Spring naar de content

‘Coke is echt goddelijk lekker’

Keith Bakker is geboren in Connecticut. Hij leidt de internationaal befaamde afkickkliniek Smith & Jones voor ‘normale mensen met een baan’ en is te zien in het televisieprogramma Family Matters, waarin ‘gezinnen met hun probleem worden geconfronteerd’.

Gepubliceerd op: Geplaatst in de volgende categorieën: door Redactie

‘ In het Amazonegebied gebruikten ze ayahuasca om te communiceren met de goden. Mexicaanse stammen gebruikten peyote om dezelfde redenen; om in contact te komen met het universum. Magic mushrooms, lsd en andere hallucinogenen – ze worden allemaal gebruikt in de zoektocht naar het antwoord op de essentiële vraag.

Ik ben niet principieel tegen drugs. Dat ga ik ook niet zeggen tegen de mensen die bij me komen. I loved it, really. En dat heeft mijn leven gered. Ik had een vader die dronk en de situatie thuis was een regelrechte puinhoop. Zonder drugs was ik toen waarschijnlijk voor de trein gesprongen.

Op 24 november 1978 heb ik voor het eerst coke gespoten. Ik was achttien en woonde in Westport, Connecticut in een fout huis met een zooitje dealers. Die gasten deden dat allemaal al – ze zijn nu trouwens allemaal dood – en ik liep er altijd een beetje met omhooggetrokken wenkbrauwen voorbij. Zo van: you guys are all fucked up!

Die dag kwam een van hen mijn kamer in en zei: ‘Het is tijd om een man te worden.’ Het eerste shot deed me niets; ik denk dat-ie de ader miste. En met die tweede, he fucking sent me to the moon! Hoe beschrijf je dat? Het was een diep spirituele ervaring, ik voelde me compleet en verbonden met de wereld, met het universum, het volstrekte en totale tegenovergestelde van eenzaam, van alleen, vrij van angst, volmaakt.

God, ik zit nu te denken: het is 33 jaar geleden en als ik er alleen al over praat, dan nog stééds wordt er iets wakker geschud. Het kriebelt. Niets – geen seks, geen geld, geen kijkcijfers – níets is daarmee te vergelijken. Het was écht goddelijk lekker.


Moet je kijken, zie je die kast daar? Hier aan de Binnenkant in Amsterdam, in dit mooie kantoor, in dit prachtige pand waar ik nu werk, zat in de jaren tachtig een opvangcentrum voor heroïneverslaafden. Toen stond ik hier ook elke dag, rillend met mijn armen om mijn lichaam geslagen. En in die kast zaten alle dope en de spuiten. Ik houd die kast nu leeg, omdat-ie toen zo belangrijk was, denk ik.

Twintig jaar lang ben ik elke dag op zoek geweest naar dat gevoel, zonder het ooit te vinden. Het is vijf, zes uur ‘s nachts, de vogels buiten zingen nog niet. Je zit met een mooie vrouw in een kamer en ze praat niet. Je hebt precies de goede hoeveelheid drank, wiet en tranquillizers ingenomen en je hebt van alles nog voldoende over. De perfecte show is op televisie, en toch… en tóch ben je nog niet bij dat gevoel, dat fantastische gevoel dat mensen tot in de dood najagen.

En elke dag, jaar in jaar uit, probeerde ik het onder controle te brengen, belde ik mijn vriendin vanuit een café – ‘ik kom er echt zo aan schatje’ – en béng, toch die andere afslag nemen, op zoek naar mijn volgende gram. En dan werd het weer ochtend. Ik zocht de wilskracht in mezelf, maar kon het niet vinden. En toen ik buiten mezelf zocht en me bewust werd van het feit dat ik onderdeel uitmaak van iets veel groters – in essentie de spirituele beleving die al zo lang door middel van drugs gezocht wordt – toen ik me kon overgeven aan die kracht buiten me… Toen ik, laat ik het maar gewoon zeggen, toen ik God vond, only then I was able to kick the habit.”


Volgende week: Patty Harpenau