die z’n ding uit zijn broek had gehaald. Niemand was het opgevallen, ook Deetman zelf niet, tot die foto de kranten haalde. Als ik met een grote glimlach naast een gozer in een ‘Fuck Ajax’-shirt in de media was gekomen, was dat ook knap lullig geweest.”